Voor het weergeven van de inhoud op deze pagina is een nieuwe versie van Adobe Flash Player vereist.

Adobe Flash Player ophalen

 

Zij hebben geen idee van de wegen die gaan onder het oppervlak der dingen, zij weten werkelijk niet van het geluk dat daar verborgen ligt. Ik zag wat er van hen geworden was toen ik uit de diepte weerkwam, ik zag hun geraamten liggen rond de opening die ik inging, ik hoorde het gekerm van hun nazaten, ik beleefde het gevolg en einde van hun beschaving. Zittend in de schaduw van deze boom denk ik na over hun lot, wat werd er van de geesten die uit deze lichamen werden geslagen, wat wordt er van hen die deze beschavingen vervullen.

Ik dommel langzaam weg in het borrelen en kabbelen van de kleine beek die hier uit de bron ontspringt, mijn ogen sluiten zich maar de bron verdwijnt niet uit mijn blik. Alsof ik er in ben ondergedompeld zonder in ademnood te geraken, adem water in en uit, het borrelen is alles wat ik hoor, het is alsof ik het voel als het stromen van mijn eigen bloed, alsof ik zelf deze bron ben, opgestuwd uit het diepst van de duisternis der aarde. Fris, koel, lauw, bol, vol, leeg, zacht, hard, scherp, afgerond, meegaand en flexibel, nietsontziend en onafwendbaar in de richting waarin het water gaat, alles vol en tegelijkertijd. O ik voel hoe het zonlicht breekt in het zich ieder moment veranderende gezicht van de waterspiegel, een taal in woorden van duizenden, levend fonkelende, facetten fijnste kleurengelukzaligheid, druppels als sterren in een uitspansel.

Me een ietwat uit uitrekkend, zweef ik op mijn buik mee in de richting die de beek gaat, mijn armen naar voren uitgestrekt, het heerlijke golven door mijn gespreide vingers. Het water komt hier wat tot rust, kronkelt zich een weg door de zachte grond, slijpt steen en rots tot zachte en ronde vorm uit. Plots bemerk ik iets wat ik in het begin niet voelde. Water en licht mengen zich met elkaar, het wordt heel langzaam warmer. Maar meer nog dan dat, de gedachten van de beek stijgen op tot boven het lichaam van bedding, bodem en spiegel. Het lijkt wel of de aard van het water met zichzelf in onenigheid komt. Kleinste deeltjes water onttrekken zich, opgewonden door het licht, aan de zwaarte en stroomrichting van de beek, zuigen zich vol met een nieuwere energie, worden lichter en lichter, stijgen op, schieten uit het water weg de ruime hemel in. Hele wolken stijgen uit de beek op, en hoe verder de beek op haar weg vordert hoe groter deze wolken worden. Nieuwsgierig geworden laat ik me met zo'n wolk meevoeren de hoogte in, ik los geheel in haar op, hang een tijdlang boven het water genietend van een zacht golvende vrijheid.
Maar dan wordt ik ineens gegrepen door een hevige sensatie van duizeligheid, de wolk begint wild te kolken, hoger en hoger gaand. De beek daar in de diepte is nog maar een dunne zilveren draad, warmte wordt zengende hitte, koelte wordt snijdende vrieskou. Het ene moment wordt ik als een machtige fontein de hoogte ingespuwd om een moment later met grote snelheid naar beneden te vallen tot een grote dichte benauwdheid. Dan lijkt de wolk plots, op een onzichtbare grens, tot evenwicht te komen, alle delen binnen de wolk reorganiseren zich. Sommige deeltjes hebben de koude lief en verbinden zich, aan de onderkant van de wolk met andere deeltjes, vormen steeds zwaarder wordende vlokken, grijs en donker van kleur. Andere deeltjes schijnen de hitte meer lief te hebben, zij vallen juist uit elkaar en worden afgebroken tot deeltjes die niet meer de eigenschappen van het water bezitten, sneller en sneller bewegend schieten zij boven de wolk uit naar een onbekend uitspansel. Ik besluit aan de onderkant van de wolk te blijven, aan de onderkant van de onzichtbare grens. Hier heerst een grote bedrijvigheid, de deeltjes vormen lange kettingen die zich ineen vlechten tot grote netten, ieder deeltje doet zijn uiterste best, alsof het motto hier luidt; de sterkte van de keten is zo sterk als de zwakste schakel. Hoe sterker de netten en schakelingen zijn hoe dichter de deeltjes op elkaar kunnen komen, dit voelt als een zeer groot genot. Alsof zij de spanning van de onzichtbare grens gebruiken, versterken die met de warmte die hen wordt toegelaten, om dieper te zakken, zo meer koude toe te laten om een grotere dichtheid te verkrijgen.
Dit is de spannende opgaaf die de wolk zich stelt, zo houdt ze zich op hoogte, geniet de sensatie van vrijheid en licht.
Dan is onverwacht het onvermijdelijke moment daar, de spanning breekt, het is alsof de wolk een aaahh slaakt. Als een zeepbel worden de wonderlijke structuren verscheurd tot kleine druppels die als de regen snel naar de aarde toe vallen om zich daar tot plassen te verzamelen, om zich daar tot stroompjes te verzamelen, om zich daar weer met de beek te verenigen. Die gevoed door de bron en gevoed door de regen snel uitgroeit tot een machtige rivier. Zeg ik 'met de beek verenigt,' moet ik daarbij vertellen dat het water dat in de wolken is geweest niet meer het zelfde water is dat het voorheen was toen het nog fris vanuit de bron door haar bedding dartelde, dit water dat zich weer in de beek heeft verzameld maakt een vermoeide indruk, het is zacht en rond in tegenstelling tot het water uit de bron want dat voelt harder en zelfs wat scherp aan.

Ik begrijp dat deze kringloop het geheim is achter de onverklaarbare water toename op de wereld.

 
<terug   verder>
 
   
Copyright "Benedant."