Voor het weergeven van de inhoud op deze pagina is een nieuwe versie van Adobe Flash Player vereist.

Adobe Flash Player ophalen

 

Ik trok over alle delen van de aarde, vele wonderen heb ik mogen aanschouwen.
De gehele wereld was in beweging, jong als ik was trok ik, als velen, hongerend mijn lot achterna.
Op een van mijn tochten bemerkte ik een vreemde stemming onder de reizigers die normaal in trage gang over de wegen gaan, als gelaten beelden roezende zijn binnen de warmte van een herberg.
Nu echter merkte ik onder hen een onrust op, een soort van koortsachtigheid. Het leek als of zij allen eenzelfde richting opgedreven werden, alsof eenzelfde droom gloeide in ieders hart.
Hen zo een poosje gadegeslagen hebbend zag ik een druk verkeer tussen de onderlinge groepjes, er werd tijdens die geheimzinnige bezoeken druk gesproken en gespeculeerd over een bepaald onderwerp dat zorgvuldig voor buitenstaanders verzwegen werd.
Tenminste, toen ik langs de weg enkele van hen hierover probeerde aan te spreken bleken zij bot en ongastvrij, wierpen zelfs met stenen naar mij, zodat ik schouderophalend een andere weg inslaan moest.
Maar slecht gebakken kruiken zijn niet dicht. 's Nachts in een herberg spraken een paar mannen lallend hun vreugde uit over het lot dat hen zo gunstig uitgevallen was.
Zij waren op weg naar de rijkdom, neen zij zouden ons niets vertellen over de schat, proestend legden zij hun wijsvingers op de lippen, want dat was namelijk geheim, wanneer iedereen ervan weten zou, zou de spoeling spoedig zeer veel te dun zijn, "of niet dan,"
lachend sloegen zij elkaar op de knieën,
sloegen de pinten tegen elkaar,
proostend op eeuwige vriendschap.

Na nog wat kruiken wijn besloot iedereen, als op een teken, om nog wat te slapen, spoedig zou reeds de morgen gloren. Gesprekken stomden dan ook, de sfeer sloeg dood, en langzaam probeerde iedereen op de benen te komen. Hangend en lallend waggelde iedereen naar buiten, de meesten konden niet meer op hun benen staan en zo was het dat ik een man die als wezenloos aan een tafel zat naar buiten toe hielp.
Toen ik hem buiten naar zijn kar bracht ontnuchterde hij gauw door de frisse buitenlucht, hij bedankte mij overdreven hartelijk, noemde mij zijn broeder, zijn kameraad, en vertelde mij daarom dan ook, geheimzinnig om zich heen kijkend van het geheim over het kasteel. Hij vertelde dat het door een verschrikkelijke familietragedie verlaten was, iedereen die er woonde had elkaar uit begeerte naar de schat bevochten, bijna geen bleef hierbij in leven, en de weinigen die overbleven waren, waren te zwak om de schat te vervoeren en te argwanend naar elkaar om hem te verlaten zodat men hem later met dieren vervoeren kon.
Gene wilde delen, en al gauw dampte een stinkende ziekte uit de rottende lijken die daar zo door het kasteel verstrooid lagen. Slechts één man bleef over, en alleen overgebleven durfde hij de tocht naar de bewoonde wereld wel aan, want wie zou hem nu nog kunnen verraden of bestelen.
In de stad zou hij zich versterken en lastdieren aanschaffen. Hij nam een som geld en begaf zich verzwakt als hij was op weg.
Vlak bij zijn doel, vlak bij de stad raakte hij volkomen uitgeput, niet wetend zo dicht bij de stad te zijn sprak hij de koopman aan die met een grote wagen langs kwam, hij vroeg de koopman of het nog ver was naar een stad of enig ander bewoond oord.

