2.6 Terug naar het gewone woord

 

In de 'Feesten van Angst en Pijn' daalde Van Ostaijen in de voetsporen van Plato af naar de absolute bodem van het 'gewone' woord en net als de oude wijsgeer kwam hij tot de conclusie dat de betekenis van elke vorm is verankerd in de goddelijke grondslag van het 'Idee an Sich'. Onder invloed van zowel de klassieken (Plato en Kant) als de dadaïsten begon Van Ostaijen het ideale gedicht als een organische, ritmische en "dynamische uitbouw van geïsoleerde kernwoorden" te beschouwen (Buelens & Spinoy, 1996, pp. 44-46). De rol van de dichter moet volgens deze zienswijze worden beperkt tot het creëeren van ruimte voor de afzonderlijke woorden, die betekenis voortbrengen in een semantisch samenspel met de onbeschreven of witte gedeelten van de pagina. De verdeling van de leegte op het blad is dan ook doorslaggevend voor de manier waarop de geïsoleerde uitdrukkingen zich gedragen binnen "het dynamies-poëtische" geheel van woordbeeldingen (idem, p. 139).

 

Door de autonomie van het gewone woord als uitgangspunt te nemen in zijn poëzie-opvatting wist Van Ostaijen eindelijk te ontsnappen aan de kunsttheoretische impasse waarin hij al maanden verkeerde. De herboren geestdrift verdreef in korte tijd zijn gevoelens van neerslachtigheid en maakte dat hij zich steeds meer thuis ging voelen in het dadaïstische bolwerk Berlijn; een stad die hij sinds zijn aankomst als "monotoon triestig" ervaarde, maar halverwege het jaar 1920 onverwachts omschreef als "heel schoon in zijn primitieve brutaliteit" (Van Ostaijen; geciteerd naar: Bogman, 1991, pp. 26-27).

 

In de zomer van datzelfde jaar was Van Ostaijen begonnen aan de bundel Bezette Stad, die hij in amper drie maanden tijd voltooide en gedeeltelijk onder invloed van cocaïne schreef (wat wellicht de snelle totstandkoming ervan verklaart). Het is opmerkelijk dat de dichter ten tijde van de oorlog in zijn werk nauwelijks aandacht heeft besteed aan de bezetting van Antwerpen (met uitzondering van een incidenteel gedicht over het Vlaamse verzet in Het Sienjaal ), en dat hij nota bene in Berlijn, bijna twee jaar na het einde van de oorlog een bundel wijdde aan deze ingrijpende gebeurtenis. Blijkbaar was de tijd er niet eerder rijp voor en kon Van Ostaijen zijn indrukken van de bezetting pas verwerken na een periode van fysieke en mentale afzondering.

 

In een brief aan zijn vriend Frans van Gelder schreef de dichter het volgende:

 

Hopelik is de "Bezette Stad" voor de lezers ook werkelik wat nieuws. Bizonder technies, geloof ik, is veel veranderd. Wat voor Vlaanderen dubbel belangrijk is.

(Van Ostaijen; geciteerd naar: Borgers, 1971, p. 397)

 

Geen Flash??? Ga naar www.macromedia.com en download de Flash Player.

Creative Commons License
Op dit werk is een Creative Commons Licentie van toepassing | Gerealiseerd door Design by Dumont.