Nu was het zo, dat er tussen het volk een juweel van een meisje leefde, geen kon haar zien zonder nachten erna nog verrukt van haar te dromen. Zij was zo mooi, nooit heb ik haar gelijke gezien in alles wat de natuur heeft voortgebracht, wie haar heeft gezien zal mij niet tegenspreken, anderen zullen dit niet geloven. Zij was als een droom, zij was een zoet giftige droom, zoals de man met het geheim dan ook spoedig zou merken, want ook hem bleef haar schoonheid niet onopgemerkt, en toen hij eenmaal van haar wist wenste hij haar natuurlijk, als niets anders op de wereld, te bezitten.
Velen had zij voorheen hooghartig afgewezen, maar hem was zij onderdanig en gehoorzaam, zij weigerde hem geenszins. In de huwelijksnacht was zij zoet en verrukkelijk, zij kronkelde aantrekkelijk tussen de lichte sluiers die niets bedekten, zij zong voor hem sprak hem zacht strelend aan. Zij noemde hem haar koning en gebieder.
De volgende nachten waren nog wilder, o als een slang was zij, verleidelijk en lokkend, zij was een echte daemon, Lilith was zeker haar lerares.
Elke avond deed zij wat langzaam werkend gif in zijn wijn, zodat de man er na een poosje ziek uit begon te zien, terwijl zij iedere nacht vuriger en vuriger werd, als een bezetene scheen zij, terwijl hij juist in kracht begon af te nemen. Zij zei hem, toen hij tot haar soms voorzichtig zijn ongerustheid hierover uitsprak dat het misschien een dodelijke ziekte zou zijn. En zij begon in het openbaar al luid te jammeren en te klagen, alsof haar man reeds was overleden.
Toen de mensen bezorgd bij hem op bezoek begonnen te komen, brak hem langzaam de doodsangst uit en benauwd vroeg hij zijn vrouw om hem 's nachts te bezoeken. Hij vertelde haar dat hij misschien niet meer lang te leven zou hebben in deze onrechtvaardige wereld, waarop zij luid begon te huilen en te smeken. In haar verdriet riep ze uit alleen te blijven na zijn dood, hoe en waarvan moest ze leven, nog harder werden haar jammerklachten, en hij die het niet meer kon aanzien zei tot haar niet bezorgd te wezen, dat hij haar had laten komen om haar een geheim te vertellen. En zo vertelde hij van het kasteel en de schat, hij vertelde haar nauwkeurig en precies waar het kasteel lag en hoe te reizen om daar te komen.
Toen hij het geheim had uitgesproken, haar alles had verteld wat zij weten wilde sprong het rotte hart van de lieftalligheid op van grote en intense vreugde. Dit was de vervulling van haar huwelijk met hem, het duurde dan ook geen paar uur of de armzalige man was gestorven en vergeten, lag zijn gebeente al te witten in een vluchtig graf.
Maar lang genoot zij er niet van, nooit zag zij de schat zelfs maar, want ook zij had haar zwakten, ook haar werd het geheim ontfutseld.
Het geheim ging van eigenaar tot eigenaar, sneller dan de maan door haar uren gleed.
En door het vele vertellen en wisselen van het geheim werd er af en toe wat van de details vergeten en soms werd er wat bij verzonnen, zodoende was het geheim het geheim niet meer en wist de eigenaar van het geheim wel waar het kasteel moest zijn maar niet hoe men binnen in het kasteel komen moest. Want het was zo dat de poorten van het kasteel zo waren geplaatst dat ze geheel voor het oog waren verborgen, en betreden zonder de juiste wetenschap van hun sluit-mechaniek was daarom onmogelijk.
Meer kon de man mij niet vertellen. Hij zelf reisde mee om hier en daar een graantje van de roes mee te pikken zoals hij het zelf uitdrukte, hier en daar wat handel, soms wat hand en span diensten, nee zelf dong hij niet mee naar de schat, maar als ze hem vonden zou hij er zeker niet armer van worden dat was zeker.
Aangezien ik geen vast reisdoel had, en ik de man goed kon uitstaan besloten we de aankomende dagen samen te reizen, we gingen in de richting die iedereen ging. Ik vroeg de man hoe ver de golf zich voor ons uitstrekte waarop de man tot mijn verbazing en ontsteltenis antwoordde, vijf, zes maanden misschien. De hele stoet trok langzaam achter de bezitter van het geheim aan, en geen kon sneller dan die.
