Dat deze psalmberijmingsinitiatieven ontstonden heeft alles te maken met het
feit dat er na de verschijning van Marot’s Cinquante Pseaumes (49
Psalmen; de ‘Lofzang van Simeon’ is de vijftigste) in 1543 er zeven jaar lang
geen psalm bij kwam in Genève. Pas in 1551 kwamen er 34 bij en vier jaar later
nog eens zes (voor het eerst zonder eigen melodie!), alle uit de pen van Beza:
Pseaulmes Octanteneuf
[2], in 1556 gevolgd door nog één (Ps. 67). Met die 90 Psalmen moesten de
Geneefse gelovigen het vervolgens doen van 1554 tot 1561. Als je dit even op je
laat inwerken, dan besef je dat het niet meer dan logisch is dat men elders dit
gat heeft proberen te dichten. Het is misschien nog goed om te memoreren dat de
hervormde kerk van Genève – vooral in eigen ogen – de toonaangevende stad van de
westerse christenheid was, maar dat er ook onder de hervormingsgezinden altijd
mensen zijn geweest die Calvijn’s ideeën niet wensten te volgen, te beginnen in
Genève zelf.[3]
En is het niet juist typisch protestants dat de plaatselijke gemeenschap van
gelovigen (met haar kerkeraad, consistorie), later vaak verenigd in provinciale of landelijke
synodes, zèlf z’n koers uitzette, ook wat kerkzang en liturgie betreft. Dat wil
zeggen dat tot ver in de 16e eeuw de kerkdiensten van de ‘hervormden’
nogal onderling konden verschillen. In dit artikel wil ik uw aandacht vragen
voor enkele van die Liedboek-initiatieven die in het Franse taalgebied naast het
Geneefse Psalter zijn ontstaan en die vervolgens enige tijd parallel met
het (langzaam) groeiende Geneefse Psalter hebben gefunctioneerd.
Een kort overzicht van wat er tussen 1543 en 1562 aan Franse psalmberijmingen
is verschenen moge duidelijk maken waarover het gaat. Niemand waagt zich aan een
nieuwe berijming van de Cinquante Pseaumes van Marot. Deze waren al snel
na hun verschijning incontournable geworden.[4]
Zij vormen de harde kern van alle hugenotenpsalters. Tekstedities van de Psalmen
van Marot beleven herdruk op herdruk (al dan niet als deel van zijn Oeuvres).
Ook de kerkelijke edities (met melodieën) worden af en toe herdrukt, bijv. in
Straatsburg (1545, 1548[5])
en Lyon (1548, 1549). De eerste meerstemmige bewerkingen verschijnen: los van de
Geneefse melodieën duiken de berijmingen van Marot op in Franse chansonniers en
geïnspireerd op de geneefse melodieën verschijnen meerstemmige bewerkingen in
aparte bundels.
Wie zal zich ontfermen over de overige 100 psalmen? Beza stond ook na zijn
bekering (1549) niet te springen om de Psalmen in het Frans te berijmen. Hij had
het veel te druk met zijn kerkelijke en academische opdrachten en was eigenlijk
meer geïnteresseerd in het maken van neo-Latijnse gedichten, of bijbelse
toneelstukken (Abraham sacrifiant, 1549). Als Calvijn het aandringt,
stelt hij voor hiervoor op z’in minst ook andere dichters aan te spreken.[6]
Hij ziet blijkbaar op tegen de hoeveelheid werk. Welnu, daarvoor waren er genoeg
kandidaten. Menig Frans dichter droomde ervan de fakkel van Marot over te nemen,
en niet noodzakelijk van hervormingsgezinden huize. Marot’s Psalter was immers
tot nader order , d.w.z. totdat het exclusief geassocieerd werd met de calvijnse
liturgie (maar dat is pas ver in de tweede helft van de 16e eeuw),
een met koninklijk privilege goedgekeurde poëtische tekst. De dichter die er in
zou slagen dit corpus met succes te voltooien zou daar zeker niet slecht bij
varen. In de jaren na Marot’s dood zien we ook al meteen edities verschijnen
waaraan enkele psalmversificaties worden toegevoegd. Het zou te ver voeren om
hier in détail op in te gaan. Maar reeds in 1546 treffen we berijmingen aan van
Claude Le Maistre ( ps. 34 en 42, toegevoegd aan een Parijse editie van Marot’s
Cinquante Psaumes. Een andere dichter maakt in hetzelfde jaar een
berijming van psalm 124 die als toegift verschijnt bij een preek van Calvijn
over die tekst. Ongetwijfeld circuleerden er nog veel meer in manuscript. Er
komt echter vaart in de zaak als in 1549 in Lyon een boekje verschijnt met 30
psalmberijmingen van de hand van Gilles d’Aurigny, een
Parijse jurist, publicist en dichter [zie afbeelding links].
