(1898-1968)
Voorthuijzen,
Louwrens (bekend onder de naam lou
de Palingboer) , sekteleider (Anna Paulowna
19-2- 1898 - Agimont (België) 23-3- 1968 ).
Zoon van Jan Voorthuijzen, arbeider, en
Dieuwertje Smit. Gehuwd op 28-3-1924 met
Trijntje Tiel. Dit huwelijk, waaruit geen
kinderen werden geboren, werd ontbonden op
8-9-1942. Uit een relatie met Wilhelmina
(Mien) Wiertz werden 2 zoons geboren.
Voorthuijzen kwam uit een streng
gereformeerd milieu, waarin de jonge
Louwrens eerder opviel door dagdromerij dan
door ijver voor werk of geloof. Tot zijn 26e
woonde hij bij zijn ouders en verdiende hij
de kost met losse werkzaamheden in beroepen
als loodgieter en timmerman. Na zijn
huwelijk met de welgestelde boerendochter
Trijntje Tiel voorzag hij in zijn onderhoud
als visser. Hoewel uiterlijk een beetje een
dandy was hij toch vooral in de weer met het
geloof; de Voorthuijzens bewogen zich in
'bevindelijke' sfeer en behoorden enige tijd
tot de volgelingen van de vrije baptistische
evangelist Jelle Adema. Rond 1930 had
Voorthuijzen aan het strand van de Zuiderzee
zelf een mystieke ervaring, die hem bepaalde
tot zijn roeping op religieus gebied. In
1933 verhuisde het echtpaar naar Den Oever,
van waaruit de palingvangst werd beoefend.
In 1938 kwamen zij in Muiden wonen; de 'ladies'
man' Voorthuijzen maakte kennis met de op 4
augustus 1914 geboren Mien Wiertz, afkomstig
uit een atheïstisch en arm gezin uit Baarn.
Dit leidde ertoe dat zijn vrouw in 1940 het
huis verliet en twee jaar later van hem
scheidde.
Voorthuijzen en zijn vriendin beleefden
nu jaren van bittere armoede, met immer de
belofte van betere tijden. Mien geloofde
onvoorwaardelijk in de roeping van haar man,
maar hun situatie was uiterst moeilijk.
Bekeerlingen werden lange jaren nauwelijks
gemaakt, totdat Voorthuijzen tegen 1950 in
dienst trad bij een voormalige knecht van
hem; als verkoper sleet 'Lou de Palingboer'
nu op de markt de vis en het geloof. In deze
tijd erkende hij na herhaald aandringen van
Mien dat hij Christus was. Geleidelijk aan
kwamen er wat volgelingen. Eén ervan, de
verzekeraar L.H. Voogt, kocht in Muiderberg
het 'Witte Huis' voor Lou en de groeiende
sekte. Lou predikte in deze jaren zonder
ophouden, terwijl Mien de organisatie voor
haar rekening nam. De 'wijsgerige
talent-scout' T. Haentgens Dekker
(Haagsche Post, 10-10-1959) lanceerde
hem in de media, maar trok zich terug toen
Lou verkondigde God zelf te zijn.
Ondertussen had het optreden van Lou's sekte
bij een ruim publiek veel aandacht
getrokken. Jarenlang bleef men in de kranten
en tijdschriften Lou de Palingboer volgen,
half geamuseerd en verbaasd, half verontrust
en ontsteld. Ofschoon de sekte als zodanig
in directe aanhang betrekkelijk klein bleef,
was er toch een ruimere kring die door Lou's
optreden en zijn succes bij vrouwen werd
gefascineerd en, soms vluchtig, zijn
prediking volgde.
Door de vele tegenstrijdigheden is het
moeilijk de leer van Lou scherp te
karakteriseren. Men kan spreken van een
esoterische variant van het christendom. Lou
leerde 'Jezus Christus lichamelijk'; dat wil
zeggen: het 'opstandingslichaam van Jezus
Christus met nieuwe naam' was Lou. De wereld
was de speelbal van Satan, maar wie 'in Lou'
was had de mogelijkheid aan de greep van
Satan te ontkomen. In elk geval meenden de
uitverkoren aanhangers zelf dat hun door de
band met Lou veel geoorloofd was. Vanuit de
aanhang werd Lou in 1957 definitief de rol
opgedrongen die hij eigenlijk niet wenste,
namelijk van God. 'God is Lou maar Lou is
God niet' geeft meer zijn eigen standpunt
weer. Hoewel hij zwichtte voor de aandrang
van zijn omgeving was Lou ongelukkig met die
ontwikkeling. Hij hield op met preken in
Frascati in Amsterdam, maar de organisatie
van de beweging was nu hecht in handen van
zijn door interne sociale controle sterk
gedisciplineerde aanhang en kende haar eigen
dynamiek, ook al telde de groep nooit meer
dan een vijf- of zeshonderd echte
volgelingen. Nog één keer was er, op 1
augustus 1967, een happening van Lou, Mien
en de kinderen die een stormloop van het
publiek ontketende, omdat er weer eens
zonder bandrecorder gesproken zou worden.
