Voertuig reglement
Afdeling 15. Aanhangwagens achter motorfietsen of bromfietsen
§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig
Artikel 5.15.2
1. Aanhangwagens achter motorfietsen of bromfietsen mogen slechts éénassig zijn.
2. Bij éénwielige aanhangwagens moet het wiel zodanig zijn bevestigd dat het uitsluitend draaibaar is om de eigen horizontale as.
Artikel 5.15.3
De langs- en dwarsliggers en chassisversterkingsdelen van het chassisraam, dan wel de daarvoor in de plaats tredende delen van de mee- of zelfdragende carrosserie van aanhangwagens mogen:
a. geen breuken of scheuren vertonen;
b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast, dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht.
artikel 5.15.4
1. De bovenbouw van aanhangwagens moet deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd.
2. De ondersteuning van de laadvloer onderscheidenlijk laadruimte moet deugdelijk zijn.
§ 2. Afmetingen en massa’s
Artikel 5.15.6
1. Aanhangwagens achter motorfietsen mogen:
a. niet breder zijn dan 1,00 m;
b. niet hoger zijn dan 1,00 m.
2. Aanhangwagens achter bromfietsen mogen:
a. niet breder zijn dan 1,00 m;
b. niet hoger zijn dan 1,00 m.
§ 5. Assen
Artikel 5.15.18
1. De assen van aanhangwagens moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen.
2. De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.
3. De assen mogen niet zodanig zijn beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beïnvloed.
4. De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.
Artikel 5.15.24
1. De wielen, alsmede de onderdelen daarvan, van aanhangwagens mogen geen breuken, scheuren, ondeugdelijk laswerk of ernstige vervorming vertonen. Onderdelen mogen niet loszitten of ontbreken.
2. De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd.
§ 6. Ophanging
Artikel 5.15.27
1. De wielen van aanhangwagens moeten zijn voorzien van luchtbanden.
2. De banden mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is.
3. De banden mogen geen uitstulpingen vertonen.
§ 9. Carrosserie
Artikel 5.15.41
De sloten en de scharnieren van de deuren en laadbakkleppen van aanhangwagens moeten een goede sluiting waarborgen.
Artikel 5.15.48
1. Aanhangwagens mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid moeten uitstekende delen van aanhangwagens, die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd.
3. De wielen onderscheidenlijk banden van aanhangwagens moeten goed zijn afgeschermd en mogen niet aanlopen.
4. Een reservewielhouder die zich aan de buitenzijde van de aanhangwagen bevindt, moet deugdelijk zijn bevestigd. Indien in de houder een reservewiel is geplaatst, moet dat wiel goed zijn opgesloten.
5. Geen deel van de buitenzijde van de aanhangwagen mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.
Artikel 5.15.50
Aanhangwagens achter een motorfiets of bromfiets moeten aan de achterzijde zijn voorzien van een mogelijkheid tot bevestiging van een kentekenplaat.
§ 10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen
Artikel 5.15.51
1. Aanhangwagens achter een motorfiets moeten zijn voorzien van:
a. twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van het voertuig, dan wel één richtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig, indien de trekkende motorfiets van richtingaanwijzers is voorzien;
b. één of twee achterlichten;
c. één of twee remlichten, indien de trekkende motorfiets van een remlicht is voorzien;
d. een installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat;
e. één of twee niet-driehoekige rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig;
f. ten minste één niet-driehoekige ambergele retroreflector aan elke zijkant van het voertuig.
2. Aanhangwagens achter een bromfiets moeten zijn voorzien van:
a. één of twee achterlichten;
b. twee niet-driehoekige rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig;
c. ten minste één niet-driehoekige ambergele retroreflector aan elke zijkant van het voertuig;
d. een installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat.
Artikel 5.15.53
1. De richtingaanwijzers mogen niet anders dan ambergeel stralen.
2. De achterlichten en de remlichten mogen niet anders dan rood stralen.
3. De verlichting van de kentekenplaat mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar achteren stralen.
Artikel 5.15.54
1. De richtingaanwijzers moeten zijn aangebracht:
a. aan de uiterste zijden van het voertuig en op een onderlinge afstand, gemeten tussen de binnenranden van het lichtdoorlatende gedeelte, van niet minder dan 0,24 m;
b. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m boven het wegdek.
c. De lichten moeten zodanig zijn aangebracht dat zij waarneembaar zijn voor een waarnemer die zich in het mediaanvlak van het voertuig bevindt op een afstand van 10 m achter het voertuig.
