Jean
Calvin en het Hugenotenpsalter
een historische
vertelling
De mis afgeschaft
Op 21 mei 1536 was
de kerk van Genève met de reformatie meegegaan. Men had de roomse
misviering afgeschaft. Dat betekende echter veel meer dan wij ons nu kunnen
voorstellen. Het afschaffen van de roomse mis met alles er op en er
aan, betekende namelijk ook dat de
priesterzang zweeg (géén gregoriaans reciet meer), dat het koor
verdween (géén motetten, noch gezongen missen), dat de orgels op
non-actief werden gesteld. De samenkomst der gemeente werd een ‘woorddienst’,
die hierin bestond dat de predikant (ministre) voorlas uit de Heilige
Schrift, die vervolgens uitlegde, toepaste en bad. De gemeente luisterde. Zij
bad zelf enkel bij monde van haar voorganger. Ze was met andere woorden fysiek
totaal passief. De gemeente zat ‘onder het gehoor’ en zweeg.
toch wel erg kaal
Enkele maanden na
deze ‘reformatie’ van de eredient, arriveert de jonge Calvijn in Genève en wordt
al snel mee ingezet in de bediening van de eredienst. Hij en zijn collega’s
voelen zich niet happy bij deze vorm van liturgie. Dàt kon nooit de bedoeling
zijn van eredienst. De bijbel is vol van geluid, een heel boek met liederen vult
de Schrift. Bezinning van Calvijn en zijn collega’s op deze zwijgende gemeente
leidde tot een verzoek aan de Raad van Genève om psalmen te mogen zingen. Zij
kiezen hier dus anders dan Zwingli, die het bij deze stilte wilde laten en –
blijkens zijn laatste voorstellen vlak voor z’n vroege dood – eerder in de
richting van dramatisering van het gesproken woord dacht. Hij had ideeën over
een soort groepsdialogen, alternatim spreekkoren. Muziek en zang, waarin hij
zeer bedreven was, bleef aan huis en gezin gebonden.
een alternatief ?
In
de ‘Articles concernant l’organisation de
l’Eglise et du culte à Geneve proposés au Conseil par les Ministres’ (16
januari 1537) lichten de actieve predikanten (Guillaume
Farel, Jean Calvin en Courreault) hun ideeën toe
: « Les psaumes nous pourront inciter à élever nos cœurs à Dieu et nous
emouvoir à un ardeur, tant de l’invoquer que d’exalter par louanges la gloire de
son nom. »
Het psalmgezang
in de eredienst moet dus de passieve luisterhouding doorbreken. De
gemeente moet zelf alles en nog wat te doen. Zij is subject van de
eredienst, niet object van de predikant. Zìj moet Gods Naam prijzen,
aanroepen, verkondigen. Opvallend zijn ook de emotionele termen: emouvoir
en ardeur, ontroering, gloed.
een biddende kerk
Kenmerkend voor
Calvijn is dat hij het kerklied schaart onder de
publieke gebeden. In de voorrede (‘Epistre au lecteur’) op het
kerkboek La Forme des Prieres et Chantz ecclesiastiques uit 1543 schrijft
Calvijn dat er drie zaken van fundamenteel belang zijn voor de kerkdienst: de
prediking van Gods woord, de publieke en plechtige gebeden (les oraisons
publiques &t solonnelles) en het toedienen van de sacramenten.
Bij de behandeling
van de gebeden stelt Calvijn dat er twee soorten zijn: gesproken en gezongen (par
simple parole en avec chant). Het lied te plaatsen onder de ‘gebeden’
is natuurlijk geen uitvinding van Calvijn. Hij sloot hiermee aan bij de bijbel
zelf, waarin het boek der psalmen ‘tehiliem’ heet, d.w.z. dat is Israels
gebedenboek (zo tot op heden), zoals het trouwens ook in de kloostertraditie
(getijde-gebed) altijd is gebleven. Augustinus’ theologie is bijvoorbeeld niet
denkbaar èn niet zegbaar zonder het dagelijkse psalmgebed.