Daarna werd het stil rondom hem.
Lou was een man van het volk, tamelijk
klein van postuur, met een paar tanden in
zijn mond en half-kaal. Maar hij sprak de
mensen aan door zijn directe taal en door
het fluïdum dat hij volgens ooggetuigen wel
degelijk bezat. Als enige kon hij soms ook
zijn eigen leer relativeren, terwijl hij
daarnaast ook door zijn bizarre humor
menigeen aansprak ('Satan kan wel
ophoepelen', 'Met God zit het wel snor').
De aanhangers waren meest eenvoudige
mensen, al ontbraken andere maatschappelijke
groepen niet. In tegenstelling tot andere
sekten werd de aanhang primair gerekruteerd
uit onkerkelijken, al oreerde Lou door zijn
geringe ontwikkeling noodgedwongen vaak in
de van huis meegekregen tale Kanaans.
Naarmate zijn groep groeide werd er een
hiërarchie ingesteld met Mien (die in de
groep overigens omstreden was) als 'Gestalte
der Liefde', die samen met een aantal
vrouwelijke 'engelen' de dienst uitmaakte.
Hoewel Lou met zijn engelen wel 'liefde-inleggingen'
hield, gold voor de groep als geheel een
verbod op seksueel verkeer. Verschillende
huwelijken van aanhangers liepen daarop
stuk, en Lou werd betrokken bij diverse
echtscheidingszaken. Ernstiger problemen met
de justitie ontstonden toen in november 1955
het veertien maanden oude zoontje van een
der volgelingen zonder medische hulp
overleed: volgens de groep had je geen
dokter nodig als je in Lou geloofde. Lou
kreeg een dag gevangenisstraf. Door de
strikte interpretatie van dat geloof ervoer
Lou zelf een bitter einde. Voor de tweede
maal uitgeweken naar België wegens een
echtscheidingszaak waarin hij niet wilde
getuigen, overleed hij in Agimont in de
Belgische Ardennen aan de gevolgen van een
longontsteking die bij correcte medische
hulp niet fataal had hoeven te zijn. Na
dramatische scènes in de groep (die
tevergeefs wachtte op de opstanding) werd
Lou ten slotte begraven in het plaatsje
Sclayn bij Namen, waar een aantal
volgelingen nog enige tijd verkeerde. Hoewel
het optreden van de Lou-groep van
voorbijgaande aard was, is het fenomeen Lou
de Palingboer toch een interessante etappe
in de geschiedenis van de sekte-vorming in
Nederland.
Bijeenkomst in Frascati
P: Van 1962 tot ca. 1971 verscheen een
Maandblad Lou. Later Lou.
Wat nu komt, was al, eer het was
genoemd. Verder o.a. Verslag[en] van de
rede[s], uitgesproken door Lou in De Brakke
Grond [in de periode] 7 mei 1957-6 januari
1959 (Amsterdam, 1957-1959). Gestencild
in map. Aanwezig in UB Amsterdam.
L: Manuel van Loggern, 'Lou Voorthuizen.
De Christus van Muiden', in Vrij
Nederland, 8-1-1955; [Red.], 'Van
palingboer tot opperwezen', in Haagse
Post, 10-10-1959; Harry Mulisch,
Voer voor psychologen (Amsterdam, 1961)
208-222; A.E. Bayer, 'Lou Voorthuizen daagt
de dood uit', in Vrij Nederland,
10-3-1962; Bob van Dijk, 'De god die zoek
was', in Panorama, 10-3-1962; A.E.
Bayer en A.F.J. Köbben, 'Leider en
volgelingen in een religieuze groep', in
Mensen, groepen, organisaties. [Door]
M. Mulder [et al.] (Assen, 1963) I, 109-131;
Piet van den Ende, 'Lou, Mien en de
kinderen', in Het Parool, 2-8-1967;
Mientje, 'Lou en de opstanding', in
Haagse Post, 13-4-1968; Nieuwe
Rotterdamsche Courant, 28-3-1968;
Het Parool, 28-3-1968; Chr. van Inghen,
Lou de Palingboer. De mystieke minnaar
(Amsterdam, 1970); W. Zaal, Gods
onkruid. Nederlandse sekten en messiassen
(Amsterdam, 1972) 97-144 en 150; Henk de
Mari, 'Miens leven was een hel', in De
Telegraaf, 23-12, 28-12, 29-12-1972; R.
Kagie, 'Sterfelijk', in Vrij Nederland,
26-12-1987.
H. van der Hoeven
Oorspronkelijke versie opgenomen in:
Biografisch Woordenboek van Nederland 3
(Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 05-09-2003
© ING -
Den Haag. Bronvermelding: H.
van der Hoeven, 'Voorthuijzen,
Louwrens (1898-1968)', in
Biografisch Woordenboek
van Nederland.
URL:http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn3/voorthuijzen
[05-09-2003] |
|
|