De
rasstandaard is een beschrijving van zowel het algemene beeld van
de Labrador, als ook van zijn specifieke kenmerken. De bedoeling hiervan
is dat u, al lezende, een modellabrador voor ogen krijgt. De rasstandaard
werd van de Engelse ‘Kennel Club’ in 1987 overgenomen
door het internationaal overkoepelend orgaan van de kynologie, de
FCI (voluit: Féderation Cynologique Internationale). De Labrador
is een jachthond. Bij het interpreteren van de rasstandaard moet u
dat steeds in gedachten houden. De trefwoorden in de rasbeschrijving
zijn: sterk gebouwd en breed zowel wat betreft lichaam als hoofd,
behendig en zeer actief, vriendelijk, gewillig en intelligent. We
zien hier dus een combinatie van lichamelijke en geestelijke eigenschappen.
Zijn karaktereigenschappen zorgen ervoor dat de Labrador een gewaardeerde
jachthond en fijne kameraad is. Zijn lichaamsbouw moet zodanig zijn
dat hij zijn taken als jachthond goed kan uitvoeren, zowel op het
land als in het water. Het uitgangspunt in de rasstandaard is een
hond die op geen enkel onderdeel overdreven is en die vooral doelmatig
is. Laten we de rasstandaard eens punt voor punt bekijken.
Hoofd Het
hoofd heeft een brede schedel. Er is een duidelijke overgang tussen
neusrug en schedel: de stop. De voorsnuit moet ongeveer even lang
zijn als de schedel. De voorsnuit is breed en diep met goed sluitende
lippen en mondhoeken, de hond is dus geen kwijler. Hij heeft een flinke
neusspiegel. De voorsnuit mag bij de neusspiegel maar een fractie
minder diep zijn dan bij de mondhoeken, de lippen zijn afgerond. Dit
is typisch de voorsnuit van een apporteur.
Wanneer de voorsnuit smal en ondiep is en spits toeloop, spreek men
van een ‘snipey’ voorsnuit. Is de voorsnuit daarentegen
erg breed en te korte en heeft de schedel sterk ontwikkelde kaakspieren
(bakken), dan spreekt men van een ‘dogachtig’ hoofd. Beide
zijn uiteraard ontypisch. Schedel en voorsnuit moeten in balans zijn
en de hoofdhuid moet glad aanliggen zonder rimpels en te ruime oogleden.
Ogen De
ogen zijn niet te groot, ze staan ver uit elkaar en zijn bruin- of
hazelnootkleurig. Hierdoor krijgt de hond de juiste zachte en intelligente
uitdrukking. Heeft de hond te lichte ogen dan wordt zijn uitdrukking
hard, vooral bij een zwarte hond, terwijl te donkere, bijna zwarte
ogen juist te weinig uitdrukking geven. Hoewel een chocolate Labrador
nooit zulke donkere ogen zal hebben als een gele of een zwarte, moet
ook deze ogen zo donker mogelijk zijn. De oogbol mag niet te diep
in de kassen liggen of juist uitpuilen. Een oog dat te diep in de
oogkas geplaatst is, toont kleiner (middelmatig groot). Een uitpuilend
(groter) oog is kwetsbaarder doordat de oogleden en de oogkas minder
goed passen rond de oogbol. Een hond met een te diepliggend oog heeft
daarentegen te ruime oogleden. Dit is een predisponerende factor voor
entropion en/of ectrpion, zeker als de hond in het geheel te ruim
in zijn vel zit.
Oren De
oren mogen niet te groot zijn, ze moeten ongeveer reiken tot de binnenooghoek.
Ze moeten soepel aanvoelen en zijn ver naar achteren geplaatst. Dergelijke
oren beschadigen, bijvoorbeeld in dicht kreupelhout, niet zo gemakkelijk
als grote, zware oren.
Bij een attent kijkende hond komen juist geplaatste oren niet boven
de schedel uit, terwijl bij een laag geplaatst oor de schedel war
bol zal lijken.
Gebit Het
gebit (zie figuur 1) is het gereedschap van de apporterende hond.
