Ziet nu die stoute piet eens aan,
Die grompot is pas opgestaan
of hij staat reeds te huilen,
te kniezen en te pruilen,
Zo gaat het voort den hele dag,
Nooit trekt zijn mond zich tot een lach,
Zijn ogen zijn als vuur zo rood,
nooit huilebalk, nooit word je groot.
Maar eens daar kwam zijn vader thuis
Hij droeg een pakje onder zijn buis
En riep, zeg Piet kom jij eens hier
Jij heb in het huilen zo een plezier
Ik heb je nu eens goed bedacht
En een presentje mee gebracht,
Ziet hier een breedgeranden hoed
Zo zwart als roet
Net als de huilebalken dragen,
En hier een mantel ruim en wijd
Voor elke keer wanneer gij schreit
of knorrig zijt te dragen.
Piet wil terstond aan het huilen gaan
of vader trekt hem het pakje aan,
En zet de kleine serviteur
zo aangekleed voor de open deur.
Door al de jongens uit de buurt
wordt het huilebalkje aangegluurt,
Men riep: o Piet, o zwarte Piet
Een kniesoor ben je, anders niet,
Piet kreeg berouw en werd confuus
en vroeg zijn vader om excuus.
En voortaan is hij braaf en goed,
uit vrees voor mantel bef en hoed.