2. De achterlichten moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht op een hoogte van niet minder dan 0,25 m boven het wegdek.
3. Het remlicht of de remlichten moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht op een hoogte van niet minder dan 0,25 m boven het wegdek. Indien één licht is aangebracht, moet dit in het midden of links van het midden van het voertuig zijn geplaatst.
4. De niet-driehoekige rode retroreflectoren moeten zijn aangebracht aan de uiterste zijden van het voertuig op een hoogte van niet minder dan 0,25 m boven het wegdek.
5. De in artikel 5.15.51 bedoelde ambergele retroreflectoren moeten zijn aangebracht aan elke zijkant op een hoogte van niet minder dan 0,30 m en niet meer dan 0,90 m boven het wegdek. Ten minste één retroreflector moet zich bevinden in het middelste derde gedeelte van de aanhangwagen met inbegrip van de dissel.
Artikel 5.15.55
1. De in artikel 5.15.51 bedoelde lichten moeten goed werken.
2. De verlichtingsarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd.
3. De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen niet zodanig zijn bevestigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed.
4. Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd.
5. De in artikel 5.15.51 bedoelde lichten en retroreflectoren mogen niet zijn afgeschermd.
6. De in artikel 5.15.51 bedoelde retroreflectoren mogen geen gebreken vertonen, die de retroreflectie beïnvloeden.
Artikel 5.15.57
1. Aanhangwagens achter een motorfiets mogen zijn voorzien van:
a. één mistlicht aan de achterzijde van het voertuig;
b. één of twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig;
c. werklichten.
2. Aanhangwagens achter een bromfiets mogen zijn voorzien van:
a. twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van het voertuig, dan wel één richtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig;
b. één of twee remlichten;
c. één of twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig.
3. Aanhangwagens achter motorfietsen en bromfietsen mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra niet-driehoekige rode aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig.
Artikel 5.15.59
1. De richtingaanwijzers mogen niet anders dan ambergeel stralen.
2. De remlichten en het mistlicht aan de achterzijde mogen niet anders dan rood stralen.
3. Artikel 5.15.55, tweede, derde en vierde lid, is van toepassing.
Artikel 5.15.60
1. De richtingaanwijzers moeten zijn aangebracht:
a. aan de uiterste zijden van het voertuig en op een onderlinge afstand, gemeten tussen de binnenranden van het lichtdoorlatende gedeelte, van niet minder dan 0,24 m;
b. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m boven het wegdek.
c. De lichten moeten zodanig zijn aangebracht dat zij waarneembaar zijn voor een waarnemer die zich in het mediaanvlak van het voertuig bevindt op een afstand van 10 m achter het voertuig.
2. Het mistlicht aan de achterzijde van het voertuig moet zijn aangebracht op een hoogte van niet minder dan 0,35 m boven het wegdek, links van het midden van het voertuig op een afstand van niet minder dan 0,10 m van het remlicht.
3. Het remlicht of de remlichten moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht op een hoogte van niet minder dan 0,25 m boven het wegdek. Indien één licht is aangebracht, moet dit in het midden of links van het midden van het voertuig zijn geplaatst.
Artikel 5.15.64
Aanhangwagens mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers, niet zijn voorzien van knipperende verlichting.
Artikel 5.15.65
Aanhangwagens mogen niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.15.51 en 5.15.57 is voorgeschreven of toegestaan.
§ 11. Verbinding tussen motorfiets of bromfiets en aanhangwagen
Artikel 5.15.66
1. De koppeling onderscheidenlijk de dissel van aanhangwagens moet deugdelijk zijn bevestigd en mag niet zijn doorgeroest.
2. De voor de overbrenging van de krachten-noodzakelijke onderdelen van de koppeling onderscheidenlijk de dissel mogen niet gescheurd, gebroken dan wel overmatig gesleten zijn.
Artikel 5.15.67
Indien de aanhangwagen is voorzien van een kogelkoppeling,
a. moet de sluit- en borginrichting goed functioneren;
b. mogen de onderdelen niet zijn vervormd.
Artikel 5.15.70
De koppeling van aanhangwagens met één wiel mag slechts bewegingen toelaten om een horizontale en een verticale as, loodrecht op de lengte-as van het trekkend motorrijtuig.
De koppeling van aanhangwagens met meer dan één wiel moet bovendien bewegingen om een as in de lengterichting van het trekkend motorrijtuig toelaten.
Bron: www.wetten.overheid.nl 18-02-2009
|