Complete geschiedenis Van Concentratiekamp KZ Wöbbelin

Dit is een vertaling door P. Niessen uit het boek: Zehn Wochen KZ Wöbbelin, van dr. Carina Baganz.

Zij is thans voorzitter van de Förderverein Mahn- und Gedenkstätten Wöbbelin.


Inleiding

Het Kamp Reiherhorst

De opbouw van het Kamp Wöbbelin

De evacuatietransporten naar het Kamp Wöbbelin

Aankomst en kampleven van de gevangenen

Onderbrenging

Sanitaire voorzieningen

Ziekenverzorging

Kleding

Voeding

Kannibalisme

Appèls

Vluchten

Werk

De doden

De poging tot evacuatie van de gevangenen

De bevrijding van het kamp

De confrontatie met de slachtoffers van het Kamp Wöbbelin

De laatste rustplaatsen van de slachtoffers


 

Inleiding


Slechts tien weken, van 12 februari tot 2 mei 1945, heeft dit onderkamp van het concentratiekamp Neuengamme bestaan. Deze tien weken volstonden echter om meer dan 1000 gevangenen om te laten komen. De gevangenen die naar dit kamp werden overgebracht, zouden niet meer, zoals in de meeste onderkampen het geval was, in de bewapenings-industrie tewerk worden gesteld, maar werden aan de dood prijsgegeven. Mensen werden niet meer omgebracht door gifgas of massaexecuties, maar ook zonder deze handelingen leek het Kamp Wöbbelin op een vernietigingskamp. De “indirecte massavernietiging” was hoofdzakelijk verantwoordelijk voor de vele doden in dit kamp. Door ontoereikende en onregelmatige voedselvoorziening, onbeschrijfelijke slechte hygiënische toestanden en bijna zonder adequate medische verzorging stierven de gevangenen met honderden tegelijk.
“ Als men weer in een ander kamp komt, gelooft men graag dat het niet erger kan worden. Maar Wöbbelin heeft wat dit betreft alles geslagen. Het kamp was niet afgebouwd, in de barakken geen deuren, in de ramen geen glas, en er was slechts zand op de grond. Er waren geen bedden, slechts een soort kooien. Sanitair was er ook niet, slechts een handpomp. In de grond waren enkele gaten gegraven om de behoefte te doen. De meeste gevangenen hadden diarree, het kamp was daardoor vervuild, er waren veel luizen, erg weinig te eten en lange appèls. Het is geen wonder dat er zo veel gestorven zijn. Het is evenwel een wonder dat er nog mensen zijn die deze hel hebben overleefd.” (memoires van de Nederlandse ex-gevangene Willem Hadders)

Naar boven

Het Kamp Reiherhorst


In herinneringsverhalen van ex-gevangenen wordt het Kamp Wöbbelin vaak ook als Kamp “Reiherhorst” aangeduid. De beide kampen zijn echter niet identiek. “Reiherhorst”, ook het “kleine kamp” genoemd, was een kamp met houten barakken, dat vermoedelijk in 1944 werd opgericht. In dit kamp werden de gevangenen ondergebracht die met het eerste transport op 12 februari 1945 uit het concentratiekamp Neuengamme kwamen. Deze gevangenen moesten toen ongeveer 500 meter verder het grotere, eigenlijke concentratiekamp Wöbbelin bouwen.
Waar de naam “Reiherhorst” vandaan komt, kan niet direct verklaard worden, maar aangenomen wordt dat het kamp deze “cynisch-idyllische benaming” van het SS-bewakingspersoneel heeft gekregen. Tussen Wöbbelin en Ludwigslust werd in de nazomer van 1944 het aan het plaatsje Groß-Laasch behorende land opgemeten. Op het land van boer Heinrich Tiedemann uit Groß-Laasch werden door werklui van de “Organisation Todt”, krijgs-gevangenen uit het Kamp Rastow en buitenlandse dwangarbeiders bomen geveld. Het werd boer Tiedemann toegestaan dit hout uit zijn bos af te voeren, maar niet veel later werd hem door de wachtposten verdere toegang tot zijn land verboden. Op dit terrein werd door de “Organisation Todt” en krijgsgevangenen het “Kamp Reiherhorst” gebouwd. “Het kamp was toen klaar; ik heb daar een Italiaans boek gevonden. De conclusie kon worden getrokken dat Italianen het kamp klaargemaakt hebben.” (verklaring van een inwoner van Wöbbelin)

Naar boven

De opbouw van het Kamp Wöbbelin


Rond de jaarwisseling 1944/1945 plande de SS-Kommandantur van Neuengamme de bouw van een onderkamp in de buurt van het Kamp “Reiherhorst”, waarvan de oprichting reeds maanden daarvoor begonnen was. Het eerste transport, waarbij het om ongeveer 700 gevangenen uit het hoofdkamp Neuengamme ging, kwam op 12 februari 1945 in het Kamp “Reiherhorst” aan.
“ In februari 1945 […] werd ik met een gevangenentransport van het concentratiekamp Neuengamme naar het onderkamp Reiherhorst-Wöbbelin bij Ludwigslust overgebracht. […] Ik kan me nog herinneren dat wij met een goederentrein van Neuengamme naar een voor ons onbekende bestemming werden gebracht. […] We moesten toen allemaal uitstappen en verder lopen. Na een lange mars […] kwamen we bij een kamp aan, we mochten niet door de ingang naar binnen, maar moesten in een kanaal springen en overzwemmen om binnen te komen, en dat midden in de winter. Op de eerste dag in het kamp sprek de kampcommandant ons toe, hij deelde ons toen mee dat hij in het kamp slechts twee soorten mensen wilde hebben, mensen die werkten of mensen die dood waren, een middenweg zou er niet zijn. Voor zover ik weet, was dit een nieuw kamp, wij waren de eerste gevangenen die daar kwamen. Er stonden barakken van hout.” (getuigenverklaring van een ex-gevangene)
In de barakken van het Kamp “Reiherhorst” werden de gevangenen van het eerste transport ondergebracht. Het was winter en zeer koud. Dat voelden de gevangenen bijzonder goed, want er was in de houten barakken geen verwarming. Bij de slaapvoorzieningen ging het om houten bedden, die uit drie boven elkaar gestapelde slaapplaatsen bestonden en met stro of gras bedekt waren.
Enige dagen na hun aankomst werden de gevangenen in de richting van Ludwigslust opgedreven. Ongeveer 500 meter van het Kamp “Reiherhorst” verwijderd, op moerassige weidegrond, moesten zij een nieuw kamp bouwen, waarbij het kennelijk om een gevangenenkamp voor Amerikanen ging. Dat de gevangenen hun eigen gevangenis bouwden, zouden ze pas later ervaren. Onder toezicht van de SS en met de hulp van Duitse burgers bouwden de gevangenen het concentratiekamp Wöbbelin. Het werk was zwaar en de SS-bewakers lieten geen gelegenheid voorbij gaan om de gevangenen het leven of het overleven zo moeilijk mogelijk te maken:
“ Op de bouwplaats gebeurden ook gruwelijke dingen. Alles moest altijd snel gaan, met veel te veel stenen en mortel de ladder op. Menige gevangene viel van de ladder omlaag. De soldaten maakten daarover grappen en verergerden vaak de situatie. Zij begoten de gewonde met koud water en daarna strooiden ze nog cementpoeder over het slachtoffer. ’s Avonds moesten we de doden en gewonden naar Reiherhorst meeslepen.” (memoires van de Nederlandse ex-gevangene A.J. Hilberink)
Uit een rapport van de arts van het SS-Standort Neuengamme van 29 maart 1945 wordt duidelijk dat zich op 25 maart 1945 648 mannen in het onderkamp Wöbbelin bevonden. Verder werden tot dat moment 53 doden gemeld. Daaruit kan worden afgeleid dat in ieder geval tot 25 maart 1945 geen andere transporten naar het “Reiherhorst” kamp werden uitgevoerd. Bij de gevangenen die zich tot dat tijdstip in het kamp bevonden, ging het uitsluitend om gevangenen van het eerste transport.
Binnen korte tijd ontstonden meerdere onafgewerkte barakken van steen, waarvan het precieze aantal niet vastgesteld kan worden. Vermoedelijk ging het om vijf gevangenenbarakken, een keuken en een andere barak die in een wasruimte en een latrine verdeeld was. Begin april trokken de gevangenen van het “Reiherhorst” kamp in het nog niet voltooide grotere Kamp Wöbbelin. Nu was er meer ruimte nodig, want er zouden meer gevangenentransporten naar het Kamp Wöbbelin komen.