|
|
Psalmes d'Aurigny 1549 (versie 1551) |
Psalmes Poictevin - Poitiers 1550 |
Zijn teksten zijn in hetzelfde jaar nog op muziek gezet in polyfone stijl
door Didier Lupi Second (Lyon: frères Beringen, 1549).[7]
De tenor in deze composities functioneert als cantus firmus en het is dus niet
onmogelijk – maar onbewezen – dat enkele van deze psalmberijmingen ook in de
eredienst geklonken hebben (vergelijk
drie versies van ps. 42).
Zeer suggestief is ook dat Loys Bourgeois'
meerstemmige zettingen van de 50 Psalmen van Marot en Didier Lupi's zettingen
van de 30 Psalmen van D'Aurigny zo vlak na elkaar bij dezelfde drukker in Lyon
verschijnen. Ze lijken op elkaar als twee druppels water:
klik hier voor titelpagina's en
een stemboek van ps 15 en 16.
Een jaar later, 1550, is D’Aurigny al in snelheid geklopt door de cantor van
de Ste Radegonde in Poitiers, Jean Poictevin. Reeds in 1549 had hij naam
gemaakt met een ingenieuze berijming van Psalm 119, verdeeld in 22 achtregelige
verzen (octonaires), geheel volgens het Hebreeuwse alfabet.
Nu publiceert hij in één keer 101 Psalmberijmingen. De titel kan
niet duidelijker: Les cent Psalmes qui restoient à traduire en rithme
françoise, traduictz par maistre Ian Poictevin chantre de Saincte Radegonde de
Poitiers (Poitiers : Nicolas Peletier, 1550). [zie afbeelding rechts].
Overigens: dit betekent helemaal niet dat dhr. Poictevin protestantse
sympathieën had. Berijmen van Psalmen was een algemeen christelijke
('katholieke') bezigheid, tot opbouw van de individuele gelovigen en de Kerk.
Dezelfde uitgever herdrukt tegelijk de Cinquante Psaumes van Marot.
Kortom: twaalf jaar voor de verschijning van het Geneefse Psalter is er reeds
een volledig Frans rijmpsalter op de markt. Men moet er alleen twee boekjes voor
kopen: de ‘50’ van Marot en dan de ‘100’ van Poictevin. Samen kunnen we ze het
Psalter van Poitiers noemen. Als dit in Poitiers gebeurt, dan kan Parijs
niet achterblijven. En inderdaad: In 1551 ligt er in Parijs een compleet Psalter
in de etalage van de boekverkopers, waarin nu alle 150 psalmen in één band
verzameld zijn.[8]
Naast de 49 van Marot treffen we er 26 psalmberijmingen van D’Aurigny aan,
aangevuld met berijmingen van verder onbekende dichters (zelfs enkele van
Poictevin zonder diens naam te noemen), vervolledigd door een zekere Robert
Brincel (43 stuks): Les cent cinquante psalmes du Prophete royal David
traduictz en rithme françoyse par Clement Marot & autres autheurs (Parijs:
Estienne Mesvière, 1551): het Psalter van Parijs. Beide edities, al dan
niet met die van Marot gebundeld, worden geregeld herdrukt, en niet alleen in de
plaats van herkomst, en niet alleen in Frankrijk.[9]
Eén ding echter is cruciaal: Deze uitgaven zijn tekstedities. Ze bevatten geen
melodieën. Tevens zijn in navolging van Marot de psalmberijmingen niet opgevat
als contrafacten, maar als originele gedichten.
