1.0 Introductie

 

1.1 Poëzie in beweging

 

Het hoeft niemand te verbazen dat de dichter met de enige middelen waarover hij vooralsnog beschikt ijverig probeert zich voor te bereiden op deze nieuwe kunst (die meer omvat dan eenvoudige woordkunst) waarin hij, als een dirigent voor een ongehoord groot orkest, de beschikking krijgt over de hele wereld, met al wat er te zien en te horen valt, met het denken en de menselijke taal, zang, dans, alle kunsten en alle kunstjes - meer waanvoorstellingen nog dan Morgana op de berg Gibel kon oproepen - om het geziene en gehoorde boek van de toekomst te vervaardigen.

(Apollinaire, 1997, pp. 95-96)

 

De nieuwe kunst waar Guillaume Apollinaire in bovenstaand citaat met kenmerkende pathetiek gewag van maakt is er een van de moderne tijd. Een tijd waarin de "synthese van de kunsten" de dichter in staat stelde om zich uit te drukken in een ongekende taal, "die soms niet erg lyrisch" was, maar daarentegen wel de muziek van de moderniteit liet doorklinken (Apollinaire, 1997, p. 99). Het nieuwe geluid werd echter niet door de lente voortgebracht, maar bulderde Europa binnen op de schokgolven van de Eerste Wereldoorlog. Het geschreeuw van de mens verstomde, want in deze oorlog voerde de machine het hoogste woord en het staal dulde maar weinig tegenspraak. Zo ondervonden de inwoners van het Belgische Visé, dat op 4 augustus 1914 door het Duitse leger werd binnengevallen. Amper een week later moesten de forten van Luik eraan geloven na een beschieting met ongekend zware 420 millimeter-mortieren, ook wel Dikke Bertha's genoemd. De slagkracht van dit wapen was voldoende om steden als Luik en Antwerpen in betrekkelijk korte tijd tot overgave te dwingen.

 

Ook Apollinaire heeft de verschrikkingen van het machinale oorlogsgeweld aan den lijve ondervonden, wat hem er echter niet van heeft weerhouden aan de machine een wezenlijke plek toe te kennen binnen zijn theorieën over poëzie. In de voordracht 'L'Esprit nouveau et les Poètes' (1918) pleit de Franse dichter voor een nieuwe kunst die "noch een decoratieve, noch een impressionistische" vorm aanneemt, maar zich manifesteert in de reëele waarheid van de vooruitgang (Apollinaire, 1997, p. 100). Het is de taak van de nieuwe dichter om op "haast wetenschappelijke" wijze literaire experimenten uit te voeren om niet alleen "het schone", maar ook en vooral "het ware" te onderzoeken. De "onophoudelijke vernieuwing van onszelf" gaat volgens Apollinaire gepaard met onverwachte ontdekkingen: dit zijn de "verrassingen" die de "verborgen krachten van de huidige poëzie" kunnen ontketenen (idem, p. 104). Voor de dichtkunst is de tijd aangebroken om zich te verzoenen met de vooruitgang door de verguisde machine in ere te herstellen en nieuw leven te pompen in de zoektocht naar de ware werkelijkheid. Apollinaire ziet een profetische rol weggelegd voor de dichter die in de nieuwe tijdgeest zal beschikken over het beste van twee werelden:

 

Kortom, de dichter wil op een dag de poëzie machineren zoals de wereld gemachineerd is. Hij wil als eerste een gloednieuwe lyriek ontwerpen voor de nieuwe expressiemiddelen grammafoon en film, die de kunst verrijken met beweging en zich nu nog in het stadium van de incunabelen bevinden. (Apollinaire, 1997, p. 108)

 

Geen Flash??? Ga naar www.macromedia.com en download de Flash Player.

Creative Commons License
Op dit werk is een Creative Commons Licentie van toepassing | Gerealiseerd door Design by Dumont.