Naar boven

De evacuatietransporten naar het Kamp Wöbbelin


Vanaf april 1945 werden de evacuatietransporten ook naar het Kamp Wöbbelin gedirigeerd. Gevangenen, hoofdzakelijk afkomstig uit het Kamp Neuengamme en zijn onderkampen, maar ook uit andere kampen zoals bijv. uit Auschwitz via Sachsenhausen of Ravensbrück, werden naar het nog niet afgebouwde kamp getransporteerd. Evenals het geval was bij de transporten naar Bergen-Belsen of Sandbostel betekenden de evacuatietransporten naar het Kamp Wöbbelin voor veel gevangenen de dood, aangezien zij veelal meerdere dagen in de wagons moesten doorbrengen, met zeer weinig of vaak ook zonder voldoende voedsel. De gevangenen die deze kwellingen overleefd hadden, bevonden zich in een verschrikkelijke toestand.
Hierna worden de transporten behandeld die aantoonbaar het Kamp Wöbbelin bereikt hebben. Aangezien er over enige van deze transporten memoires van ex-gevangenen aanwezig zijn, zullen deze bij uitzondering geciteerd worden.
Tussen 8 april en 12 april 1945 kwamen gevangenen uit het onderkamp “Porta” in Porta-Westfalica in het Kamp Wöbbelin aan. Voor hun evacuatie moesten de gevangenen van dit onderkamp in een ondergrondse vliegtuigfabriek slavenarbeid verrichten. Dit transport werd eerst naar het Kamp Fallersleben geëvacueerd. Toen de geallieerde troepen zich niet ver meer van dit kamp bevonden, werden de gevangenen verder naar Wöbbelin gestuurd. Op hetzelfde moment kwam ook een transport van het onderkamp Schandelah in het Kamp Wöbbelin aan.
De gevangenen van dit onderkamp moesten voor hun evacuatie in Schandelah/Kreis Braunschweig sinds zomer 1944 in een olieraffinaderij koeliewerk verrichten: zij bouwden olieschepen. Na een reis gedurende meerdere dagen, waarbij de gevangenen een dagrantsoen van 100 gram brood kregen, bereikten zij eindelijk het Kamp Wöbbelin.
Op de 16e april volgde een transport uit het onderkamp Lerbeck. Ook dit transport werd, evenals het transport uit Porta-Westfalica, in het Kamp Fallersleben opgehouden: “Op 1 april 1945 […] hebben wij in veewagens ons kamp in Lerbeck bij Minden richting Fallersleben verlaten. Daar hebben wij enige dagen doorgebracht, maar de nadering van de geallieerde troepen dwong de SS ons weer in te laden, weer in de wagens, maar ditmaal waren wij met meer dan honderd per wagen., zo op elkaar gedrukt dat wij geen beweging konden maken; hij die neerviel, kwam om door verstikking. Zo bleven wij 5 dagen en 5 nachten zonder eten en drinken om van Fallersleben naar Wöbbelin te komen.”
Kort daarop, op de 17e april 1945, werd het onderkamp Kaltenkirchen/Kreis Segeberg naar het Kamp Wöbbelin geëvacueerd. In dit kamp verrichtten de gevangenen sinds augustus 1944 zwaar werk op het vliegveld “Heidkaten”. In dit transport bevonden zich ook gevangenen die pas enige dagen daarvoor uit het hoofdkamp Neuengamme naar het Kamp Kaltenkirchen waren overgebracht.
Na hen kwamen op 20 april 1945 gevangenen van het onderkamp Beendorf (bij Helmstedt) die voor hun evacuatie onder leiding van de SS-Führungsstab “A-3” aan de bouw van de ondergrondse vliegtuigfabriek “Hammerwerke” werkzaam waren geweest. Dat ook de gevangenen van dit transport onder de onmenselijkste omstandigheden dagenlang heen en weer werden gereden, getuigt een uitspraak uit de memoires van een ex-gevangene: “Kort voor de aankomst van de Amerikanen werd het kamp volledig ontruimd. Het moest naar Hamburg-Neuengamme overgebracht worden. […] In Magdeburg aangekomen konden wij niet meer over de Elbe, dus ging het verder in de richting van Stendal. In Wittenberge aangekomen werden we op een rangeerspoor gezet. In een zich daar bevindende kiezel-afgraving werden de eerste 159 mannen en vrouwen […] gegooid. Op dit station stonden wij 24 uur en wachtten op berichten over de volgende bestemming. Want naar Neuengamme kwamen we er niet meer door. De reis ging verder naar Mecklenburg, zonder enige verzorging. Door honger en uitputting stierven de mensen als vliegen. Ons volgende station was Sülstorf, waar wij drie dagen en twee nachten moesten halthouden. Ook hier werden op het stationsterrein 217 vrouwen en 129 mannen begraven, die voor een deel verhongerd en voor een ander deel, zoals eerder vermeld, in de overvolle wagons doodgedrukt en vertrapt waren. Hier kwam het bevel dat wij naar Wöbbelin in Mecklenburg zouden gaan. De reis daarheen duurde negen dagen. Als voedsel kregen we voor die tijd ieder twee keer 250 gram brood en drie aardappelen.”
Ook gevangenen van het onderkamp Fallersleben (bij Wolfsburg) werden naar het Kamp Wöbbelin overgebracht. Gevangenen van dit kamp werden voor hun evacuatie naar Wöbbelin in de Volkswagenfabriek ingezet. De mannen waren met de nieuwbouw van de werkplaatsen bezig, de vrouwen moesten pantservuisten (= antitank wapens) fabriceren.
Naast andere transporten uit andere onderkampen van Neuengamme kwamen ook gevangenen uit verscheidene concentratiekampen zoals bijv. Auschwitz via Ravensbrück of Sachsenhausen naar Wöbbelin. Het gevangenen-transport van het concentratiekamp Ravensbrück verliet op 23 april 1945 het kamp. De gevangenen die uit het Kamp Ravensbrück geëvacueerd werden, waren voor zover bekend de enigen die voor hun transport van verzorgingspakketten van het Rode Kruis werden voorzien. In veewagons geperst reden ook deze gevangenen meerdere dagen dwars door Mecklenburg, voor zij het Kamp Wöbbelin bereikten.
Bij de gevangenen uit Sachsenhausen en enige van zijn onderkampen ging het onder andere ook om vrouwen die de weg naar het noorden te voet moesten afleggen. Deze vrouwen bereikten Wöbbelin pas op 2 mei 1945, de dag dat het kamp werd bevrijd: “Toen in de tweede helft van april 1945 het oostfront naderde, beval men de evacuatie van het kamp. Het werd een afschuwelijke twee weken durende mars van skeletten, door Mecklenburg naar het westen. Voortgedreven door de SS, bijna zonder rust, sleepten wij ons op onze houten klompen vooruit. Onderweg werd in schuren overnacht. Wie geen kracht meer had om vooruit te komen en achterbleef, kreeg een schot in het achterhoofd. […] De gevangenen die nog kracht over hadden, kwamen op 2 mei 1945 vroeg aan in het gebied Ludwigslust. De bewakers sloten ons op in een klein kamp en verdwenen, het was het onderkamp Wöbbelin.”
Bij bestudering van de uitvoering van ieder afzonderlijk evacuatietransport wordt het duidelijk dat de functionarissen van het NS-regiem en hun helpers er alles aan gedaan hebben om het bevel van Himmler – “geen gevangene zal levend in de handen van de vijand vallen” – uit te voeren. Duizenden doden als slachtoffers van de evacuatietransporten werden op de koop toe genomen, om te voorkomen dat de concentratiekampgevangenen in handen zouden vallen van de geallieerden. Maatregelen om de gevangenen het leven te laten behouden werden op geen enkele wijze genomen, noch voor de duur van de transporten, noch op de plaatsen van bestemming: Bergen-Belsen, Sandbostel of ook Wöbbelin. Van de meer dan 700.000 in januari 1945 geregistreerde gevangenen vonden “meer dan een derde” de dood tijdens de transporten en in de overvolle opvangkampen in de laatste maanden en weken voor het einde van de oorlog.