In 1555 is het eindelijk zover. In Lyon wordt het Psalter van Poitiers
(teksten van Marot en Poictevin, die echter soms heeft moeten wijken voor
Lyonnese berijmingen die klaarblijkelijk te bekend waren om te worden vervangen:
zie onder) uitgegeven maar nu is ook aan elke
nieuwe psalm een melodie toegevoegd (Lyon: Michel Du Boys, 1555): het Psalter
van Lyon, zo wordt dit eerste psalter met tekst en melodie genoemd [zie
afbeelding].
In Genève moeten ze het nog zeven jaar met 89 van de 150 Psalmen stellen. In
het Psalter van Lyon zijn enkele berijmingen van Poictevin vervangen door
andere, m.n. voor versificaties van Maurice Scève (Ps. 27, 84) en Claude Le
Maistre (Ps. 28, 34, 42), beide niet toevallig afkomstig uit Lyon. Ook enkele
psalmberijmingen die reeds in de allereerste Antwerpse teksteditie stonden (en
in Straatsburg gezongen werden) duiken hier weer op. De melodist van dienst is
de plaatselijke componist Philibert Jambe de Fer. Bij de Psalmen van Marot staan
keurig netjes de Geneefse melodieën vermeld, voor de overige heeft hij 101
nieuwe melodieën gecomponeerd.[10]
Hoogstwaarschijnlijk heeft dezelfde componist ook een deel van deze psalmen
(sommigen menen alle) van een vierstemmige zetting voorzien, zoals hij later met
het Geneefse Psalter heeft gedaan. Als dat al zo is, dan is die druk verloren
gegaan. Van de meest geliefde psalm aller tijden, psalm 42 (maar dus niet uit
Genève), is echter de vierstemmige
zetting reconstrueerbaar, omdat ze ook is opgenomen in een bundel met chansons
uit 1559: Le premier trophée de musique. [klik op de afbeelding voor een
transcriptie SATB (O.Douen-W.Kloppenburg) - PDF: Comme le cerf longuement
pourchassé...].
[11] Daar staat de psalm tussen een chanson van Gentian en Arcadelt, iets
wat overigens niet ongebruikelijk was in die tijd.
Nog voordat de teksten van
Marot door Calvijn voor de eredienst werden geclaimd, hadden componisten zich al
over enkele ontfermd en die getoonzet als een chanson-motet.[12]
Wat hierbij opvalt is, dat in dit eerste volledige psalter met muzieknoten geen
van de 40 psalmberijmingen van Théodore de Bèze met melodieën van Loys Bourgeois
voorkomt, hoewel die wel beschikbaar waren. Men gaf blijkbaar de voorkeur aan de
eigen dichters en componisten. Deze liturgische eigenwijsheid was trouwens geen
exclusief Lyonnees verschijnsel, maar werd overgenomen door Parijs, gezien er
ook een Parijse editie van het Psalter van Lyon bekend is (Parijs:
Nicolas Du Chemin, 1558).
Het Psalter van Lyon heeft ontegenzeggelijke gefunctioneerd in de
erediensten analoog aan het (nog incomplete) Psalter van Genève, van het
Psalter van Parijs is zulks niet evident. De teksten zijn wel strofisch maar
geen van de bekende edities (alle tussen 1551-1557) is voorzien van muzieknoten.
