AMSTERDAM: HONGERWINTER 1945.

De laatste winter van de oorlog 1940 - 1945 is als de "Honger­winter" de geschiedenis ingegaan. De duitsers hielden elk voed­seltransport tegen, waardoor het door hen bezette Holland uitge­hongerd werd, hetgeen aan 20.000 mensen het leven kostte.
In die Hongerwinter, precies 50 jaar geleden, deed het Kinder­fonds PTT wanhopige pogingen om ondervoede kinderen uit hongerend Amsterdam naar het gastvrije Friesland te brengen om daar te kun­nen overleven. Het initiatief hiertoe is oorspronkelijk uitgegaan van het Districtskantoor Oost in de Wijttenbachstraat in Amsterdam, waar beheerder v.Bochove en hoofdbesteller Schlatter zich beiden met hart en ziel voor de kinderuitzending ingezet hebben. Later zijn meerdere afdelingen uit de hele stad toegetreden, maar de ad­ministratie is bij Oost blijven berusten. De kinderen gingen voor­lopig voor zes weken naar Sint Nicolaasga, naar adressen waar hoofd­besteller Schlatter (zelf een Fries) samen met Kooistra, directeur van het PTT kantoor in St.Nic., dominee van Andel en de pastoor aldaar voor hadden gezorgd, allen prachtkerels om ontzag en be­wondering voor te hebben!
Tot December '44 gingen deze transporten per Lemmerboot; toen de vorst inviel ging nog een aantal uitgehongerde vluchtelingetjes met gammele PTT-dienstauto's over de Afsluitdijk. Als het langer was blijven vriezen hadden we 't daarna met sleden over het IJssemeer geprobeerd, want de toestand was hier inmiddels onhoudbaar.
De conditie van veel ondervoede, uitgeteerde kinderen was zo slecht dat ze nauwelijks meer op hun benen konden staan, zodat, hoe ris­kant de tocht ook zou zijn, evacuatie de enige mogelijkheid was om ze in leven te houden.
Als de dooi nu maar snel doorzette kwam de "Jan Nieveen" wel weer in de vaart! Ze waren in Friesland extra zuinig op deze enig overgebleven Lemmerboot, sinds de Groningen IV op 8 Januari ver­ging en de andere boten door de duitsers gevorderd waren.
Alle onderhandelingen over auto's liepen stuk op gebrek aan brandstof voor de hout- of kolenvergassers, want benzine was er alleen nog voor de Duitse Wehrmacht.
Een transport met een open (!) veewagen mislukte, omdat we de ver­gunningen niet rond hadden kunnen krijgen. De radeloze, diepversla­gen ouders moesten, na uren wachten, koud en drijfnat in regen en natte sneeuw weer met hun kinderen, sommigen zó verzwakt dat ze gedragen moesten worden, terug naar huis. Was vervoer op deze manier overigens nog verantwoord?

Maar op Donderdag 22 Februari 1945 zouden we, nu écht,vetrekken! Vanuit de Houthaven, met een convooi vrachtschepen, een sleepboot van de HUNZE voorop, ons schip de op één na laatste. Er waren 56 kinderen van zes tot twaalf jaar opgeroepen. Velen hadden de hele dag nog niets gegeten ( en wie weet hoeveel tijd daarvóór óók niet!),misschien waren ze daarom wel zo gelaten en passief... Hopend dat de ouders ermee accoord zouden gaan, ver­zamelden we het beetje eten (en zelfs nog wat snoep!) dat enkele kinderen meegekregen hadden, om het zo eerlijk mogelijk onder allen te verdelen.
De eerste nacht was een verschrikking! De kinderen lagen véél
te dicht op elkaar op véél te weinig stro. We hadden van de schip­per weliswaar een scheepslantaarn gekregen, maar die mocht niet de hele nacht branden. De vier begeleiders (waaronder ik) rustten bij toerbeurt. De anderen hielpen kinderen die naar de w.c.(=2 emmers!) moesten en lichtten ze bij met een zgn “knijpkat”. Velen hadden diarrhee en moesten verschoond worden. En hoe doe je dat in het donker en waarmee?? Hun gehuil en gejammer maakten de anderen dan weer wakker, die dan ook weer moesten plassen of zo.
En er was natuurlijk geen enkele mogelijkheid om wat dan ook te ontsmetten!!!
"Goddank!" zeiden we uit de grond van ons hart, toen het eindelijk licht werd!