Naar boven

Aankomst en kampleven van de gevangenen


“ Ik herinner me na zoveel jaren nog dat ik toen, direct na het uitstappen, omgevallen ben, zo zwak en uitgehongerd was ik, zoals ook de anderen. Maar ik ben niet ingestort, ik wilde eenvoudigweg overleven, omdat ik wist dat de vrijheid zo dichtbij was. Ik was zo jong en wenste na de treurige belevenissen van de heerlijke vrijheid te genieten.” (memoires Tadeusz Kaminski) Voor veel gevangenen die hun vrijheid al zo dichtbij zagen, zou het Kamp Wöbbelin het laatste station van hun leven zijn.
Na de verschrikkelijke dingen en de onbeschrijfelijke excessen die zich tijdens de evacuatietransporten hadden voorgedaan, waren veel gevangenen aanvankelijk opgelucht, weer in een kamp te kunnen zijn, want “er was toch niets beters dan een kamp! Ze zullen ons tenminste iets te eten moeten geven!” (citaat Wieslaw Kielar)
Doch voor de meeste overlevenden van de evacuatietransporten begon met de aankomst in het Kamp Wöbbelin de ergste periode in hun vaak al jaren durende gevangenschap: “De treurige toestanden in het Kamp Wöbbelin voldeden niet aan de primitiefste eisen die aan een massaverblijf van mensen moeten worden gesteld. Het kamp voldeed aan geen enkele gewoonlijk te stellen eis. Dat betrof ook de gradatie van het kamp, waarvan er drie verschillende waren. In kampen van de categorie III waren de omstandigheden en de bestraffingen waaraan de gevangenen blootgesteld werden, altijd de slechtste. Ik had tot dusverre slechts kampen van de categorie II leren kennen. Het Kamp Wöbbelin overtrof echter alles wat wij tot dan toe hadden meegemaakt.” (memoires Franz Unikower)

Naar boven

Onderbrenging


Reeds bij het binnenkomen van de evacuatietransporten in het Kamp Wöbbelin werd het de gevangenen duidelijk dat het oponthoud in dit kamp geen verbetering zou brengen. Het kamp was met een prikkeldraadhek afgesloten en met wachttorens omgeven. Buiten het kamp waren waarschuwingsborden opgesteld met het opschrift “Voorzichtig! Niet blijven staan! Er wordt met scherp geschoten!”. Deze borden waarschuwden burgers ervoor, niet te dichtbij te komen en te kijken wat zich achter het prikkeldraad afspeelde. De barakken waren van nummers voorzien, die onregelmatig opliepen, waaruit te concluderen valt dat het Kamp Wöbbelin eventueel tot een groter kamp zou moeten uitgroeien.
Als onderkomen voor de gevangenen dienden ruwe bakstenen gebouwen, waarin zich geen vloer bevond. Op de grond wemelde het van de insekten. Waar zich normaliter vensters en deuren zouden bevinden, waren zwarte gaten: in de vensters ontbrak het glas en deuren waren ook niet aanwezig. In de tochtige onderkomens konden de gevangenen nauwelijks beschutting vinden: “De nachten waren zeer koud. Wie nog een deken had en niet meer de kracht bezat die te verdedigen, vond de deken de volgende morgen niet meer terug, anderen haddan de deken gestolen. Wij waren tot op het bot bevroren en het gebeurde niet zelden dat je een naast je liggende kameraad naakt vond. Ze hadden hem dan alle kleren uitgetrokken. Het was het recht van de sterkste.” (memoires Paul Kern)
De situatie werd nog verergerd door het feit dat de daken van de barakken lek waren. Er was ook geen kachel hetgeen de situatie nog meer verergerde. De gevangenen sliepen in de lege onverwarmde barakken op de grond, want bedden waren er niet: “Uitgeput ging we in rijen en zonder enige ordening op de grond liggen. Houten britsen waren er in dit kamp niet.” (bericht Franz Unikower) Enige gevangenen bedekten de grond met heidetakken, om op hun “vleesloze botten zacht te kunnen liggen”.
Om de situatie draaglijker te maken, bouwden de gevangenen uit ruwe stokken en balken slaapplaatsen waarvan de ligplaatsen met lompen omwikkeld draadvlechtwerk en dennentakken waren bedekt. In de laatste weken van het bestaan van het kamp sliepen de meeste gevangenen echter op de grond, omdat voor het grote aantal arriverende gevangenentransporten niet voldoende plaats of materiaal voor de bouw van eventuele bedden beschikbaar was.

Naar boven

Sanitaire voorzieningen


De effecten van de onmenselijke huisvesting van de gevangenen werd bovendien nog versterkt door de sanitaire en hygiënische toestanden in het Kamp Wöbbelin. De sanitaire voorzieningen konden nauwelijks als zodanig betiteld worden. Gevangenen die reeds in meerdere concentratiekampen hadden gezeten, noemden Wöbbelin als het ergste en het meest onhygënische van alle kampen. De sanitaire voorzieningen waren catastrofaal. In het hele kamp bevond zich slechts één handpomp voor de watervoorziening, maar het water was ongenietbaar: “Het water was smerig en stonk. Wie ervan gebruikte, werd onverbiddelijk ziek door die vieze troep, je kreeg maagkrampen en diarree. Een onderzoek wees uit dat de pomp die op een bron aangesloten was, die in verbinding stond met een van de massagraven.”
In de onmiddellijke nabijheid van de pomp bevond zich de latrine die na korte tijd onbruikbaar was: “Wie eruit moest […] begaf zich naar buiten, maar niet naar de latrine doch in de buurt ervan waar om de latrine een echt blubberveld was.” (citaat Franz Unikower)
Bij de latrine zelf ging het om een grote diepe kuil die met smerig water gevuld was. Rondom de kuil waren houten balken aangebracht om op te zitten, op een tweede balk kon je je voeten zetten. De volledig verzwakte en voor het grootste deel aan diarree lijdende gevangenen waren evenwel nauwelijks in staat naar de latrine te gaan: “We waren gedwongen ons telkens te verwijderen. We hadden niets om ons te reinigen. […] Op een dag, toen ik me naast Abbé Coutteret bevond, kreeg de kameraad die boven mij lag krampen. Te zwak om opzij te gaan, ledigde hij zijn ingewanden in zijn ligplaats, die […] slechts uit stokken bestond. Geen strozak, geen deken of dergelijke onderlagen voorkwam het doorlekken en ik kreeg alles midden in mijn gezicht.” (memoires Paul Kern)
In de barak die oorspronkelijk als wasruimte was bedoeld, werden de lijken opgestapeld; er was daardoor dus geen was- of badgelegenheid meer. Onder deze omstandigheden waren ziekten en besmettingen die zich snel konden uitbreiden geen zeldzaamheid.