De Labrador moet een scharend gebit hebben, dat wil zeggen dat de
snijtanden van de bovenkaak bij een gesloten bek net voor de snijtanden
van de onderkaak staan (net als bij de mens). Afwijkende gebitt en
zijn: Tanggebit; de snijtanden sluiten op elkaar als een nijptang;
Bovenvoorbijter; de snijtanden van de bovenkaak staan veel te ver
voor de snijtanden van de onderkaak, er zit te veel ruimte tussen;
Ondervoorbijter; de snijtanden van de onderkaak staan voor de snijtanden
van de bovenkaak. Kruisgebit; de rijen snijtanden sluiten niet evenwijdig,
maar kruisen elkaar. Een helft sluit dus correct, de andere helft
niet.
Figuur 1
De
Labrador Retriever behoort een compleet gebit te hebben. Dat is om
twee redenen belangrijk. Enerzijds hoeft een hond met een compleet
gebit, waarin dus alle premolaren aanwezig zijn, bij het apporteren
zijn prooi minder stevig vast te houden dan meet een gebit waarin
premolaren ontbreken. Vergelijk de rij kiezen maar eens met een haarkam
waaraan enkele tanden ontbreken. Daarmee heb je veel minder grip op
het haar dan met een complete kam. Anderzijds hebben de wortels van
de kiezen een versterkende functie voor de kaak die niet onderschat
mag worden. Wanneer er kiezen ontbreken, treedt ter plaatse volumevermindering
op van kaakbeen en tandvlees, dus verzwakking van de constructie.
Verder behoren tanden en kiezen een flink formaat te hebben en moeten
ze schoon zijn.
Hals De
hals moet sterk en droog zijn. Een droge hals wil zeggen dat de huid
geen ruime plooien mag vormen. Een hond met een droge hals heeft meestal
ook goed sluitende lippen en mondhoeken. De hals moet goed bespierd
zijn en van een doelmatige lengte om een zware prooi te kunnen dragen.
Een lange, elegante nek is daar dus niet geschikt voor. Ook een te
korte nek is niet gewenst omdat de hond in galop of draf zijn neus
gemakkelijk naar de grond moet kunnen brengen om een spoor te volgen.
Voorhand De
voorhand bestaat uit voorbenen en schoudergordel (zie fig 2). Een
lang, schuinliggend schouderblad heeft over een groot oppervlak contact
met de ribwand eronder en dus een betere aansluiting via de spieren.
Bovendien ontstaat zo een mooie, vloeiende halsaanzet. Een optimale
voorhandhoeking is voor een goed gangwerk essentieel. Figuur 2 gaat
uit van de hoekingen die biomechanisch ideaal zijn. Inmiddels is echter
uit onderzoek gebleken dat bij normaal gebouwde honden de hoeking
van het schouderblad niet 45 graden is, maar ongeveer 30 graden.
Figuur
2
Daardoor
wordt de hoeking tussen schouderblad en opperarm wat groter dan 90
graden. Het is heel belangrijk dat de voorbenen onder het diepste
punt van de borst staan, in de buurt van het zwaartepunt. Als u in
gedachten een verticale lijn trekt vanaf de punt van het schouderblad
naar de grond, moet deze door het voorbeen lopen. Hoewel de voorborst
in de standaard niet wordt genoemd, verwachten wij bij een goed naar
achteren geplaatste voorhand en een diepe borst,
een borstbeen dat duidelijk uitsteek voor de beide schoudergewrichten.
Een Labrador moet goede bene hebben. Dat wil echter niet zeggen dat
hij heel zware bene moet hebben: het zou hem te log maken. Een hond
met te fijn beenwerk daarentegen heeft vaak in totaal te weinig massa,
wat een handicap is bij het werken in dichte begroeiing. Natuurlijk
behoort een Labrador rechte benen te hebben; de middenvoet (het deel
tussen pols en tenen) is echter wel iets gebogen en dient samen met
de tenen en zoolkussens als schokdemper.