Als we de godsdienstige en culturele situatie in Frankrijk hierbij in ogenschouw
nemen, en kijken naar de verdere carrière van de dichters van deze berijmingen
lijkt het zelfs wijs om niet te snel het Psalter van Parijs voor de
typisch protestantse spiritualiteit te claimen. Trouwens: Marot heeft zichzelf
ook altijd gezien als lid van de ‘Kerk van Christus in Frankrijk’. Hij had zich
dan wel voor een jaar met Calvijn geassocieerd (1543), maar had daarna serieuze
pogingen ondernomen om terug te keren naar Frankrijk. Hervormingsgezindheid
betekende in de 16e eeuw niet automatisch dat men de kerk wilde
hervormen volgens de lijnen die Calvijn aan het uitzetten was. Hetzelfde geldt
voor de liturgie en de te zingen liederen.
Onderwijl was het in Genève ook niet allemaal pais en vree. De uit Lyon – al
weer – afkomstige dichter van geestelijke liederen, Guillaume Guéroult, had de
euvele moed gehad om samen met een Geneefse drukker (Du Bosc, tevens familielid)
enkele van zijn psalmberijmingen te bundelen en die samen met enkele
schriftgezangen en geestelijke liederen in druk te geven: Premier livre des
pseaumes, cantiques et chansons spirituelles (Genève : Simon Du Bosc &
Guillaume Guéroult, 1554).[13]
Dat was op zich nog tot daaraantoe, het feit echter dat aan het licht kwam dat
dezelfde Guéroult in 1553 ook als redacteur had gefunctioneerd voor de uitgave
van het boek Christianismi restitutio (het herstel van het christendom,
waarin de auteur zowel de triniteitsleer als de predestinatieleer bestempelt als
onbijbels) geschreven door een Spaanse arts, Michel Servet, leidde in 1554 en
1555 tot een bittere strijd in Genève. Aanklachten, processen, schotschriften en
smaadgedichten vlogen over en weer. De strijd werd gewonnen door Calvijn, De
Bèze en de met hen gelieerde drukkers. |
Ook letterlijk: veel
materiaal is er niet overgebleven. Van het bestaan van sommige van deze
edities zijn we enkel via secundaire bronnen op de hoogte (ze worden genoemd
in andere geschriften, bijv. catalogi van oude bibliotheken).
De Psalmen die in 1554
zijn toegevoegd bevatten geen melodie. Zij dienen – een novum – gezongen te
worden op één van de reeds aanwezige melodieën.
Pas in 1555 krijgen
Calvijn’s aanhangers de meerderheid in de gemeenteraad van Genève en kan
Calvijn beginnen de stedelingen vanuit de kerk te disciplineren met
gebruikmaking van de uitvoerende strafrechterlijke functie van de
burgerlijke overheid.
De lotgevallen van deze
bundel zijn elders genoegzaam beschreven. De weg loopt van Aulcuns
Pseaulmes et cantiques mys en chant (Straatsburg, 1539) tot het eerste
voldragen Geneefse Kerkboek, bestaande uit liturgische formulieren (La
forme des prières ecclésiastiques) en een liedboek met de Cinquante
Psaumes van Marot (en enkele andere berijmde gebeden/liturgische
teksten) alle met een eigen melodie (Genève: Jean Girard, 1543).
De franstalige kerk van
Straatsburg heeft het 25 jaar volgehouden om haar eigen kerkelijk liedboek
uit te geven. De laatste editie stamt uit 1553: Pseaumes de David, mis en
rime Francoyse, par C. Marot, avec plusieurs cantiques, comme on les chante
en l’eglise Francoyse d’Estrosbourg, waarin naast de alternatieve
berijmingen ook het eigen melodie-goed (ontleend aan de Straatsburgse Duitse
liturgische traditie) is bewaard. Ook hier is het Psalter van Marot de kern.