Naar boven

Ziekenverzorging


Ziek worden was in het kamp een ramp, want evenals de sanitaire voorzieningen waren ook de toestanden in de ziekenbarak , het “Revier”, rampzalig. Er stonden geen bedden en er waren geen houten britsen beschikbaar, zodat de zieken op de grond lagen, halfdood en niet in staat zich te bewegen. Uit boomstammetjes die zij van buiten het kamp haalden, maakten de gevangenen een draagbaar die “toen de ligplaats voor de allerzieksten” was.
In het “Revier” heerste een bijzonder gevaar voor infecties, omdat gevangenen met besmettelijke ziekten als gevolg van plaatsgebrek niet geïsoleerd konden worden. Dysenterie- en typhusepidemieën grepen om zich heen en tegen deze aanvallen konden de verzwakte lichamen niets meer inbrengen: “De zwaarzieke gevangenen deden hun behoefte waar zij lagen, omdat ze te zwak waren om op te staan. Overal heerste een verschrikkelijke stank en een onbeschrijflijke vuiligheid. Er waren geen reinigingsmogelijkheden, maar ook geen medicamenten of verbandmiddelen. Op een tafel stonden slechts enkele flessen en een schaal water. Als verbandmateriaal werd krantenpapier of pakpapier benut.” (citaat Franz Unikower)
Dr. Hansen (een Deen) en dr. Boucher (Fransman), artsen uit de gelederen van de gevangenen, probeerden de situatie meester te worden.. Maar zij hadden geen mogelijkheid de zieken goed te behandelen, omdat het aan het nodigste ontbrak. Zo moesten bijvoorbeeld zweren met een stomp mes verwijderd worden.
Sedert medio april stierven dagelijks zestig tot tachtig gevangenen, in de laatste dagen meer dan honderd.

Naar boven

Kleding


Over de kleding van de gevangenen in het Kamp Wöbbelin is niet veel bekend. Omdat het gehele kampbestaan ongeorganiseerd was, dat wil zeggen geen menswaardige onderbrenging, geen sanitaire voorzieningen, geen dokters-behandeling en nauwelijks verzorging voor de gevangenen, kan er in ieder geval van worden uitgegaan dat er ook voor het kledingprobleem geen oplossing was.
In de meeste gevallen ging het om dezelfde kleding waarmee de gevangenen in het kamp aangekomen waren. Omdat de meeste gevangenen van het Kamp Wöbbelin uit het concentratiekamp Neuengamme en zijn buitenkampen geëvacueerd waren en daar de kleding gekregen hadden die zij ook voor het grootste deel in Wöbbelin nog altijd droegen, zal daarom kort worden ingegaan op de kleding die men in Neuengamme droeg.
De gevangenen van Neuengamme droegen vanaf 1938 eenheidskleding van blauw-wit of blauw-grijs katoen, dat nauwelijks beschutting gaf tegen koude. Tot de uitrusting behoorden een broek, een jas, een muts, een hemd, een onderbroek, sokken en schoenen. Echter zelden kregen de gevangenen een complete uitrusting, en de kleding die zij ontvingen was gebruikt, versleten en en nauwelijks in de vereiste grootte voorhanden. In plaats van sokken waren er vaak slechts lappen om rond de voeten te wikkelen. Aanvankelijk werd schone onderkleding om de 14 dagen verstrekt, later nog maar zelden. Overkleding werd nooit gewassen, afgedragen kleding werd gewisseld. Vanaf 1943 kregen de gevangenen ook burgerkleding, die uit Auschwitz of Lublin naar Neuengamme werd vervoerd en die daarvóór toebehoorden aan de daar vermoorde Joden of Poolse of Russische gevangenen. Vanaf 1944/45 verslechterde de kledingsituatie snel. Schoenen, ondergoed of pullovers waren er nog nauwelijks. De paar kledingsstukken die de gevangenen nog overhadden, waren deels volledig versleten.
In deze toestand verkeerde ook de kleding van de gevangenen die naar het Kamp Wöbbelin overgebracht werden. De versleten kleding die niet tegen de kou beschutte werd dag en nacht gedragen: “Wij slapen in de kleding, het ondergoed wordt niet verwisseld. De luizen vermeerderden zich snel.” (citaat Tadeusz Kaminski)
De gevangenen benutten iedere gelegenheid om aan kleding te komen. Lijken konden niet bevriezen, dus namen de gevangenen hun dode kameraden hun kleding af: “In de beschaafde wereld kleedt men de doden. Hier worden ze in een handomdraai van hun kleding ontdaan. De kleding wordt direct door diegene aangetrokken die daarmee in zijn dringendste behoefte voorziet. De strijd om het leven werd zodoende een strijd tegen de kou.” (Marcel Angers)

Naar boven

Voeding


De verzorging in het Kamp Wöbbelin was volstrekt ontoereikend. Aanvankelijk werd de voeding nog dagelijks verdeeld. Een dagrantsoen bestond uit een kilo brood voor 10 gevangenen en een halve liter soep. Het water voor de soep kwam uit de enige handpomp in het kamp.
Er was niet voldoende eetgerei, zodat de gevangenen andere hulpmiddelen moesten vinden: “We hadden geen bestek. […] Het uitdelen kwam teneinde toen Almaric zei: ‘het is allemaal gelijk.’Hij hield zijn hoofdbedekking op om de kleine schep soep te krijgen. Tot mijn verrassing gaf de uitdeler hem iets. Snel deed ik het ook op die manier. De soep was zeer helder. Ze moest zo snel mogelijk opgedronken worden omdat ze anders door de muts gelekt zou zijn. Zo kon men nog enige slokken overhouden. Het was beter dan helemaal niets.”
Zoals het geval was in het hele kampleven, heerste ook bij de rantsoenverdeling desorganisatie. Er waren geen vaste tijden waarop het eten uitgegeven werd en de SS nam ook geen enkele maatregel voor een ordelijke uitdeling, zodat de verstrekking van brood altijd met vechtpartijen onder de gevangenen gepaard ging. Om hun honger enigszins te kunnen stillen, probeerden enige gevangenen voor een tweede keer in de rij te staan. Zo zouden ze een extra portie kunnen krijgen, maar deze poging werd vaak met het leven betaald: “Op een dag […] had hij bij de uitdeling eten gekregen. Hij behoorde tot de barak waar ik ook lag. Nadat v.D. zijn eten gekregen had, ging hij weer bij een andere barak in de rij staan omdat hij zo’n ontzettende honger had. Hij wilde zo proberen een extra portie te krijgen van het beschimmelde eten. De SS-bewaker merkte dat, ze hebben hem daarom neergeslagen, in ieder geval zo erg mishandeld dat hij nog dezelfde dag overleed.” (Justitie archief)
De honger nam toe met het aantal gevangenen, want hoe meer gevangenen er in het kamp waren, des te minder eten. Een dagelijks portie behoorde tot het verleden. Van honger en vertwijfeling bestormden Russische gevangenen ook een paar keer de broodwagen. Ze hadden weliswaar het geluk brood te bemachtigen maar daarvoor moesten enige van hen met hun leven betalen. Honger was de permanente metgezel van de gevangenen in Wöbbelin: “Maar u kunt zich niet voorstellen wat honger is ….. Ik zal met de 1e fase honger beginnen: als iemand echt honger heeft om een maaltijd te eten en niets krijgt. Het 2e stadium is: als men al pijn in zijn buik heeft en als men visioenen van lievelings lekkernijen heeft. Het 3e stadium is nog veel erger. Dan heeft men een gevoel alsof je lichaam minder wordt. Je hebt niet alleen de indruk, je ziet dijbenen die aan het verschrompelen zijn. Ik moet zeggen dat 3e stadium honger vreselijk is. […] Dan komt het laatste stadium, dat is het ergste. Daadwerkelijk verhongeren, als er niets meer is. […] Ik heb een man gezien die van honger krankzinnig geworden is en probeerde een rat te vangen die hij, terwijl het beest nog leefde, met huid en haar opvrat.” (verklaring van H. Le Druillenec)
Maar de gevangenen zouden nog hun toevlucht nemen tot ergere middelen om hun honger te stillen.