Romp De
romp, fig. 3 van de Labrador is zeer typisch: breed en diep (de borst
reikt tot aan de ellebogen) met de karakteristieke tonvormige ribben.
Breed betekent niet: hoe breder hoe mooier. Als er tussen de voorbenen
een flinke hand past, dan is de hond breed genoeg. De voorste ribben
zijn namelijk wat vlakker, om een goede aansluiting van het schouderblad
en de ellebogen mogelijk te maken. De grootste ribelving bevindt zich
achter de voorhand. De ribben lopen ver door naar achteren en naar
onderen, zodat ook de buiklijn maar weinig oploopt.
Figuur
3
De
standaard schrijft korte lendenen voor, maar deze moeten ook niet
te kort zijn, omdat de hond dan minder wendbaar is. Een teef mag iets
langer zijn in de lendenen, zodat er tijdens de dracht genoeg ruimte
is voor de pups. Een horizontale bovenbelijning betekent niet dat
de rug zo vlak moet zijn als een plank. De wervelkolom is immers een
lichtgewelfde, buigzame verbinding die voor- en achterhand met elkaar
verbindt. Door bekleding met spieren en vacht ontstaat de indruk van
een vlakke rug. Deze moet krachtig zijn, dus niet in het midden doorgezakt
of opgetrokken in de lendenen. Deze afwijkingen kunnen veroorzaakt
worden door overgewicht op jeugdige leeftijd.
Achterhand
De achterhand bestaat uit de achterbenen en
de bekkengordel. De achterhad moet een goede bespiering hebben en
moet goed gehoekt zijn. Bij een hond die correct staat en een goed
gehoekte achterhand heeft, kunt u een denkbeeldige verticale lijn
trekken vanaf de zitknobbels naar de grond, die dan net door de achtervoeten
loopt. (Op fig. 4 is dit niet te zien, omdat de hond het linker achterbeen
achterwaarts heeft gezet). Een afwijkende stand in de achterhand,
zoals koehakkigheid, heeft een nadelige invloed op het gangwerk.
Voeten
Voeten zijn voor een jachthond heel belangrijk.
Deze moeten rond zijn als van een kat, niet te klein, met sterk gekromde
tenen, dikke zoolkussens en korte nagels. Afwijkend vormen zijn spreidvoeten,
veroorzaakt door doorgezakte tenen, alsmede hazevoeten die een langwerpig
model hebben omdat de middelste tenen langer zijn. Een pootafdruk
in het natte zand toont duidelijk het model van hondenvoet.
Staart
De staart wordt vrij uitgebreid beschreven in
de standaard; deze is dan ook zeer kenmerkend voor de Labrador. Een
goede otterstaart is rolrond, dichtbehaard, heeft geen vlag (bevedering)
aan de onderkant zoals bij de golden Retriever en reikt ongeveer tot
aan de hakken. Ook de staartpunt is rond en dichtbehaard. De staart
mag volgens de standaard vrolijk gedragen, maar mag niet over de rug
krullen. Een vrolijke staart staat dus schuin omhoog of is licht omhoog
gebogen, in hetverlengde van de rug.
Figuur
4
Gangwerk
Een jachthond moet zich soepel kunnen bewegen.
In principe zou een correct gebouwde hond goed moeten kunnen lopen,
maar door onder andere foutieve training, overgewicht of te weinig
bespiering kunnen diverse afwijkingen ontstaan. Een onjuist gebouwde
hond heeft voorspelbare afwijkingen in zijn gangwerk. Het lichaam
probeert altijd de tekortkomingen te compenseren.
Vacht
De vacht van de Labrador is heel kenmerkend
voor het ras. Deze moet bestaan uit een dikke ondervacht en een stugge,
harde bovenvacht; dus geen zachte showvacht die te weinig waterafstotend
is. Ook de haarlengte is van belang: hoe langer de haren, hoe meer
bevedering (franje) en kans op een golvende vacht. De Labrador dient
eenkleurig te zijn, Hierbij kunnen we opmerken dat bij een gele en
bruine vacht, tinten van licht tot donker mogelijk zijn. Gele honden
hebben meestal een lichte ondervacht.