In de voorrede lezen
we tenslotte ook nog dat de gezongen gebeden dienen om het hart van de mens in
vuur en vlam te zetten ‘pour invoquer et louer Dieu d’un zele plus vehement &
ardent’ (om met des te heviger en onstuimiger ijver God aan te roepen en te
loven). En nog: Het lied dient ‘à louer Dieu, & elever nos
cueurs à luy pour nous consoler, en me ditant sa vertu, bonté, sagesse &
justice’. Dat is heel wat meer dan ‘een psalmpje’ tussendoor : het
werkt troostend en verkondigend. De ‘gemeente preekt erin tot zichzelf’.
daarom die
psalmen: juist omdat zingen niet 'uiten', maar 'innen' is.. of ook de ander
'gunnen'.
In zijn beroemde
voorrede bij de psalm-editie uit 1543 lezen we ook dat dàt precies de motivatie
was van zijn voorkeur voor de psalmen:
juist omdat de Psalmen volop ‘Woord’ zijn, zijn ze uitermate geschikt om in de
eredienst gezongen te worden. Want ‘als wij ze zingen, zijn wij er zeker van dat
God ons de woorden in de mond legt, alsof Hijzelf in ons zingt om zijn eer te
verbreiden’ (‘Et pourtant, quand nous les chantons, nous sommes certains que
Dieu nous met en la bouche les paroles, comme si luy mesme chantoit en nous,
pour exalter sa glorie’). De bijbelse notie dat het God is ‘die ons een
loflied op de lippen legt’ (Ps. 51:17) heeft Calvijn ertoe gebracht de liederen
uit de Schrift (m.n. de psalmen) de voorrang te geven. Deze visie van Calvijn op
het kerklied is van grote betekenis voor zijn opvattingen over de functie van
het lied in de eredienst. Er blijkt namelijk uit dat de reformator een orde van
dienst niet opsplitste in Woord (het spreken van de voorganger namens God) en
antwoord (het spreken van de gemeente). Het lied rekende Calvijn dan ook niet
tot de ‘antwoordende handelingen’ van de gemeente. ‘Het Woord centraal’
betekende voor Calvijn niet: het Woord in het centrum van de orde van dienst,
dus: de preek in het centrum met daaromheen gegroepeerd een aantal liederen en
gebeden. Het betekende voor hem dat àlle onderdelen van de dienst bepaald werden
door het Woord èn Woord van God waren (of behoorden te zijn).
daarom mòet je de
10 geboden zingen
Enkel vanuit deze
visie op het lied kunnen we verstaan wat Calvijn er toe heeft gebracht om de Wet
door de gemeente te laten zingen. Zingend werden Gods
geboden geproclameerd, zingend verkondigde de gemeente de Wet onder elkaar.
De berijming van de 10 geboden is één van de 6 (?) bijdragen die Calvijn zelf
heeft geleverd aan het allereerste psalmboekje van de reformatie: Aulcuns
Pseaulmes et cantiques mys en chant, Straatsburg 1539. In de latere
orde van dienst komen deze gezongen 10 geboden zelfs vooraan te staan in
de liturgie in de berijming van Clément Marot (op de ook nu nog bekende melodie
(ps. 140): Lève le coeur, zo begint het dan èn zo heet dit liturigsch
onderdeel dan ook. Al zingend ‘heft de gemeente zijn hart naar boven’ en zo komt
God aan het woord.
Wie de visie van
Luther en Calvijn overziet, kan niet anders dan tot de conclusie komen dat zij
ook inzake de plaats en functie van het lied, aansloten bij de Schrift. Het lied
als gezongen gebed krijgt alle kleuren van het bijbels gebedsleven en het
bijbels gebedenboek: loven, vragen, roepen, smeken, belijden en verkondigen.
Bovendien leefde bij beide reformatoren het besef dat het Woord ook via het lied
de mensen bereikt, waardoor het lied ook gezien kan worden als een beweging van
God naar de mens. (niet ‘uiten’ van je geloof, maar ‘innen’ en 'elkaar
verkondigen').
