Als een vogel ga ik nu mee met de rivier, mijn armen komen in de verste verte niet meer bij de oevers, en met mijn voeten kom ik niet meer tot de bodem, de rivier is werkelijk groot en breed geworden, en in het warme zonlicht dampen nu enorme wolken van haar gezicht. Het leven in de rivier is veel ingewikkelder dan het leven in de beek dichtbij de bron was, het lijkt alsof de rivier trager en langzamer stroomt, maar binnen die ene grote stroom gaan talloze kleinere stromen. Als ik naar de diepte zak voel ik een sterke en snelle onderstroom, midden in de stromen en in de bochten heersen weer onverklaarbare kolkingen en bijstroompjes. Elke stroom reageert met elke stroom en brengt zo ook weer nieuwe bewegingen voort. Neen, lijkt de rivier aan de oppervlakte rustig en glad, inwendig is zij dat zeker niet.
Soms gaat de rivier ineens sneller en sneller, een koortsachtige roes maakt zich van het water meester, het rukt hele delen van de oever weg, sleurt zware blokken steen met zich mee. Een gevoel van macht en angst, gevoel van einde, van vernietiging, hevig kolken. Kokend stort ze zich plots donderend in een grote diepte neer, wolken van fijn water toveren regenbogen in de lucht boven het water uit alsof ze willen zeggen; hier is niet het einde, de weg gaat nog veel verder, hier is het einde zeker niet.
Via de rust van de grote meren die zij vormt glijd ik verder en verder mee, de rivier wordt steeds volwassener, ze doet denken aan een stier in de volheid van zijn jaren, niets houdt haar meer tegen. Meer en meer riviertjes monden in haar uit, de beddingen verdragen haar al bijna niet meer, en al zeker niet wanneer in sommige tijden van het jaar het vele water uit de hemel naar beneden regent. Het regent hier veel meer dan bij het begin van de rivier, steeds vaker vloeit ze over de lage landen uit, de grote watervlakten raken dan al aan de zee, zoet en zout verenigen zich.
Het water is nu troebel en warm, geel, diep bruin van kleur, het snakt naar adem, ik voel me hier dik en vet. Als een stinkende trage reus gaat het hier voort, verstilt in grote brakke poelen tot gassende giftig groene moerasgebieden, stroomt soms zelfs hele stukken terug. Overal een dikke zoemende stilte.
Als mijn voeten ineens de boden raken weet ik dat de rivier aan haar einde is gekomen, het moet ook wel want ik voel haar vitaliteit niet meer, ze is moe en oud geworden. Bijna is ze niet meer in staat om het laatste stuk naar de zee te overbruggen, met de grootste moeite overwint de stervende rivier, gespleten tot vele kleine stromen de laatste weerstand om dan uit te lopen in de weidse frisheid van de oceaan.
Ze lost zich op in een nieuw leven. Dit gevoel is onbeschrijfelijk, het doet denken aan de vrijheid die ik voelde in de wolken. Hier in de zee zijn de bewegingen veel machtiger dan in de rivier, al snel vergeet het water haar vorige bestaan in geheel nieuwe stromingen en getijden. Jubelend zweef ik van de ene tot de andere streek mee, dit lijkt mij het doel van het leven toe. O, de oceaan lijkt eeuwig, alle rivieren lopen in haar leeg, hoe ver ik mij ook uitrek nooit raak ik de kusten aan, noch komen mijn voeten er tot aan de bodem. Hier lijkt een onaantastbare vrede aangebroken te zijn, door niets wordt haar bewegen gestoord of veranderd.
Ik merk dat de kringloop van het opstijgende water hier veel heviger en grootser is, enorme hoeveelheden water stijgen van het oceaanoppervlak op om er ver boven reusachtige wolken te vormen, waaruit steeds een gedeelte opstijgt tot een hoger uitspansel en niet meer als regen wederkeert. Steeds ontsnapt een hoeveelheid water aan deze kringloop, steeds valt een hoeveelheid water als regen terug in de oceaan.
Opeens vraag ik mij af waarheen dan de oceanen stromen, waar verzamelen zich de wateren der wereldzeeën... Ik zie dat de hoeveelheid water uiteindelijk niet toeneemt maar na lange duur eerder afnemen zal. De toename is tijdelijk, want nu al zie ik dat de bronnen der aarde langzaam verdrogen, dat de rivieren slinken en verworden tot droge korst.
De wolken die eerder het zonlicht temperden zijn nu nog slechts dunne en ijle slierten zodat de oceanen warmer en warmer worden. Steeds sneller gaat de kringloop, steeds minder regen valt op aarde terug, het lijkt of de dagen des levens immer korter en korter worden.
En dan breekt de dag aan dat ook de zeeën modderig en ondiep zijn geworden, dat al het water van de aarde is heengegaan. Het laatste water, het water dat zich diep onder de zeebodem teruggetrokken had, wordt door de aardwarmte stomend opgekookt.
Sissend stijgt het op in de ruime lucht en regent nooit meer op de aarde neer.
Daar waar ooit de wateren waren, waar de rivieren stroomden, waar de bronnen uit de diepte der aarde welden is slechts de droogte van de woestijn gebleven.
Ik dacht bij mijzelf, het verdampen is uiteindelijk de enige beweging die er is, ik was verbaasd en beïndrukt door het geduld en de verziendheid van de grote Natuur.
|