Vrijdagmorgen 23 Februari, nog steeds in de Houthaven, lieten we de havendokter komen voor een jochie van zeven met, naar het bleek, dysenterie. Hij vond de conditie van het kind té slecht om de reis mee te maken, het zou de overkant niet halen... zodat de dokter en ik de jongen op een handkar over de steiger naar de Havendienst reden, waarvandaan hij, tot ons groot verdriet, naar huis gebracht zou worden.
Bijna was ik te laat terug aan boord, want toen om twee uur de sleepboot kwam - 24 uur later dan de afspraak - en meteen wou ver­trekken, moest onze schipper mij nog met een roeibootje bij de ha­vendienst vandaan halen. In de Oranjesluizen lagen we tussen twee duitse kruisers, toen er plotseling op beide schepen alarm werd gegeven: engelse vlieg­tuigen vlogen rakelings over. Verbijstering bij ons, paniek onder de kinderen, gegil en gehuil. "Ik wil naar mama!" "Ik wil naar huis!" .... maar gelukkig werd er niet geschoten! Met veel geslinger en geschommel kwamen we 's avonds tot I de bocht bij Marken, waar de hele sleep op verzoek van onze schipper bleef liggen. Hij durfde met zoveel kinderen de overtocht met zo'n harde wind niet aan. Maar, voorspelde hij met kennis van zaken die zou 's nachts bij nieuwe maan wel gaan liggen. Vóór we uit de Houthaven vertrokken had onze schipper met veel moeite een mud aardappelen bij elkaar gebedeld bij andere schepen. Dat lijkt nou wel veel, maar met zoveel kinderen viel dat zwaar te­gen! De schippersvrouw kookte ze en wij deelden ze per stuw uit, allemaal één of twee zó op de hand. En 's avonds kregen we van haar alle vier een kop koffiesurrogaat, waarboven we haast in slaap vielen: we hadden de vorige nacht vrijwel geen oog dichtgedaan.
's Nachts om drie uur vertrokken we van Marken, de wind was inderdaad gaan liggen en we konden om een uur of tien in de Lemmer zijn, berekende de schipper. De kinderen hadden, ondanks de on­vermijdelijke zeeziekte, die nacht wat beter gelegen: we hadden
in de Oranjesluizen er een pak stro bijgekregen, (+ nog 7 kinderen, er was zelfs eerst nog sprake van 25, die naar Dokkum moesten, omdat er weer eens een auto stuk was, maar dat ging op 't laatste moment gelukkig niet door, 'k zou trouwens niet geweten hebben,
waar we die hadden moeten laten).