CALVIJN IN
STRAATSBURG....
De liturgie, die
Calvijn in Straatsburg (1538-1541) gebruikte, is
eigenlijk niet bekend. Velen gaan er vanuit dat de orde van dienst, zoals Pierre
Brully (Calvijns opvolger in Straatsburg) die afdrukt in La manyere de faire
prieres (gewoonlijk de Pseudoromana genoemd, naar de expres
misleidende vermelding van de plaats van publicatie, nl. Rome 1542) de orde van
dienst is die Calvijn in Straatsburg heeft gebruikt. Dit werd reeds in de 19de
eeuw gesuggereerd door Alfred Erichson en recentelijk bevestigd door Jan Luth
(voorwoord bij de facsimile-herdruk, 2003, van dit psalmboek door boekmakerij
Gert-Jan Buitink). In elk geval bevat La Manyere of de Pseudoromana
een orde van dienst die sterk beïnvloed is door Calvijns liturgische visie.
Opvallend is ook nog dat deze gewoon lijkt te zijn overgenomen van de
Duitstalige gemeente van Straatsburg (die in cursief erachter): de Lutherse
en Calvijnse liturgie verschilt toch niet zoveel..
-
Anroeping en schuldbelijdenis (Eingangsspuch und
offene Schuld)
-
Absolutie (genadeverkondiging; (Trostsprüche
aus Hl. Schrift und Absolution)
-
Zingen: 1ste deel van de dekaloog (Psalm/Gesang)
- Gebed (Kurzus Gebet um das rechte Anhören der
Predigt)
-
Zingen: 2de deel van de dekaloog (Psalm
oder 2. Teil des Dekalogs)
-
Gebed - Lezing van de Hl. Schrift en
prediking (Lesung und Predigt)
-
algemene gebeden (Allgemeines Fürbittengebet)
-
parafrase van het gebed des Heren (Vaterunser)
-
Het symbool van de apostelen of een psalm (Credo oder Psalm/Gesang)
- Zegen (Numeri 6) (Segen Numeri 6)
Een
avondmaalsviering wordt na het symbool (geloofsbelijdenis) ingelast (vgl. de
Liturgia sacra van Pollanus uit Straatsburg van 1551. Hier staat het
1ste deel van de dekaloog helemaal vooraan: Lève le coeur..)
en gaat gepaard met een gezongen psalm en een gezongen dankzegging.
Uit verder onderzoek is gebleken dat dat psalm 138 is en de dankzeggen: de
lofzang van Simeon. Van de 19 psalmen en 3 liederen die het eerste
Hugenotenpsalter bevat is dus van de 3 liederen (lofzang van Simeon, Credo en
Dekaloog) het liturgische gebruik duidelijk. Van psalm 138 dus ook. Vervolgens
kan worden aangetoond dat psalm 128 (logisch) en 113 (?) bij een
huwelijksviering werden gebruikt. De overige psalmen, waaronder veel die het
karakter van een schuldbelijdenis hebben (4 van de 7 boetepsalmen zijn reeds
present!) kunnen hier moeilijk worden geplaatst, tenzij de orde van dienst
die hierboven staat slechts het skelet is en de verschillende onderdelen met
psalmen mochten worden omgeven / dan wel door psalmen mochten worden vervangen.
Vergelijk echter Calvijns toch wel onthullende opmerking uit de Institutie
hierboven geciteerd, waarin de schuldbelijdenis als ‘kern en karakter’
van alle eredienst wordt genoemd.
Aulcuns Pseaulmes et cantiques mys en chant (à
Strasburg 1539)
-
Aan Calvijn worden
toegeschreven: 25, 36, 46, 91, 113, 138 + Lofzang van Simeon; de
Geloofsbelijdenis en de Dekaloog (enkel 25 en 46 zìjn met zekerheid van zijn
hand. Hij trok ze later terug, zodat Marot zijn werk nog eens heeft mogen
overdoen… beter doen)
-
Van Marots hand
zijn: 1, 2, 3, 15, 19, 32, 51, 103, 114, 115, 130, 137, 143
Calvijn gebruikte melodieën uit het psalm/gezangenboek dat in de Duitse
gemeente in gebruik was (o.a. Teutsch Kirchenampt, 1525). De beide
toppers van Matthias Greiter: (Es sind doch selig alle die / im
rechten Glauben wandlen ps. 119 en O Herre Gott, begnade mich (Psalm
51) worden door hem gebruikt, vreemd genoeg niet voor die psalmen , zelfs niet
voor ‘sfeer-gelijke’ psalmen, maar beide malen voor een totaal andere psalm.