Daarnaast heeft zij de reeds bij haar bekende en blijkbaar geliefde
psalmberijmingen laten staan, zelfs als dat soms een doublure oplevert. Deze
berijmingen stammen of uit een oudere traditie (contrafacten, het meest
populair ps. 120 van Jean Ménard, op de melodie van Adieu tout solas,
plaisir et lyesse, later van een deftige melodie voorzien) of uit de
tijd dat Calvijn de eerste drukversie verzorgde. In de laatste edities
worden nog enkele psalmen toegevoegd uit de niet Geneefse bronnen die in dit
artikel worden behandeld.
Beza stelt met name voor
om samen te werken met Louis Masures, secretaris van de kardinaal van
Lotharingen, een voorstel dat Calvijn niet aanvaardt (Masures is theologisch
suspect). Nochtans is het opvallend dat onder de 20 psalmen die De Masures
later uitgeeft en de eerste 34 van Beza er maar één doublure is (ps. 16).
Trente psalmes du royal prophète David, traduictz de latin en rithme
françoise par Gilles d’Aurigny
(Paris: Guillaume Thiboust, 1549) : Pss. 16, 17, 21, 27, 29, 30, 34, 39-42,
44, 49, 52, 62, 65, 67, 68, 73, 80, 84, 95, 96, 111, 112, 121, 125-127, 139.
Voor dit
alles, zie Laurent Guillo, ‘Le Psautier de Paris et le Psautier de Lyon : à
propos de deux corpus contemporains du Psautier de Genève (1549-1561)’,
Bulletin de la Société d'histoire du protestantisme français vol. 136
(1990) p. 363-419 en vol. 137 (1991), p. 319-321.
Bijv. een editie van het
Psalter van Poitiers bestemd voor Mons (Jehan Monsieur, 1554),
gedrukt te Antwerpen door Jean Verwithagen.
Alle melodieën in Pidoux I, Appendice II (p.159-198).
Le
premier trophee de musique, composé des plus harmonieuses et excellentes.
Chansons choisies entre la fleur et composition des plus fameux et excellens
musiciens, tant anciens que modernes, le tout à quatre parties, en quatre
volumes.
(Lyon, Robert Granjon, 1559)
Alle melodieën in Pidoux I,
Appendice I (p. 153-158).
|
Exit alle psalmberijmingen en geestelijke
liederen van Guéroult. Is dat jammer? Ja in zekere zin wel, want Guéroult was
een humanist pur sang, die als dichter en uitgever op een wijdvertakt
netwerk in Frankrijk kon bogen, zowel bij hervormingsgezinden als bij de tot
compromissen neigende hogere adel, inclusief het Franse hof. Na deze frontale
aanvaring met Calvijn en De Bèze heeft Guéroult de rest van zijn leven in Lyon
doorgebracht. Hij concentreerde zich op historische en culturele uitgaven,
vertaalde natuurhistorische werken in het Frans en gaf boeken uit met emblemata.
Zijn beroemdste gedicht is en blijft echter zijn chanson spirituel over
de lotgevallen van Susanne (apocrief deel van het boek Daniël) : Susanne ung
jour… op muziek gezet door de reeds genoemde Didier Lupi Second. Nog steeds
zijn bijv. de intavolaties van Ferrabosco op Susanne Ung Jour een must voor
alle luitspelers. Wat zou het gegeven hebben, mocht deze dichter de ruimte
gekregen hebben? Trouwens in dezelfde bundel waarin Susanne debuteerde
stonden ook Guéroult’s eerste vijf psalmberijmingen, getoonzet door niemand
minder dan Didier Lupi Second. [zie afbeelding: partituur van psalm 149:
Chantez à Dieu chanson nouvelle, il vous faut en luy resjouir].
|
|
Psalm 149, tekst Guillaume
Guéroult, muziek Didier Lupi Second. |
|
|
uit: Premier livre de
chansons spirituelles nouvellement composées par Guillaume Guéroult et
mises en musique par Didier Lupi Second (Lyon : Godefroy & Marcellin
Beringen, 1548).
