De klank van de woestijn: een muzikaal dagboek
(in de tekst staan links naar stukjes muziek die je kan beluisteren)
Sefar (Tassili-plateau), 27 februari 2006
Vanmiddag zijn we in Sefar toegekomen, onze pleisterplaats voor twee dagen. Een vriendelijke plek. Ooit heeft het water hier diepe straatjes uitgesleten in het gesteente. Aan hun voet zijn de rotswanden uitgehold, een natuurlijke schuilplaats voor al het volk dat hier sinds mensenheugenis onderweg is. Onder een overhang in ons straatje heeft een van die passanten duizenden jaren geleden een sierlijke koe geschilderd.
En nu zitten wij hier, twaalf Vlamingen, rond een vuurtje na te genieten van het avondmaal en al het moois dat we vandaag te zien kregen. Ook voor de Toearegs zit de dag erop. We hebben hen kunnen overhalen vanavond voor ons te zingen. Ze komen er aan met hun slagwerk: twee lege plastieken waterbidons van twintig liter. Zoveel hebben we de afgelopen twee dagen dus al verbruikt. De Toearegs maken de kring rond. Sayah, hun voorman, is er, en Laïd, onze gids, en nog vier ezeldrijvers.
De trommelaars geven het ritme aan, de anderen vallen in met handgeklap, en dan begint de beurtzang: de voorzanger zingt korte versjes van vijf lettergrepen en de anderen antwoorden altijd weer met hetzelfde doyhenné-refreintje. Een melodie van vier tonen. Meer niet. Maar die eindeloze herhaling van steeds weer hetzelfde motiefje zorgt gaandeweg wel voor een trancegevoel.
Laïd heft zijn lijflied aan. We hebben het gisteren voor het eerst gehoord. We doorkruisten een desolate, winderige, grauwe steenvlakte waar maar geen einde aan leek te komen. Toen leidde Laïd ons een hoogte op. Hij wees naar de bergen in de verte: Libië. Prompt begon hij te zingen, tegen de wind in, met mooie stembuigingen. Ik spitste mijn oren: dit was muziek met heel oude wortels, als de Tassili-cipressen die we eerder die dag hadden bewonderd. Anhemitonische pentatoniek noemen musicologen dit: vijftonige muziek zonder halve tonen. De basis van heel veel traditionele muziek, die van de Chinezen en de Hongaren bijvoorbeeld, en ook die van de Andes. Ik beeld me in dat onze prehistorische artiest zo’n wijsje neuriede terwijl hij enkele passen verder zijn koe penseelde.
Maar hoe oeroud de melodie ook klonk, zo eigentijds leek de tekst. Ik herkende Libya, en ik dacht al dat Laïd ter plekke een lyrisch lied improviseerde over de schoonheid van het vergezicht. Maar ik hoorde ook zoiets als Germania. Even schrikken: hij dacht toch niet dat we Duitsers waren, zeker? En dan, heel merkwaardig, had hij het duidelijk over een radio Toshiba. Wat had dit allemaal te betekenen?
We staken ons licht op, en wat bleek? Het lied ging over een arbeider die naar Libië gaat werken, en die met zijn loon een radio Toshiba kan kopen. Zo prozaïsch was het dus. En hij had het niet over Germania, maar over een jermâni, een jerrycan. Op die eerste jerrycans stond Made in Germany, vandaar. Klik hier voor Laïd met dit lied (opgelet, 1.5 megabyte)
Het gebruik van jerrycans als slagwerk zou zo’n veertig jaar geleden begonnen zijn. Oorspronkelijk werden deze liederen in de regel begeleid op tindé, een houten vijzel waar een geitenvel wordt over gespannen. Bij uitbreiding werd ook deze vorm van beurtzang tindé genoemd, en de benaming ging zelfs over op het soort van informele zangstonde waar wij nu deel aan hebben.
De slagwerkers en de voorzangers wisselen elkaar af. De ene is wat beter bij stem dan de andere, maar het is duidelijk dat dit gezang voor hen allemaal een heel natuurlijk expressiemiddel is.