De melodie van Es
sind doch selig alle die... gebruikt Calvijn voor psalm 36 (zie apart
artikel over deze psalmmelodie: psalm 36 en 68)
De melodie van
O Herre Gott, begnade mich (= het 'miserere') zet hij boven de woorden van
psalm 90/91 (een vertrouwenspsalm). Toch wel een 'register-verschil' zou ik
zeggen.
muziek bij de
teksten
Bij de teksten
van Marot heeft Guillaume Franc (actief in Genève vanaf 1542) nieuwe
melodieën gecomponeerd. Hij mag dus met recht de 'godfather' van de Geneefse
psalmodie genoemd worden, zij het dat zijn melodieën rijkelijker (o.a. 3
verschillende notenwaarden en melismen) waren dan de huidige (Loys Bourgeois
heeft ze later 'vereenvoudigd': gereduceerd tot 2 verschillende
notenwaarden; slechts enkele (bijv. ps. 6 mocht z'n fraaie melisme
houden)
De Melodia
Germanica
is in de geneefse (steeds groeiende) uitgaven vervangen door nieuwe
melodieën. Calvijn geeft eveneens zijn tekstbijdragen voor beter. Vanaf de
editie 1551 (pseaulmes octantetrois) zijn ze defintief vervangen door die
van Marot. Calvijn kende blijkbaar z'n grenzen en wist dat je berijmen van
poëzie aan dichters moest overlaten. In het Straatsburgse bleven de Duitse
melodieën merendeels behouden, zeker tot 1553
Guillaume Franc hield in Genève een muziekschool open en functioneerde
als cantor/voorzanger. Hij leerde de kinderen de melodieën van de psalmen
aan (opdat de ouderen het in de eredienst van de kinderen zouden leren)Hij
is dus - waarschijnlijk - ook de componist van de melodieën van de nieuwe
psalmen van Marot die in een eerstvolgende vermeerderde druk zijn opgenomen
(La forme des prieres et chantz ecclesiastiques (1542, Genève). In juli 1545
verlaat hij Genève. Voor het liedboek van Lausanne (1565) heeft hij nog
psalmmelodieën geleverd. In dit psalmboek zijn namelijk alle 150 psalmen van
een eigen melodie voorzien. In dat van Genève (1562-compleet) worden 125
melodieën gebruikt.
Louis Bourgeois is degene die in 1547 ook vier-stemmige psalmzettingen
laat verschijnen (niet voor liturgisch, maar voor huiselijk gebruik)...
overigens waren de hofcomponisten (zoals Certon) hem hierin voor.
Veelzeggend
Als Marot
overlijdt (1543) valt het project tijdelijk stil tot Théodore de Bèze het
werk in 1547 opneemt. Bourgeois voorziet diens teksten van melodieën (Pseaumes
octantetrois de David, Genève 1551).
Voor deze
uitgaven herziet Bourgeois ook de vroegere melodieën. Zijn activiteit in
Genève eindigt in 1551. In 1552 bevindt hij zich in Lyon. Zijn opvolger –
Maistre Pierre – verzorgt de definitieve editie plus componeert de
resterende melodieën. Volgens Pierre Pidoux moet deze anonymus maestro
Pierre Davantès zijn geweest, die in 1559 in Genève arriveert en dan nog
40 melodieën zou hebben geleverd, zodat in 1562 het volledige psalter op de
markt kon komen... om een ongeëvenaard verkoopsucces te worden.
Dick Wursten, 31 juli 2004
|