De versie hier opgenomen is afkomstig uit een herdruk uit Parijs:
Nicolas Du Chemin, 1549. |
Dit overzicht maakt twee dingen tegelijk duidelijk. Ten eerste heeft het
verschijnen van de kern van het Psalter van Genève (Cinquante Pseaumes,
1543, Marot) een enorme culturele (poëtische en muzikale) impuls gegeven aan de
christelijke wereld, niet beperkt tot calvinisten alleen. Vervolgens heeft de
verder uitbouw van dit project in Genève, culminerend in het volledige Psalter
van Genève (1562, Marot/De Bèze) uiteindelijk verstikkend gewerkt op parallel
ontstane initiatieven. Dit hangt niet perse samen met de superieure kwaliteit
van Beza’s teksten of Bourgeois’ (en Maitre Pierre’s) melodieën, maar naar mijn
aanvoelen veeleer met de steeds sterker wordende hang tot controle en
uniformisering vanuit Genève.
De parallelle culturele ontwikkelingen op Franse bodem worden – noodgedwongen
– teruggedrongen tot buiten-kerkelijke en niet liturgische settingen. Men zong
de vele schriftgezangen, psalmen en andere geestelijke liederen in
huismuziekgezelschappen. Deze manier van Psalmenzingen sloot perfect aan bij de
huismuziek, waarin ook de Geneefse psalmen gezongen werden, naast wereldse
chansons, al dan niet voorzien van vromere teksten. Daar bestonden de Psalters
dan ook naast elkaar. Kerkelijk liturgisch gezien is door de verdwijning van het
Psalter van Lyon een gevarieerdere melodievorming uit de hervormde
psalmzingende traditie verdwenen. Jambe de Fer had zich in zijn 101 melodieën
immers niet beperkt tot de twee notenwaarden die zo kenmerkend zijn voor het
Geneefse Psalter (met enkele melismen als uitzonderingen die de regel
bevestigen). Zijn melodieën zijn vrijer dan de melodieën van Bourgeois. Er komen
gepunte noten in voor, er wordt gespeeld met de rusten: het zijn ‘liederen’. De
incorrecte opvatting van Douen dat de Geneefse psalmmelodieën ontleend zouden
zijn aan het chansonrepertoire, zou verdedigbaar zijn voor deze melodieën ookal
was Jambe de Fer een originele muzikale melodist. Bij één Psalm citeert hij
trouwens welbewust en letterlijk een chanson. De dichter was hem hierin
voorgegaan. Poictevin had psalm 89 alsvolgt berijmd: Tant que vivray, du
Seigneur tout puissant…. Net als de tekst zijn ook de eerste drie regels
citaten van Claudin de Sermisy’s melodie bij Marot’s beroemde chanson.
[muziekvoorbeeld uit Pidoux I, p. 177; melodie 281]
Een tijdsbeeld: Genève 1550
In 1550 verschijnt er in Genève een leerboekje omtrent het lezen en zingen
van muziek: Le droict chemin de musicque. Het is een revolutionair
boekje, althans dat vindt de auteur, Loys Bourgeois, cantor van de St. Pierre in
Genève, Calvijn’s rechterhand. Elke zondag intoneert hij met de jongens van het
koor de psalmen die voor die zondag zijn voorzien volgens een mede door hem
opgesteld rooster. Muziekpedagogiek heeft zijn hart en hij heeft vastgesteld dat
het zingen van noten niet zo simpel is. Hij biedt een vereenvoudigde cursus
notenleer aan met heldere uitleg over de notenwaardes, proporties etc. Tenslotte
geeft hij ook een aantal tips om goed psalmen te zingen. Bourgeois kon dit
boekje enkel in Genève laten drukken na positief advies van Calvijn te hebben
verkregen (notulen 8 en 11 mei 1550). Dat dit leerboekje op de markt komt vlak
voor de introductie van 34 nieuwe psalmmelodieën in de eredienst (van Bourgeois,
bij teksten van Beza) zal geen toeval zijn.