Naar boven

Kannibalisme


Tot welke toestand van vertwijfeling honger de gevangenen kon drijven, toont het feit dat in het Kamp Wöbbelin gevallen van kannibalisme hebben plaatsgevonden. Dit is slechts incidenteel gebeurd, maar in zeer veel memoires van voormalige gevangenen wordt daarover gesproken.
Terwijl honderden gevangenen van de honger stierven, probeerden anderen hun leven op extreme wijze voor een korte tijd te verlengen door het nuttigen van mensenvlees: “De aanblik van naakte lijken die eruit zagen als skeletten werd een verleiding voor verscheidene uitgehongerden. Zij sneden in de lichamen om te proberen hun ergste honger te stillen. Van deze doden bleef slechts de huid, de botten en het zitvlak over dat met p..p besmeurd was. […] Een Franse kameraad vertelde ons dat hij op een dag, aangetrokken door een eigenaardige geur, een groep naderde die iets kookte dat helemaal niet slecht rook, zoals hij zei. Hij bedelde en kreeg een stuk. Omdat het zeer taai was, keek hij er eens goed naar en herkende een stuk menselijk oor.”
Bij de meeste doden van dit kamp ging het al om “Muselmannen”, die nog slechts uit huid en botten bestonden. De ingewanden of slechts de billen van de doden waren dikwijls het enige waar nog een beetje vlees op zat en waarin de gevangenen geïnteresseerd waren.
De SS probeerde deze ontwikkeling tegen te gaan, waarbij zij op heterdaad betrapte gevangenen neerschoten: “Een Rus werd verrast toen hij probeerde een stuk gebraden mensenvlees tegen sigaretten te ruilen. De SS schoot hem door zijn hoofd.” (memoires Jules Archen)
Doch deze maatregelen schrikten de gevangenen geenszins af, omdat ze er zeker van waren dat zij zonder voedsel toch vroeger of later zouden sterven. Daarom probeerden ze, op welke wijze dan ook, de dood te ontgaan en hun leven nog iets te verlengen. “De mensen hebben honger en bijna hun menselijkheid verloren. Je moet daar geweest zijn om dat te begrijpen.” (citaat Jules Archen)

Naar boven

Appèls


Over de appèls in het Kamp Wöbbelin zijn diverse verklaringen afgelegd. Enerzijds wordt in enkele memoires erover gesproken dat appèls werden gehouden, er zijn evenwel ook verklaringen die dat ontkennen. Omdat de SS-bewakers geen gelegenheid lieten voorbijgaan om de gevangenen te treiteren, kan worden aangenomen dat ook in het Kamp Wöbbelin appèls werden gehouden. Evenwel kan niet duidelijk worden vastgesteld in welke omvang zij hebben plaatsgevonden.
Ofschoon de meeste gevangenen zich nog nauwelijks staande konden houden, liet de SS niet na hen toch te vermoeien: “Urenlange appèls, waarbij het op- en afzetten van de muts en andere dingen ‘beoefend’ moesten worden, vonden plaats. Zij werden gehouden onder bevel van een SS-Hauptscharführer die blijkbaar als kampcommandant fungeerde.” (Franz Unikower)
Echter ook de in andere kampen gebruikelijke tel-appèls werden uitgevoerd:“’s Morgens vroeg om zes uur vond in het kamp het appèl plaats. De gevangenen moesten dan in blokken van honderd man, in tien rijen van ieder tien gevangenen aantreden. Niet alleen de zieke gevangenen, maar ook de doden werden naar het appèl meegenomen, omdat het brood verdeeld werd op basis van op het appèl aanwezige gevangenen, dood of levend.” (Franz Unikower) De doden werden tijdens het appèl niét, zoals in enige andere kampen wel het geval was, op de grond gelegd, maar de gevangenen moesten hun dode kameraden staande tussen zich houden. Pas na het appèl mochten ze op de grond worden gelegd.
Echter niet alleen de gevangenen die al bij het begin van een appèl dood waren bleven op de appèlplaats achter; er stierven ook veel gevangenen tijdens het appèl: “Ik herinner me dat deze appèls erg lang duurden, vaak tot midden in de nacht. Er werd steeds afgeteld. Veel gevangenen konden deze appèls niet meer volhouden en vielen op de grond. De meesten waren door mishandelingen en ontberingen in andere kampen al zo verzwakt, dat zij eigenlijk op de appèls stonden en, zeg maar, op hun dood wachtten.”

Naar boven

Vluchten


Zoals in alle concentratiekampen werden ook in het Kamp Wöbbelin vluchtpogingen ondernomen. De kansen om de terreur van het kamp door de vlucht te ontkomen, waren echter zeer gering. Exacte getallen over mislukte of misschien ook geslaagde vluchtpogingen kunnen evenwel niet genoemd worden, omdat van deze gebeurtenissen geen registratie plaatsvond.
Enkele vluchtpogingen zijn in incidentele memoires van ex-gevangenen gedocumenteerd. Gevolgtrekkingen over de totale omvang zijn niet mogelijk. Of ooit een vlucht geslaagd is, kan niet zonder twijfel vastgesteld worden, aangezien in de memoires slechts van mislukte pogingen gewag wordt gemaakt. Alle gevangenen die erin geslaagd waren uit het kamp te vluchten, werden later weer opgepakt.
Om nieuwe vluchtpogingen te voorkomen, werden opgepakte gevangenen voor de ogen van hun kameraden terecht-gesteld: “Op een appèl werd duidelijk dat twee gevangenen weg waren. […] De Duitse bewakers zijn toen, terwijl de overige gevangenen nog op het buitenappèl stonden, naar de twee vermiste gevangenen gaan zoeken. […] Een van de onderofficieren van de Duitse bewakers deelde ons, de op appèl staande gevangenen, luidkeels mee, dat een voorbeeld zou worden gesteld dat ons ervan moest weerhouden hetzelfde (vluchten) te doen. De twee gevluchte en weer opgepakte gevangenen werden vervolgens door de Duitse bewakers aan twee Kapo’s (= gevangenen die door de SS als hoofd van een arbeidscommando uitgezocht waren) overgedragen, die vervolgens samen met nog een of twee Kapo’s op de gevangenen insloegen met de houten knuppels die Kapo’s altijd bij zich hadden. Die gevangenen zijn ongetwijfeld als gevolg van deze verschrikkelijke mishandeling gestorven,” (Justitie archief)
De gevangenen die naar aanleiding van een vluchtpoging vaak uren lang, onder alle weersomstandigheden, in het gelid stonden en moesten wachten tot de gevluchten weer gevonden waren, waren zo uitgeput, dat zij op zo’n voorbeeld “bijna zonder emotie, […] vaak met opluchting” reageerden. Opluchting, omdat het lange staan beëindigd werd en de uitgeputte gevangenen eindelijk konden uitrusten.
Deze vluchten herhaalden zich op een soortgelijke wijze altijd weer, en iedere keer werden de gevluchte gevangenen weer opgepakt en daarna terechtgesteld.

