Datheen vertaalde de Psalmen uit het Frans
[klik op de afbeelding om te springen naar een groter
voorbeeld]
Datheen vertaalde de Psalmen niet uit de grondtekst, maar uit het Frans.
Zijn claim dat ze 'uit het hebreews' zijn is daarmee niet onjuist, maar
hangt niet samen met zijn vertaling, maar met de vertaling die hij vertaalt.
Marot en De Bèze vertaalden namelijk wel uit het Hebreeuws (d.w.z.: zij
baseerden zich op een degelijke Latijnse vertaling van de hebreeuwse
tekst). Het onderzoek van Lenselink (pp. 525-564) toont aan dat Datheen
hierbij zeker de bijbel zelf gebruikte, maar dan opnieuw: niet de
grondtekst, maar de Nederlandse vertaling (Deux Aes), waar een deel
van zijn woordenschat vandaan komt. Wat verder opvalt bij deze vertaling is
dat Datheen zeer concordant probeerde te vertalen vanuit het Frans.
Hij zelf geeft dat ook aan in zijn voorwoord: Van de psalmen uit het Franse
psalmboek (gereedgekomen in 1562) getuigt Datheen dat ze ‘seer lieflyk
ende klaer overgeset zyn’ (door Marot en De Bèze) en dan vervolgt hij ‘dewelke
ik soo nagevolgt hebbe als 't my mogelyk geweest is, ende onse spraek heeft
konnen lyden’. Deze uitspraak behoeft geen commentaar.
Inderdaad heeft Datheen niet alleen de strofevormen van de Franse psalmen
overgenomen, maar zich ook nauwkeurig gehouden aan het aantal strofen per
psalm. De inhoud van iedere strofe moest gelijk (of vrijwel gelijk) zijn aan
die van zijn voorbeeld. Men kan ze dus echt parallel zingen. Men zingt in
veel van de Psalmen dan bijna regel voor regel hetzelfde in twee talen.
Enkel als de syntaxis hem dwong, wilde hij wel eens wat wisselen met regels,
maar aan het eind van iedere strofe (of halve strofe) loopt alles weer
gelijk. Datheen neemt dus ook dichterlijke uitweidingen van Marot en De Bèze
over, waar een originele berijmer de voorkeur zou geven aan een kortere
weergave (Utenhove en De Heere hebben zich bij hun vertalingen uit het Frans
die vrijheid wel voorbehouden, en Marnix heeft later natuurlijk helemaal
zelf bepaald hoe hij de tekst uit het Hebreeuws zou overzetten). Datheen
komst dus niet alleen strofegetrouw, maar ook vaak regelgetrouw met het
Franse psalmboek overeen.
Dat hij ook de versbouw op de voet volgt blijkt meteen bij de eerste psalm
al, het eerste couplet (Beatus vir...), waar Clément Marot namelijk
iets zeer origineels doet: hij plaatst het eerste woord 'Welzalig'
niet aan het begin maar aan het einde. Een mooie rhetorische stijlfiguur. De
eerste strofe bestaat dus uit vijf relatieve bijzinnen aaneengeschakeld met
qui, qui, qui, mais, et... en dan volgt de concluderende hoofdzin. Je
ziet dit geheel weerspiegeld in Datheen's zinsconstructie.
Qui
au conseil des malins n'a esté,
Qui
n'est au trac des pecheurs arresté,
Qui
des moqueurs au banc place n'a prise,
Mais
nuict & iour la Loy contemple & prise
De
l'Eternel & en est desireux:
Certainement cestuy-la est heureux. |
Die niet en gaet in
den godloosen raet /
Die op den wech der
sondaren niet staet /
En niet en sit by de
Spotters onreyne /
Maer dach en nacht
heeft in Gods Wett alleyne
Al zijnen lust: Jae
spreeckt daer van eenpaer /
Die mensch is wel
ghelucksalich voorwaer. |
Waarom deed Datheen dat? Het
antwoord is simpel: De Nederlanden - zeker de zuidelijke - waren in die
dagen een tweetalig land, waarbij het aantal Franstaligen in
hervormingsgezinde middens extra groot was, omdat het land overspoeld werd
met vluchtelingen uit het Zuiden. Zijn psalmberijming zorgde ervoor dat in
de erediensten Walen en Vlamingen, Fransen en Hollanders (...) tegelijk
dezelfde Psalm konden zingen, een ieder "in de taal waarin hij of zij
geboren was". Datheen's vertaling is dus eigenlijk een uiting van
Pinkstergeloof. De 'Waalse kerken' binnen de Nederlandse Hervormde Kerk zijn
van dit verschijnsel een gevolg. Stille getuige hiervan is volgend
Psalmboekje, waarin de beide vertalingen naast elkaar staan afgedrukt
(Amsterdamse editie uit 1660). Leuk détail: de Franse voorkeur voor moderne
(romeinse) letters en de Nederlandse voor de oude gotische is in deze
uitgave gerespecteerd.
|