De aap in de appelboom

Jongen:

Zo, weer aan ’t snoepen , lelijk dierIn de appelboom, wat doe je hier?

Aap:

Wat? Scheld je mij voor lelijk uit?
Ik lelijk? Ik? Wel sapperloot
Sta zo je durft of ik smijt je dood
Jongen: Met appels? Smijt maar toe mijn beest
Ik ben voor zulk gooien niet bevreesd
En ik zeg je nog eens, al word je boos
Foeilelijk zijt gij en blijft ’t altoos 
De aap plukte een appel af en smeet
Ha, dacht de knaap, die heb ik beet
Hij zocht ‘m op en riep toen weerKom lelijk dier gooi nog maar meer
En toen de aap vol ongeduld
met nog meer drift aan ’t smijten gingHad ras de knaap zijn zak gevuld
met appels die hij lachend ving
En riep: ziezo tot morgen vroeg
heb ik nu appelen genoeg
Ik dank je voor je vriendelijkheid
Maar ik zeg toch, dat ge lelijk zijt

Terug                        Volgende