Naar boven


Werk


De gevangenen van het Kamp Wöbbelin werden niet meer, zoals in de meeste buitenkampen het geval was, in de bewapeningsindustrie tewerkgesteld. Wöbbelin diende slechts als opvangkamp voor de evacuatietransporten van het concentratiekamp Neuengamme, de buitenkampen daarvan en enige andere kampen. Daarom was er ook bij het binnenkomen van deze evacuatietransporten geen georganiseerde tewerkstelling meer. Echter tot dat tijdstip moesten de gevangenen die met het eerste transport op 12 februari 1945 in het Kamp “Reiherhorst” aankwamen, het nieuwe Kamp Wöbbelin opbouwen. Bij dit werk lieten veel gevangenen het leven. De bouw van het Kamp Wöbbelin werd echter na de aankomst van de eerste evacuatietransporten niet meer voortgezet.
Ofschoon er vanaf dat moment niet meer sprake was van georganiseerde tewerkstelling buiten het kamp voor alle gevangenen, werden enkele gevangenen ingedeeld voor taken zoals hout verzamelen, wegdragen van bomen, keuken-dienst of andere, in het kamp noodzakelijke werkzaamheden. Een paar gevangenen werkten evenwel buiten het kamp in privé-bedrijven. (Volgens de schrijfster is dit bij de andere gevangenen onbekend en zou hier verder onderzoek naar moeten worden gedaan.) Deze tewerkstelling kon voor de gevangenen vaak het behoud van hun leven betekenen. Het kwam erop aan, hoe de burgerbevolking zich tegenover de gevangenen gedroeg. Zo werd bijvoorbeeld de ex-gevangene Nicolaas van den Oever in de bakkerij van de familie Bremer in Ludwigslust tewerkgesteld:
“ Van de Bremers kregen we iedere dag goed eten, ofschoon het verboden was de gevangenen goed te verzorgen. Echter een keer hadden de oppassers het toch gemerkt en een bewaker zei in de aanwezigheid van Frau Bremer tegen mij: ‘vanavond krijg je 75 slagen op de achterste!’[…] Frau Bremer wendde zich direct tot de bewaker en sprak net zo lang op hem in dat ik voor het werk nodig was, dat hij uiteindelijk zijn voornemen liet varen. Zo hebben de Bremers mij voor de eerste keer het leven gered.” (artikel in een Nederlandse regionale krant, mei 1965)
Eén groep werkte echter regelmatig in het kamp: het lijkencommando: “[…] maar er was een groep die werkte en het zeer druk had, dat was het dodenvervoer, dat bestond uit vijftig tot zestig mannen. Ze kregen dubbele porties eten en moesten de lijken van het lijkenhuis naar de groeve brengen.”
Ondanks hun gemengde gevoelens meldden zich veel gevangenen vrijwillig aan voor het werk in dit lijkencommando. Voor hen was het dubbele voedselrantsoen doorslaggevend, dat zij voor hun werkzaamheden kregen. In de laatste dagen van het bestaan van het kamp werd ook dit werk niet meer verricht.

Naar boven

De doden


In de slechts tien weken dat het kamp bestond, waren er meer dan 1000 doden. Omdat de binnengekomen transporten en de dode gevangenen niet geregistreerd werden, kunnen geen exacte aantallen worden genoemd. De doden werden in een barak opgestapeld, die oorspronkelijk als wasruimte was bedoeld. Omdat daar toch geen water was en de barak daarom niet als wasruimte gebruikt kon worden, werd de barak in een “lijkenhuis” veranderd. Van daaruit bracht het lijkencommando de doden naar de massagraven: “De doden werden, circa een kilometer van het kamp verwijderd en 500 meter van de bosrand af, tussen zand en heid op elkaar gegooid in massagraven. Zestig tot tachtig per dag.” (dagboekaantekeningen ex-gevangene Victor Malbecq)
Tussen de doden bevonden zich ook altijd weer gevangenen die nog leefden, want “vaak wierp men daar ook iemand in die nog ademde.” (idem Victor Malbecq)
Het aantal doden nam steeds meer toe. Begin april stierven dagelijks ongeveer veertig, in de laatste dagen, eind april, ongeveer tachtig tot honderd gevangenen. In die laatste dagen voor de bevrijding van het kamp werden de doden niet meer in de massagraven gegooid, maar in het “lijkenhuis” opgestapeld. Aangenomen wordt dat het lijkencommando het begraven niet meer aan kon, als gevolg van de toenemende aantallen doden: “Men begon de lijken in een barak op te stapelen. Ik ben niet in die barak geweest, maar men kon het al van buitenaf zien dat de barak vol lijken lag, het waren er honderden.” (Justitie archief)
Tot op heden is nog steeds niet zonder enige twijfel duidelijk geworden in hoeveel massagraven de doden van het Kamp Wöbbelin begraven werden. Het is zeer wel mogelijk dat bij nader onderzoek in de omgeving van het vroegere kamp-terrein meerdere graven ontdekt kunnen worden.

Naar boven

De poging tot evacuatie van de gevangenen


Toen de fronten in april 1945 steeds dichterbij kwamen en het gedonder van de artillerie steeds luider klonk, groeide bij de gevangenen de hoop op een spoedige bevrijding. Maar hoe lang zouden de tot het uiterste verzwakte gevangenen het nog kunnen volhouden? “Dat het einde van de oorlog naderde, werd ons duidelijk omdat steeds meer transporten uit de andere kampen weggingen, met andere woorden men wist zeker dat het Nationaal-Socialisme overwonnen zou worden, maar wij vroegen ons af of wij dat nog zouden meemaken.” (memoires ex-gevangene Erich K. van 31 jan. 1995)
In de voormiddag van 1 mei 1945 liet de SS de gevangenen voor het appèl aantreden. De gevangenen die niet meer vervoerd konden worden, moesten in het kamp achterblijven, de gevangenen die vervoerd konden worden werden in kolonnes van ieder 100 man uit het kamp naar een goederentrein met overwegend open wagons gebracht: “Met ongeveer 80 andere mij onbekende gevangenen, werd ik in een open veewagon gedreven. We stonden ’s middags, ’s avonds en de daarop volgende nacht dicht tegen elkaar aan geperst in de wagon. Buiten, rondom de goederentrein wachtposten met honden. Een gesprek was onmogelijk. Het begon een beetje te regenen, vooral ’s nachts was het bijzonder koud. Iedereen bibberde van honger en uitputting. Enige gevangenen moesten hun behoefte doen, maar niemand mocht de wagon verlaten. Slechts de spanning en nieuwsgierigheid hielden ons wakker.” (Franz Unikower)
De volgende morgen, de 2e mei 1945, stond de trein nog steeds onbeweeglijk in het bos. Tegen de middag werden de gevangenen, die vierentwintig uur in de wagon geperst hadden gestaan, in het kamp teruggedreven. In de memoires worden meerdere redenen genoemd waarom de goederentrein niet weggereden is: zo wordt onder andere beweerd dat de locomotief tijdens een luchtaanval, die in de ochtend van de 2e mei 1945 plaatsvond, vernietigd was. In een andere memoire wordt vermeld dat de rails weggehaald waren, hetgeen doorrijden onmogelijk maakte. Een derde verklaring was een technisch defect van de locomotief. (Marcel Angles)
Er kan tot op heden geen verklaring worden gevonden waarom de trein niet meer kon wegrijden. Het feit echter, dat de trein niet weggereden is, heeft waarschijnlijk veel gevangenen het leven gered, want aangenomen mag worden dat het transport uit Wöbbelin, net als het transport uit het concentratiekamp Neuengamme en enkele van zijn buitenkampen, naar Lübeck zou worden gestuurd. In Lübeck zouden de gevangenen waarschijnlijk op de schepen zijn ingescheept, die op 3 mei 1945 door geallieerde vliegtuigen werden aangevallen en zonken: “Een Franse arts had vernomen dat de gedeporteerden ingeladen zou worden om te worden verdronken.” (Marcel Angles)
Toen de gevangenen uit de wagons weer in het kamp terugkeerden, zagen zij een verschrikkelijke situatie: Links en rechts op het kampterrein lagen de lijken van veel gevangenen. (Een vml. gevangene spreekt over 700 doden die hij na de bevrijding zelf heeft geteld.) Want tijdens het in de wagons drijven van de gevangenen die vervoerd konden worden, had de SS alle in het kamp achtergebleven gevangenen neergeschoten die zich probeerden te verbergen. De zieken en de gevangenen die niet vervoerd konden worden, bleven daarvan gevrijwaard. (Victor Malbecq) Gedurende de tijd die de gevangenen die vervoerd konden worden bijna 24 uur in de wagons hadden doorgebracht, hadden enkele zieke gevangenen die in het kamp waren achtergebleven, de gelegenheid benut om zich uit de keuken iets te eten te halen: “Wij bleven in het kamp en wisten waar men zich vol kon eten. Mijn broer en ik maakten brood buit, worst en soep in een ketel die de SS niet had opgegeten. Op deze 1e mei 1945, een dag voor de bevrijding, hebben wij ons dus echt volgegeten. Maar de gevolgen van dit ‘vreten’ waren fataal – buikkrampen en diarree – dus een verdere verzwakking van onze lichamen.” (Tadeusz Kaminski)
Na de terugkeer van de gevangenen uit de goederentrein bevonden zich weer veel gevangenen in het kamp, maar veel tijd om tot zichzelf te komen bleef de gevangenen niet, want zij moesten opnieuw aantreden. De SS gaf het bevel: “Alle Duitsers en allen die meewillen!” (memoires Walter Dohse) Enige honderden gevangenen werden in een marskolonne opgesteld en in de richting van Schwerin voortgedreven. Tijdens de lange mars raakte de kolonne gevangenen met hun bewakers steeds meer uit elkaar: “Een groep van drie gevangenen – ik, de gevangenen Philipp uit Essen en Lehmann uit Nürnberg – die tijdens de mars samengebleven was, werd tenslotte nog slechts door een oudere onderofficier begeleid, die een koffer bij zich had en met een geweer bewapend was.” (Franz Unikower)
Toen de geallieerde troepen steeds dichterbij kwamen en de SS geen mogelijkheden meer zag, maakten de bewakers zich uit de voeten en waren de gevangenen vrij.
Omdat de marskolonne in noordelijke richting gegaan was, kan worden aangenomen dat het eindstation van ook deze gevangenen de ‘Lübecker Bucht’ is geweest. (Noot: Günther Schwarberg vermeldt dat ook gevangenen van het Kamp Wöbbelin op de schepen “Cap Arcona”, “Thielbeck” en “Athen” waren ingescheept, maar voor deze bewering worden geen bronnen aangevoerd.)