Nu is er met dit boekje iets eigenaardigs aan de hand, dat een scherp licht
werpt op ons onderwerp. In de ondertitel wordt aangekondigd dat er een nieuwe
Psalm in dit boekje zal worden voorgesteld: Psalm 34. Die stond nog niet in het
Psalter van Genève. Je verwacht natuurlijk Psalm 34 van Beza met de melodie van
Bourgeois zelf. Dit is echter niet het geval. De psalm 34 dit
Bourgeois presenteert heeft als beginregel: En tout temps l’excellence / du
Seigneur chanteray. Dit lied volgt na een uiteenzetting over lichte
en zware accenten in de tekst , notenwaarden en rusten, en hoe men al zingende
met de notenlijn mee moet bewegen. Hoewel de berijming als nieuw wordt
aangekondigd is ze dat niet. Het is namelijk een oude bekende. Het is de
berijming van Claude Le Maistre, één van de twee die reeds in 1546 aan de
Cinquante Pseaumes van Marot zijn toegevoegd en daarna geregeld samen met
die van Marot zijn herdrukt. Ook in het Psalter van Lyon is deze tekst straks te
vinden (met melodie van Jambe de Fer). De melodie die hij afdrukt heeft hij
waarschijnlijk zelf gemaakt. Toch is deze tekst en melodie een kort leven
beschoren, want een jaar later, in 1551, verschijnt de officiële berijming van
psalm 34 van de hand van Th. de Bèze (Jamais ne cesseray / de magnifier le
Seigneur). Wellicht dacht Bourgeois dat een berijming van iemand anders ook
wel kon, of meende hij dat het echt een nog ongebruikte Psalm van Marot was.
Dit is echter nog niet alles. Enkele bladzijden later roept Bourgeois de
lezers op om hun muzikale gaven niet te verspillen aan allerlei wereldse
liedjes, maar goede teksten, psalmen, te gebruiken (een retorisch cliché en een
oratio pro domo tegelijk). Ter staving van zijn oproep citeert hij enkele
Psalmen die dat zelf ook zeggen: psalm 9: En toy je me veux rejouyr…,
psalm 104: Quant est à moy, tant que vivant seray / Au Seigneur Dieu chanter
ne cesseray (beide van Marot) en psalm 149: Chantez a Dieu chanson
nouvelle, il vous faut en luy réjouir, een tekst van Guillaume Guéroult, die
wij hierboven hebben afgedrukt in de vierstemmige zetting van Didier Lupi. Onder
andere de publicatie van deze Psalmberijming met melodieën van Guillaume de
Moeule is in 1556 onderwerp van de bittere strijd die ik boven beschreven heb.
In 1548 was overigens een andere berijming van dezelfde Guéroult, nog opgenomen
in het kerkelijk liedboek, psalm 124: Qu’Israel die et confesse en effect,
het gedicht dat in 1546 ooit als toegift was toegevoegd aan de publicatie van de
preek van Calvijn over deze Psalm. Maar dat liedboek was het liedboek van
Straatsburg.
Dit alles om maar te zeggen dat de teksten van Le Maistre en Guéroult ook in
Genève bekend waren. Ze zullen er ook wel gezongen zijn. In 1550 konden ook nog
tekstdichters van diverse pluimage met melodieën los van Genève’s officiële
Liedboek gebruikt worden om de zangers te scholen in het zingen van Psalmen.
Vanaf 1556 was het definitief gedaan met deze veelkleurigheid en werd in Genève
de eindsprint ingezet. De publicatie van het Psalter van Genève bracht
definitief eenheid in het muzikale liturgische landschap van de franse
reformatie. Echter “Elk voordeel heeft z’n nadeel” zei een volksfilosoof ooit
treffend.
2012, Antwerpen, Dick Wursten
|