Ondertussen zijn ook een paar ezeldrijvers van de andere Vlaamse groep in het straatje om de hoek op onze tindé afgekomen. Heel opvallend: de huidskleur van de Toearegs varieert van olijfkleurig tot donkerbruin. Een volk van gemengde etnische oorsprong, en zo is ook hun muziek. Zwart-Afrikaanse en Arabische invloeden vinden elkaar hier moeiteloos.
De voorraad aan refreintjes lijkt beperkt: de doyhenné komt enkele keren terug. En Laïd geeft nog eens een korte versie van zijn radio Toshiba ten beste. We zullen het nog vaak horen. Hij vertelt me later dat het een lied is van een zangeres uit Tamanrasset: Lalla Wantinbarbou of zoiets.
En de buren van om de hoek kunnen niet achterblijven: de volgende avond worden we uitgenodigd op hún tindé.
Tagirgirt, 4 maart 2006
Ons laatste avondmaal in de woestijn. We lepelen met z’n zessen couscous uit een grote kom, zoals de Toearegs dat doen. De avond valt over de zandvlakte waar we neergestreken zijn. In de verte wenken de lichten van de luchthaven. Straks, in het holst van de nacht, vliegen we weer naar huis.Maar eerst is er nog muziek. Een van onze jeeps is in Djanet de groep Imaran gaan oppikken. Imaran gaat al een tijdje mee. De groep werd opgericht door zanger-luitspeler-componist-dichter Ahmed Chakali, en nam in de jaren 1990 twee cd’s op. Vanavond krijgen we blijkbaar de jongere lichting te horen. Het zijn vier twintigers, onder wie twee broertjes van Ahmed Chakali.
De voorzanger, Slimane Maâche, begeleidt zichzelf op de oud of Arabische luit, een instrument dat pas in een recent verleden door de sedentaire Toearegs is overgenomen. Iemand als Baly Othmani heeft veel betekend voor de populariteit van de oud in Djanet. In 2005 kwam Baly om toen zijn wagen door het kolkende water werd meegesleurd in de wadi van Djanet, plots volgelopen door een nooit geziene stortbui. Hij leeft voort in zijn liederen, ook vanavond, want Imaran zingt er veel van.
Slimane laat elk nummer voorafgaan door een solistische improvisatie in een vrij ritme, een beetje om in de sfeer te komen. In het Arabisch wordt zoiets een taqsim genoemd. Dan wordt zijn luitspel plots ritmisch. Het slagwerk en het handgeklap vallen in, en de zang begint. Slimane heeft een zacht stemgeluid, dat soms wat weggespeeld wordt door de luit en het slagwerk: twee darbouka’s (vaastrommen), die eveneens uit het Noorden komen, en alweer een jermâni, dit keer eentje van metaal. Klik hier voor Imaran live (opgelet, 5 megabyte!).
We krijgen enkele mooie voorbeelden van polyritmiek te horen. De muzikanten spelen in een maat van drie tellen (1-2-3 1-2-3), het handgeklap gaat daartegen in met twee tellen (1-2 1-2). Het lijkt alsof ze uit de maat klappen, maar het is echt wel de bedoeling zo. Het ritme wordt er alleen nog boeiender door.
De thee wordt uitgeschonken. De sfeer groeit langzamerhand naar een climax. De trommen krijgen het gezelschap van een tinkelend theeglaasje of een metalen kan. Plots geestdriftige kreten : een Toeareg staat op en begint te dansen in de kring, ingehouden, met schuifelende passen. En dan nog een. Ze hebben er allemaal duidelijk zin in. Dit is allang geen optreden voor de toeristen meer. Dit is een feestje onder Toearegs.
Die toeristen staken ondertussen een voor een de strijd tegen de vaak. Uitgeteld gaan ze languit liggen, en dromen weg op de tonen van deze opwindende muziek. Dan, na enkele uren het beste van zichzelf te hebben gegeven, pakken de muzikanten in. Nog even en de jeeps rijden hén terug naar Djanet, en óns naar de luchthaven.