Naar boven

De bevrijding van het kamp


In het Kamp Wöbbelin zelf waren meer dan 3.500 gevangenen achtergebleven. Het ging voornamelijk om “Muselmannen” die zich door ziekte en zwakte nauwelijks op de been konden houden..
Uit angst voor de geallieerde troepen was het grootste deel van de in het kamp verblijvende SS-manschappen intussen op de vlucht geslagen en zij hadden hun geweren aan enige Kapo’s uitgedeeld die nu de opdracht hadden om de gevangenen te bewaken: “Op 2 mei 1945 heeft de SS die ons buiten bewaakte het gezag overgedragen omdat zij wisten dat de Amerikanen niet ver meer waren. Degenen die ons nu buiten bewaakten, waren criminelen, Duitsers met groene driehoeken. Na korte tijd openden zij de poort van de vrijheid waarop zo lang gehoopt was.” (Tadeusz Kaminski)
Het was eigenlijk een toeval dat de geallieerde soldaten het Kamp Wöbbelin in de gaten kregen, want het kamp was niet op de kaarten van de geallieerden aangegeven: “Drie naakte mannelijke skeletten stonden in de ingeslagen etalage (van een winkel in Ludwigslust d.V.). Ze probeerden waggelend enige kledingsstukken aan te trekken. Toen zagen we de hoop gestreepte kleding op de grond liggen. […] Omdat geen van drieën op mijn vragen in het Engels of Duits antwoordde, probeerde ik het met mijn slechte Frans. De dichtst bij mij staande man was een Fransman en hij zei tegen mij dat zij in de ochtendschemering uit een kamp twee of drie kilometer verder oostelijk in de richting van Wöbbelin gekomen waren. Zij hadden het kamp verlaten toen zij ontdekt hadden dat hun bewakers het kamp opgegeven hadden.” (memoires Larry C. Gourlie, vml. sergeant in de 82nd US Airborne Division)
Na deze informatie gingen de militairen van de 82nd US Airborne Division op weg in de richting Wöbbelin. Tegen de middag van de 2e mei 1945 bereikten zij het kamp. De Amerikaanse soldaten stonden in ontzetting voor de vele lijken die of op hopen gestapeld waren of verstrooid over het kampterrein lagen. De commandant van deze Amerikaanse divisie, generaal James M. Gavin, beschreef dit ogenblik in zijn herinneringen: “We konden het concentratiekamp Wöbbelin ruiken vóór we het konden zien. En de aanblik overtrof ieder menselijk voorstellingsvermogen. Zelfs na drie oorlogsjaren kreeg ik tranen in mijn ogen. Levende skeletten lagen overal. De doden onderscheidden zich van de levenden door hun blauw-zwarte huidskleur. Bij de levenden spande zich de groenachtige huid over de botten. Honderden doden lagen op de grond en in de met teerdoek bedekte barakken.” (gen. James M. Gavin in “On to Berlin, Battles of an Airborne Commander 1943-1946”)
De geur die boven het concentratiekamp hing, kunnen enige bevrijders tot op de dag van vandaag niet vergeten: “[…] deze geur, deze zoet-zware, gore lijkenlucht. Het is in mijn herinnering gebleven, het is er altijd, zo gauw ik aan Wöbbelin denk. Deze geur ís Wöbbelin.” (citaat van Leonhard Linton, vml. korporaal van de 82nd US Airborne Division, thans ereburger van Ludwigslust)
Toen de Amerikaanse soldaten het kamp bereikten, brak onder de gevangenen jubel en vreugde uit. De overlevenden ervoeren de bevrijding van het kamp, afhankelijk van de conditie waarin zij verkeerden, echter zeer verschillend. De gevangenen die nog een beetje kracht en leven in zich voelden, zongen hun nationale volksliederen, anderen daarentegen waren zo verzwakt dat zij nauwelijks merkten wat er om hen heen gebeurde: “Men reageerde helemaal niet, dat was niet mogelijk. Want er was niets om te reageren. Men wist nauwelijks wie men was, hoe men heette, men was totaal aan het einde van zijn krachten.” (memoires Theo van der Sluys)
Andere gevangenen dachten op dit moment niet slechts eraan dat deze ellende nu ten einde was gekomen, maar rouwden ook om hun vele kameraden die deze bevrijding niet meer konden meemaken: “Mij bekroop tegelijkertijd een zekere droefheid, want om mij heen bevonden zich zeer veel doden en mensen en kameraden die met de dood worstelden, met wie men daarvoor jarenlang, met enigen zelfs vanaf 1938, samen was. Men stond daar, zelf hulploos, en kon toen nauwelijks verder helpen.” (memoires Erich K.)
De Amerikaanse soldaten organiseerden zo snel mogelijk levensmiddelen en artsen voor de medische zorg, om de overlevenden die lichamelijk en geestelijk de dood nabij waren, te redden. Tijdens de hulpmaatregelen ontstonden echter moeilijkheden die de Amerikanen niet voorzien hadden: “Wij maakten eerst de fout bruinbrood en vlees in blik te halen en direct in het kamp uit te delen. De gevangenen stormden erop af, sprongen tegen de wagens op en vertrapten elkaar in de strijd om het eten. Een verzwakte man verhief zich van zijn slaapplaat, met van luizen vergeven stro waarop zij lagen, rende enige meters, viel in stuipen neer en stierf. Wij schortten de verdeling van vast voedsel op, organiseerden zo snel mogelijk honderden veldbedden en stelden die op in een hangar van een nabijgelegen vliegveld. Artsen werden verzameld en men begon met intraveneuze voeding. Het was een treurige aanblik en bijna dagelijks zocht ik de hangar op, tot de mensen in de conditie waren gekomen om weer vast voedsel te nuttigen en zich te bewegen.” (gen. James M. Gavin)
Door hun grote aantal konden de zieken niet allemaal in de hangar worden ondergebracht, zodat velen ook naar de omliggende ziekenhuizen en lazaretten vervoerd moesten worden. Ondanks de uitgebreide inspanningen van de Amerikaanse soldaten overleden in de dagen na de bevrijding nog meer dan 200 voormalige gevangenen van het Kamp Wöbbelin aan de gevolgen van de ondergane kwellingen in het concentratiekamp.