De koopman die geld rook keek zeer bedenkelijk en zei dat het nog zeer ver was naar de bewoonde wereld.
De man langs de weg zei nu tegen de koopman dat hij met hem een grote schat zou delen als hij hem naar de stad zou brengen. Wanneer hij dan opgeknapt zou zijn zouden ze samen naar de plaats reizen waar de schat lag en die dan op karren en lastdieren laden. Vanaf dat moment zouden zij als zeer rijke en machtige mannen door het leven gaan.
Toen de man was uitgesproken zakte hij weg in een diepe bewusteloosheid, de sluwe koopman laadde hem op zijn wagen en na een korte rit waren ze in het huis van de koopman aangekomen, daar legden ze de man in bed en verzorgden hem. Even daarna werd de man weer wakker en vroeg hoe lang hij had geslapen, de koopman zei nu met een ernstig gezicht dat dit vele dagen waren geweest, dat zij om zijn leven hadden gevreesd, dat menig respectabel geneesheer zich tevergeefs over hem ontfermd had, kosten nog moeiten waren gespaard. Slechts het gebed bleef hen uiteindelijk nog, misschien had de vurigheid hem nog gered. De man bedankte de koopman dan ook hartelijk en zei hem dat ze de schat zeker zouden delen.
De koopman nu, zelf in grote schuld bij een ander koophuis, liep gelijk naar de baas van dat koophuis en vertelde die dat de schulden weldra ruim zouden zijn voldaan als hij nog eenmaal lastdieren en voorraden van hem zou kunnen betrekken.
De slimme koophuis-baas keek de koopman verwonderd aan en vertelde hem van het risico dat hij lopen zou als hij deze zaken, zomaar en zonder enige andere garantie dan een vaag verhaal, geven zou. Hij moest wel weten hoe de koopman aan zoveel geld dacht te komen.
Zodoende vertelde de koopman het hele verhaal van de man die hij langs de weg gevonden had, hij vertelde wat hij gehoord had over de enorme schat die in een kasteel zou liggen.
De baas, nu gierig geworden, zei dat hij met de koopman wilde delen, hij eiste de helft van koopmans deel, dan zou hij vele dieren karren en voorraden meekrijgen, ook zouden helpers en beschermers meekomen.
Noodgedwongen stemde de koopman toe.
En zo was het dat het geheim de wereld in kwam, want de weg van de helpers tot de oningewijden was maar al te kort.
Weldra brak de dag aan dat de bezitter van het begeerde geheim weer was aangesterkt en de expeditie zich opmaakte om de reis aan te vangen. De eigenaar van het geheim, de koopman, de vele dieren en lastwagens, de paardemenners, helpers, hoefsmeden, koks, velen van hen namen hun gezin en familie mee, allen maakten zich op tot vertrek.
Een plechtig moment in de vroege morgen, al bevroedde de meesten dat dit afscheid een laatste zijn zou.
Wekenlang vertrok de stoet, wat zeg ik, maandenlang vertrok de stoet, van overal scheen het volk te komen, een volk van allerlei allooi, dieven, tandentrekkers zagen hier werk en inkomen, kwakzalvers, genezers, gehele kuddes vee werden mee gedreven.
Vaak zag een halteplaats er dan ook meer uit als een grote bonte marktplaats, een dorpsbedrijf, dan een rustplaats vol afgematte reizigers. Hier geen dorst of armoe, geen enkele ontbering werd hier geleden.

stoet_1Een reusachtige karavaan was het zo geworden. Als een lange rij mieren sleepte ze zich traag maar zeker door het grote land.
En zo, zei de man, met de fles alweer aan de mond, zij die achter waren wisten niets van van voren, en zij die van voren waren wisten niets van van achteren, kreeg langzaam iedereen lucht van het geheim, daarom ben ik hier. 'Nu deel ik het geheim met jou goede vriend, want jij hebt mij geholpen, en daarom help ik jou.'
Zoals met de man langs de weg, inwendig moest ik lachen, hoe wonderlijk gaan de dingen toch rond. Het geval begon mij te interesseren.
'En nu is deze ganse volksverhuizing op weg naar een schat waarvan de meesten niet eens zeker weten of die wel bestaat, waarvan sommigen misschien zelfs nog niet eens hebben gehoord,' vroeg ik verbaasd. De man haalde slechts de schouders op, en ging verder met vertellen.
Toen de bezitter van het grote geheim en de koopman even op weg waren kwamen zij op de plaats waar de koopman hem gevonden had, hij herkende de plaats waar hij bezweken was gelijk en besefte dat de koopman hem bedrogen had. Hij ontstak in zo grote woede dat hij de koopman ter plekke doodsloeg waarna iedereen, de sluwe koophuisbaas om het hardst, om zijn gunsten kwam bedelen. Iedereen bood hem voordelige handel en rijke geschenken aan in de hoop meer over het geheim van de schat te weet te komen. De man werd steeds rijker en machtiger, als een vorst leefde hij nu.

 
<terug   verder>
 
   
Copyright "Benedant."