Zaterdagmorgen 24 Februari wasten we ons een beetje in een emmertje "Zuiderzeewater", (maar niet bij denken dat we er net de twee w.c.emmers in geleegd hadden!) We waren er toch wat van opgefrist, want het stoof erg beneden, vooral als 's avonds de luiken dichtgingen. 't Was wonderbaarlijk hoe lief de kinderen waren, hoewel we er toch heel wat kleintjes bij hadden! En om tien uur 's morgens lagen we inderdaad vlak voor de Lem­mer.... maar,vast in het ijs!!!... vier kilometer van de haven, 30 meter van de dijk... muurvast!!! En de voedselpositie was óók hopeloos!!!
De kinderen kregen elk nog één aardappel en daarmee was het afglopen, alles was op en verder werd het écht hongerlijden! Inmiddels had het grut door, dat er in het stro waar we op lagen, enkele graankorrels zaten die je op kon eten. Ze gingen er fervent naar op zoek en wij bedachten een spelletje (het zoveelste!) om ze bezig te houden. Al uren hoorden we het versje:"Dit is het eer- ste couplet, ‘k heb een potje met vet!” enz. en we maakten er een wedstrijd van:wie het 't langst volhield zou een paar extra graan­-korrels krijgen (die we apart gelegd hadden). Maar we hadden nooit gedacht dat een paar fanatiekelingen het tot het 125ste couplet zou brengen... ze waren niet te stoppen, terwijl anderen rie-
pen: "Juf! laat ze ophouden!!" en het merendeel apatisch bleef liggen.
- Toen ik ca 40 jaar later één van m'n mede-begeleiders ergens trof, zeiden we tegelijk: "Weet je nog? Ik heb een potje met vet, op de tafel gezet!!" -
In de loop van de middag kropen een paar helden, schippers van de andere schepen van het convooi, plat op hun buik via ladders over het ijs. Vol spanning en afgrijzen zagen we ze uiteindelijk de dijk beklimmen en in de mist verdwijnen...
Tegen de avond lieten we de kinderen de dekens, die we in 't zicht van de haven opgevouwen hadden, weer uitleggen en alles lag net uitgespreid, toen een duitse ijsbreker uit de Lemmer (door onze helden gewaarschuwd?) langszij kwam. Alle kinderen moesten met een deken om, overstappen. 't Was inmiddels al acht uur:Spertijd!
Het: "Juf, waar is m’n deken?" "Juf, ik ben m’n koffer kwijt!" gaf nog heel wat consternatie, maar binnen tien minuten waren we allen op de duitse boot, die onder een ware ovatie van de kinderen voor onze schipper, naar de Lemmer door het ijs probeerde te breken. De groteren bleven aan dek, de kleintjes beneden in de kajuit of in de machinekamer, waar de een na de ander door het grote tempe­ratuursverschil flauw viel. Dàt we in de Lemmer kwamen, mag een wonder heten, want het schip stootte lek op een ijsschots en de duitsers pompten als razenden om het water er uit te houden. Ze waren erg geschikt en lief voor de kinderen, dat moesten we ze na­geven.
Tegen negen uur in de Lemmer (na spertijd dus) moesten we eerst naar de havencommandant om een Ausweis te vragen, om na achten nog over straat te mogen. Pas om een uur of tien kwamen we met de ge­radbraakte kinderen in een "Rode Kruis-school" aan, de kleintjes door duitse militairen gedragen. Voor iedereen stonden vier (!) boterhammen met kaas en worst en een glas melk klaar, lief en gastvrij, maar o zo dom en funest voor allemaal, want zóveel zie­ken als die nacht hadden we nog niet gehad. Niet alleen de kinde­ren, maar ook wij kregen toen pas echt last van zeeziekte: 't was of de houten vloer van het (van oorsprong) gymnastieklokaal onder onze voeten golfde.
Ook deze nacht was het slapen hopeloos, de kinderen lagen op de harde grond. In het aanwezige hooi lagen volwassen vluchtelingen. En toen de hele zwik eindelijk lag, gingen wij er met een handkar op uit, om de bagage van de haven te halen, zodat we er om een uur of één zowat bij neervielen, dan nog bonnen uitzoeken en afknip­pen voor het Rode Kruis en toen begon de pret: nummer 1 zeeziek en overgeven, nummer 2 had te veel of te snel geschrokt en was mis­-selijk, nummer 3 had buikpijn en de vierde hoofdpijn en de rest had heimwee. En een paar dappere knulletjes zongen zachtjes " 'k Heb een potje met vet, al op de tafel neergezet!" waarmee ze gelukkig nog een paar aan 't lachen kregen.
"Stilte!" klonken kwaaie stemmen uit het hooi, weinig meelevend.
Zondagmorgen vroeg, kreeg wie 't lustte, nog twee boterhammen met kaas en een glas melk. Onze waarschuwing: "langzaam eten! Goed kauwen! niet te snel!" kon opnieuw overgeven niet voorkomen. We kon­den de uitgehongerde kinderen het eten niet verbieden, hoewel het wèl beter geweest zou zijn. ~
En wij kregen vegers, emmers en dweilen uitgereikt en gingen de ont­zettende zwijnestal, die we er 's nachts van gemaakt hadden, mee helpen uitmesten. De kinderen moesten buiten in de gang wachten, de meesten waren te ziek om te zitten en lagen uitgeput op de koude stenen.
Om half negen kwamen twee overdekte wagens met paarden, die na een hartroerend afscheid de zieken en kleintjes meenamen. Een half uur later vertrok een open auto met de groten, allen naar hun onbekende pleegouders in Sint Nicolaasga, die met veel liefde en zorg óók deze kinderen zouden proberen weer wat bij te spijkeren. Twee begeleiders gingen mee, hoewel we hoorden dat het "verpleeg­tehuis" waar zij voorlopig onderdak zouden krijgen, door de duit­sers was "gevorderd". De andere twee (waaronder ik), hadden fami­lie in Friesland, (dus onderdak) en zouden proberen hier nog wat nieuwe pleegouder-adressen te organiseren.
'k Heb na die Zondag nog vaak gedacht, dat ik er heel wat voor over zou hebben als ik ze allemaal nog eens terug kon zien, in de omgeving waar ze terecht gekomen waren, of ze het leuk hadden, of ze nòg zo graag naar huis terug wilden en of ze al een beetje aangesterkt waren.
Een nieuw transport voor de door mij via de PTT naar Amsterdam gezonden adressen was echter inmiddels onverantwoord gevaarlijk en ging niet meer door. En ik kon niet meer terug. De kinderen na hun zes geplande weken trouwens ook niet.
Half April ’45 werd Friesland door de Canadezen bevrijd. 't Zou nog tot begin Juni duren vóór ik met veel avonturen het ontredder­de, maar sinds 5 Mei óók bevrijde Amsterdam weer wist te bereiken.
verder lezen

CLAZIEN W. FADDEGON-KEIZER.
voorjaar ‘95