Naar boven

De confrontatie met de slachtoffers van het Kamp Wöbbelin


Door alle ellende die de Amerikaanse troepen in het Kamp Wöbbelin aantroffen, maakten zich bedroefdheid, ontzetting en woede van hen meester: “Tegenwoordig ben ik er verbaasd over dat wij onze woede niet op de Duitsers in de directe omgeving hebben afgereageerd, wat heel normaal geweest zou zijn.” (toespraak van Leonard Linton)
Dit was de reden dat de bevrijders het noodzakelijk vonden dat de bewoners van Wöbbelin en de omliggende plaatsen geconfronteerd werden met de ellende van het kamp en de gevolgen van het Nazi-regiem. De Amerikaanse commandant beval de mensen daarom in het kamp te kijken: “Direct na de binnenkomst van de Amerikanen nam ik deel aan de bezichtiging van het concentratiekamp Wöbbelin, het was een gruwelijk beeld. Bij honderden lagen de lijken, naakt, letterlijk uitgehongerd, op stapels van vier of vijf of afzonderlijk. In een barak lagen in hangmatten mensen die nog roggelend ademden, maar die niet meer te helpen waren.” (Karl M. uit Grabow)
Wat men daar zag, de confrontatie met de slachtoffers van de Nazi-staat, heeft zich diep in de herinnering van de bevolking genesteld. Nog heden herinneren enigen van hen deze dag met ontsteltenis: “Het was verschrikkelijk. De lijken waren hoog opgestapeld. Het was werkelijk zoals op de foto’s in de tentoonstelling te zien is.” (gesprek met ooggetuige Frau B.)
Door burgers van Wöbbelin wordt verteld dat er na de bezichtiging van het kamp ongeregeldheden zijn voorgevallen. Enige gevangenen die zich op dat moment nog in het kamp bevonden, hebben van hun “plunderrechten”gebruik gemaakt. Als compensatie voor de jaren van ontberingen bemachtigden zij de kleding van enkele vrouwen van Wöbbelin.
Een volgende beslissing van de Amerikaanse troepen was de tewerkstelling van krijgsgevangen genomen Duitse soldaten in het Kamp Wöbbelin. Die werden met opruimingswerkzaamheden belast en gedurende deze werkzaamheden werden de Duitse soldaten met de kampslachtoffers geconfronteerd: “Op een dag werden we uit het lazaret gehaald en op een vrachtwagen van het bezettingsleger geladen. […] De lijken waren reeds in de toestand van ontbinding. Ik was verbijsterd, dat zulke gruwelijkheden door Duitsers waren begaan.” (verklaring van de in Ludwigslust gevangen genomen Werner G.)
De confrontatie met de slachtoffers van het Nationaal-Socialisme moest de bewoners van de omliggende plaatsen tot nadenken dwingen, want ofschoon zij beweerden niets van deze daden te hebben geweten, zijn zij “individueel en als gemeenschap voor de gruwelijkheden verantwoordelijk”. Want deze gruwelijkheden werden door een regering begaan die ook door de bevolking van deze regio “in het jaar 1933 was gekozen […] en aan de macht bleef door onverschilligheid (van de Duitse bevolking d.V.) tegenover georganiseerde brutaliteit.” (citaat van de krijgsmachtgeestelijke Major Woods).

Naar boven


De laatste rustplaatsen van de slachtoffers


Niet alleen de bezichtiging van het kamp door de burgers van Wöbbelin en omgeving werd door de Amerikanen als noodzakelijk gezien, maar ook de actieve deelname aan de ter aarde bestellingen van de slachtoffers. De lijken van de gevangenen van het Kamp Wöbbelin die in massagraven gegooid waren of op het kampterrein lagen, moesten nu door de bevolking naar hun laatste rustplaats worden gebracht. De bevolking moest voor iedere dode een individueel graf graven en ieder huishouden moest een wit beddenlaken ter beschikking stellen, omdat voor het grote aantal doden geen kisten beschikbaar waren. Maar vóórdat de slachtoffers ter aarde konden worden besteld, moesten de doden uit de massagraven worden opgegraven, schoongemaakt worden en voor de begrafenis klaargemaakt worden. Voor deze taak werden burgers, vooral NSDAP-leden, ingezet.
200 Slachtoffers van het Kamp Wöbeblin werden op 7 mei 1945 in de nabijheid van het Slot van Ludwigslust begraven en de gehele bevolking van Ludwigslust moest aan deze ceremonie deelnemen. (In memoires wordt verteld dat het niet hierbij aanwezig zijn, zou betekenen dat de levensmiddelenkaarten gedurende enkele weken werden ingetrokken.)
Omdat niet vastgesteld kon worden wie van de doden Jood of Christen was, werden verschillende kerkdiensten gehouden en werd op ieder graf een kruis opgesteld, waarvan 53 met een Davidsster.
Terwijl de nieuw aangestelde burgemeester van Ludwigslust (de vorige burgemeester van Ludwigslust pleegde met zijn gezin zelfmoord na de machtsovername door de geallieerde troepen) een toespraak hield, moest de gehele bevolking, inclusief de krijgsgevangen gemaakte Duitse soldaten, officieren en generaals, langs de in witte doeken gehulde doden defileren: “Bijna alle burgers gingen met bedroefde gezichten voorbij, enkelen hadden hoofddoeken om of gebruikten zakdoeken tegen de weerzinwekkende stank van de lijken. De rede die Major Woods (krijgsmachtgeestelijke) uitsprak, was zeer ontroerend, maar ik geloof dat zijn woorden slechts door de Duitse oren werden opgevangen maar niet in de hersens werden opgenomen die slechts enkele centimeters onder de schedel liggen. Slechts enkelen, die de lijken moesten dragen, vertelden geërgerd dat zij niets met het concentratiekamp te maken hadden en bijna niets van het bestaan ervan wisten, op slechts enkele kilometers van Ludwigslust.” (verklaring Leonard Linton)
Deze begrafenisceremonie werd door Amerikaanse cameramensen op een film vastgelegd. “Verbijsterde Amerikaanse soldaten alsmede de gezichten van boze Duitse burgers en afwezig kijkende Wehrmachtsoldaten zijn in deze beelden vastgelegd.” (toespraak van Frau Edeltraut Schure t.g.v. de opening van de tentoonstelling in het Museum Mahn- und Gedenkstätten Wöbbelin)
Andere kampslachtoffers werden op 8 mei 1945 in Schwerin en Hagenow begraven. Ook in Wöbbelin werden slachtoffers ter aarde besteld, echter kan niet precies worden vastgesteld op welke datum. In al deze plaatsen vond dezelfde begrafenisceremonie plaats, zoals die ook in Ludwigslust was uitgevoerd: de bewoners van deze drie plaatsen was opgedragen graven te delven en langs de slachtoffers te defileren. Het late eerbetoon voor de slachtoffers van het Kamp Wöbbelin was voor de Amerikaanse militaire autoriteiten noodzakelijk, want pas “in de dood zouden deze lijken, dankzij de geallieerden, alsnog de menselijke en geestelijke behandeling ondergaan die hun tijdens hun leven was onthouden.” (citaat uit de begrafenisrede in Hagenow)
In hun herdenkingstoespraken klaagden de krijgsmachtgeestelijken de medeschuld van de Duitse bevolking aan de Nazi-misdaden aan. In de genoemde plaatsen, waar de slachtoffers van het Kamp Wöbbelin hun laatste rustplaats vonden, werden erekerkhoven opgericht.

Naar boven