Duinen ontstaan door een samenspel van zand, wind, zee en plantengroei. Het bouwmateriaal voor de duinen is dus zand. Ze kunnen ontstaan bij een ondiepe zee met een zandbodem, wanneer de getijdenschommelingen niet erg groot zijn en wanneer de overheersende winden landinwaarts waaien.
Het zand uit de zee wordt door de golven van de zee opgeworpen of verplaatst. Het zand komt zo op het strand terecht. Bij laag water krijgt het zand de kans om te drogen, dankzij de zon en een goede zeebries. Het droge zand kan verstuiven tot hoger op het strand. Doorgaans wordt het zand vastgehouden door planten, zo ontstaat een kleine duin. Dit kleine duin is op zichzelf een barrière voor het aanwaaiende zand en zo ontstaan embryonale duinen. Hieruit groeit een zogenaamde duinrug. Daarvoor kan het zelfde proces zich terug herhalen en kan een nieuw duin zich ontwikkelen. Tussen de duinruggen ontstaan zo ook de eerste duinvalleien.
Duinen kunnen zich ook verplaatsen. Door de wind, door het ontstaan van nieuwe hindernissen, of door betreding kan de structuur van het duin veranderen. Er kunnen dan windgeulen ontstaan, er kunnen zo kommen en valleien uit een duin geblazen worden. Duinen kunnen zich ook verder landinwaarts verplaatsen of een ander reeds bestaand duin overdekken. Dit noemt met respectievelijk verstuivingen en overstuivingen.
De zee kan echter ook grote delen van de duinen wegslaan. In een stormvloed of bij springtij kunnen verschillende delen van de duinen weg spoelen en opnieuw in zee verdwijnen. De oever van de zee kan te steil worden en zo ontstaat er plaatselijk als het ware een tekort aan zand in de zee. De kracht van de golven op zo’n steilere oever is groter waardoor gemakkelijker zand wordt weggeslagen in zee. Zo is er een natuurlijke cyclus van kusterosie en kustaangroei.
In Vlaanderen zijn de meeste duinen van vrij recente oorsprong. In geologische termen heet dit dan maximum duizend jaar oud. Enkele duinen op de Frans-Belgische grens zijn vermoedelijk heel wat ouder. Ook enkele duinen die meer landinwaarts liggen zijn ouder. De meest duinen ontstonden echter zo’n vijfhonderd jaar geleden.
Heel typisch voor duinen is het zoet water dat er zich in opstapelt. Het water van de zee is zout, ook in de achterliggende polders is het water in de bodem vaak zout. In de duinen echter is er een pakket aan zoet water aanwezig. Het gaat om een zogenaamde zoetwaterlens. Deze waterbel ontstaat door opstapeling van regenwater. Dit water houdt het zand nat en zorgt er ook mee voor dat een duin kan stabiliseren. Het water geeft in de laaggelegen plaatsen in de duinen (de duinpannes of de duinvalleien) opnieuw mogelijkheden voor de ontwikkeling van een heel specifieke plantengroei.
Naar gelang de vorm die een duin aanneemt worden ook verschillende namen gegeven aan een duin. Zo zijn er loopduinen en wandelduinen, ketelduinen, stuifduinen en paraboolduinen. Men spreekt van duinruggen, duinvalleien en duinpannen. Een woordje meer uitleg …
Bij een reeks van pas gevormde duinen spreekt men van een windreep en naar gelang die meer samenhang vertoont van een zeereep. Door de groei van Helmgras kunnen paraboolduinen ontstaan. Ze ontstaan vanuit windgaten in de zeereep en krijgen de vorm van een parabool (u-vormig). Bijzonder hierbij is dat de uitlopers van de parabool naar de wind toe liggen, het hoogste middendeel het verst ervan. Deze duinen kunnen door de wind verder landinwaarts gestoven worden (stuifduinen) en wandelen als het ware verder landinwaarts (wandel- of loopduinen).
wondere wereld der duinen | |||||||||||||||
|
|||||||||||||||
![]() |