Een paar weken gingen we in dezelfde richting als de stoet, ik mengde mij als schrijver onder de menigte, verdiende goed aan hen, want door de ontberingen van de reis werden de mensen nadenkend en wilden vele van hen hun laatste woord en wil op papier hebben zien geschreven. de mensen in deze stoet leken wel pelgrims, onder hen was een soort van verwachting die hun kracht gaf, en die kracht gaf resultaat, en het resultaat gaf hen vertrouwen en trots. Zij waren allen afhankelijk van elkaar, ondanks de concurrentie groeiden daardoor sterke banden en vriendschappen. Men was kameraadschappelijk onder elkaar, hard en bits naar buiten toe, men moest werkelijk kunnen vertrouwen op de mensen van de groep waarin men reisde. Zo ontstond een code, een soort van erecode, mensen die hoog naar die code en mentaliteit stegen bekleedden machtige posities binnen de orde van die groep. Zij die onbetrouwbaar bleken werden in het algemeen als honden behandeld als zij al niet werden vermoord of uitgestoten. Wij waren als een grote familie waarin kleinere families waren, en in die kleinere families waren ook weer nog kleinere families.
Plots ging een bericht door de ene grote familie, trilde van orgaan tot orgaan, van cel tot cel.
De verre eerste hoede had het kasteel enige tijd geleden eindelijk bereikt, een juichstemming maakte zich van ons meester. De beweging versnelde, en het duurde geen maand meer of wij zagen in de verre verte een silhouet als van een machtig bergmassief voor ons opdoemen. Eerst wisten wij niet dat dat het kasteel was, wij waren alleen onder de indruk van de stoerheid die het silhouet uitstraalde, later begrepen wij dat die kolossale wanden de vestingmuren waren van het kasteel, we waren nog zo ver weg dat we de toren nog niet konden onderscheiden, zij waren nog niet eens wazig-fijne streepjes, zo machtig en groot was het kasteel.
Het duurde nog zeker twee weken voordat we de buitenste ringen van kampementen hadden bereikt. Vele mensen waren hier bezig onderkomens te vestigen, zij hadden tenten, maar ook waren zij bezig steviger onderkomens te bouwen, kleine winkeltjes en huisjes, zelfs hier en daar een klein tempeltje.
Toen we door de drukke en chaotische straatjes slenterden hoorde we al gauw dat er bij het kasteel een groot probleem was gerezen, men had de eigenaar van het grote geheim dood geslagen en verscheurd in een massale en uitzinnige woede uitbarsting. Want toen men twee maanden geleden hier was aangekomen bleek dat dit niet een normaal of gewoon kasteel kon zijn, de muren torenden zo hoog boven de mensen uit dat zij alleen al bij het zien ervan angstig werden. De muren zagen er van dichtbij uit als gladde en steile bergwanden, torens en muren leken op die hoogte in elkaar over te vloeien. Sommige spitsen waren in het geheel niet zichtbaar want zij waren zo hoog dat zij door de wolken werden verhuld. je hoorde vele stemmen opperen dat dit geen mensenwerk kon zijn, te meer ook omdat men in de buitenmuren geen naad, spleet of enige andere afwijking ontdekken kon, alles leek uit één steen gehouwen. Daarbij was er ook geen die de steensoort herkennen kon, dat steen was zo hard dat men er zelfs met de zuiverste diamant niet in kon krassen. 't Glanzende steen was bestand tegen elk menselijk geweld.
Toen men zo de enorme omtrek van het kasteel onderzocht kwam niemand iets tegen wat maar op een poort of ingang tot het binnenste van de vesting leek, zij vonden zelfs niet het kleinste gat.
De macht en rijkdom van de man die het geheim bezat brak hier, want ook hij kon niet zeggen hoe men binnen moest komen. Daarop werden de mensen zo kwaad dat ze, tegen beter weten in, begonnen te geloven dat de man het geheim verborgen hield en zou wachten tot iedereen was heen gegaan. Zij martelden hem om het zo te verkrijgen, en toen dit niet werkte sloegen ze hem dood waarna de massa het lijk luid schreeuwend stenigde om vervolgens in razende woede de losgescheurde delen van het lichaam in alle windrichtingen uit te werpen, met het hoofd speelden zij voetbal.
Het leek wel of alle ellende die men tijdens de reis moest doorstaan hier in deze gruwelijkheden zijn ontlading vond. |