|
Op de vlucht voor 'dreigende' arrestatie (de ketterjacht is midden 1542
weer op gang gekomen en de Sorbonne bereidt een index met verboden
boeken voor, waarop - bij publicatie - maar liefst vier aan Marot toegeschreven publicaties staan,
m.n. zijn psalmberijming, op plaats 2) en misschien ook wel een beetje
nieuwsgierig, wijkt Marot
uit naar Geneve. Het eerste teken van zijn 'arrival' daar is een
welkomstgedicht van Mallingre, een oude kennis van Marot, gedateerd op 2 december
1542. Daarna vermeldt Calvijn zijn komst in een brief van 8 december 1542 aan
Viret. De legende wil dat hij - de frivole hofpoëet - niet kon
aarden in de strenge stad en dat hij zelfs uiteindelijk is moeten vluchten
(volgens sommigen zelfs na een geseling). Van dat 'aarden' valt niet veel te
zeggen. Dat laatste (vluchten) is zeker niet het geval. Wat is er aan de hand.
Wel: de notulen van de Petit Conseil, het hoogste machtsorgaan in Geneve
zijn ongelooflijk minutieus bijgehouden. Alles gaat terug op een enquête naar een spelletje tric-trac... Ik geef u de feiten..
Op 15 oktober 1543 pleit Calvijn voor Marot bij de gemeenteraad in verband met een financiële tegemoetkoming zodat hij kan voortgaan met ‘amplir les seaulme de David’
. Calvijn krijgt de opdracht Marot mee te delen dat hij wat geduld moet hebben,
Ordonné de luy dire que pregnent passience pour le present (Pidoux I, 23).
De naam van Marot valt voor het laatst in de annalen van Genève in
december van 1543 in verband met een onderzoek naar ‘een predikant’ die zich met kaarten en dobbelen zou hebben ingelaten.
Er is sprake van jeux des cartes, dés, en tricquetract. Dit is
het verhaal. (Pidoux I, 23 en 24)
Een zekere Tyvent Mathé (een wever) is 18.12.1543 voor de raad verschenen en wordt
ondervraagd. Eerst lijkt het te gaan over zijn tanende kerkbezoek, maar al snel
gaat het over kaartspelen en dobbelen... Hij ontkent dat hij ooit gezegd heeft dat ‘hij best mag spelen, omdat de predikanten zelf ook spelen’. Wel geeft hij toe dat hij wel eens met een predikant uit Orleans heeft gespeeld om geld
(cinq sols pour ung partie).
Ook Monsieur Saint Victeur was hierbij (= Francoys Bonivard (zie onder).
Dit speelde zich af in het huis van Jean Hugonnier. Dat het een
predikant was, leidde hij af uit zijn kleren. Het was echter zeker geen predikant uit Geneve, want dan zou hij hem herkend hebben en weten te zeggen
of het Monsieur Calvin ou l’ung des aultres was. In het verdere onderzoek
blijkt Marot hier ook aanwezig te zijn geweest. Het onderzoek spitst zich toe op de identiteit
van die mysterieuze predikant. Alle betrokkenen worden gehoord als getuige:
De wever, de kok, zijn vrouw en als eerste de edelman Francoys Bonivard
(Seigneur de Saint Victeur)
die naast Jean Hugonnier woont en die dus meegespeeld zou hebben. Hij geeft bij ondervraging
(20.12.1543) toe dat hij geregeld damt en af en toe dobbelt, echter enkel ‘pour passer le temps, cause de sa veilliesse’.
Nooit met laag volk, trouwens, enkel in goed gezelschap, met ‘gens de bien’. Een predikant ?
Nooit gezien … il n’a joya jamays avec ung prescheur de la parolle de Dieu.
Als Hugonnier dan zelf wordt ondervraagd, bevestigt hij dat Bonivard af een toe een ‘tafeltje’ heeft gespeeld (gedobbeld dus) en dat
maystre Clement Marot enkele keren heeft meegespeeld, maar enkel
trictrac. Nooit heeft hij een predikant gezien, noch van de stad noch van
buiten. Zijn vrouw bevestigt in grote lijnen het verhaal. Samen met een Seigneur Curtis
(een 'syndic', lid van de gemeenteraad, soort burgemeester!) kwam Marot ongeveer een maand geleden
(november 1543 dus) – onverwacht in het huis van Hugonnier binnen om vervolgens uitgebreid te souperen.
In afwachting van de maaltijd hebben ze een spellejte gespeeld. Die avond was ook
Tyvent Mathé aanwezig. Zij herinnert zich dat zij met hem
samen een naar dobbelstenen heeft gezocht. Ook zij heeft nooit een predikant gezien.
conclusies
1. Geviseerd wordt Marot niet, evenmin trouwens de anderen die in hun getuigenis impliciet bekennen dat zij zelf gedobbeld of gekaart hebben.
Dobbelen was wel verboden in Genève, al van ver voor Calvijn. De implementatie
van dit verbod bleef nog lang een discussiepunt.
2. Men is op zoek naar de identiteit van de ‘predikant’ die daar zou moeten zijn geweest
(predikanten mochten dus niet dobbelen, tenminste niet in een publieke gelegenheid
??).
3. Het onderzoek evolueert in de richting dat er een misverstand lijkt
te zijn. Er is
nooit een predikant aanwezig was. Tyvent moet abusievelijk Marot voor een predikant hebben gehouden.
Dit vanwege zijn kleding. (De predikanten en Marot, de hofdichter, hoorden
beiden tot de welgestelden, gens de bien, herkenbaar aan hun kleding,
duidelijk onderscheidbaar van de gewone werklieden).
Het feit dat Marot zelf niet wordt gehoord duidt er op dat hij
op dat moment (18 en 20 december 1543) al niet meer in Genève was. Tegelijk
duidt de aanduiding ains dempuis ung moys en sa des gens de bien vinrent
cheus eulx pour soper (aldus de waardin = maar t was
een maand geleden dat de welgestelde heren plots binnenkwamen om te eten) erop
dat Marot eind november nog in Geneve moet zijn geweest.
We hebben dus een terminus a quo van Marots verblijf in Geneve: 2
december 1542 (datering welkomstgedicht van Malingre) en een minimale terminus ad quem
15 oktober 1543,
bij waarschijnlijkheid uitbreidbaar tot november 1543. Hij in elk geval al weg als de dobbelinquisitie begint: 18 december
1543. Een verband tussen het niet toekennen van pension (leefgeld) aan
Marot in oktober en zijn vertrek kan gesuggereerd worden.
The rest is phantasy...
Oh ja, nog één ding: Als Marot in Geneve verblijft, verschijnt van hem
een nieuw boek: cinquante pseaumes en francois, met de beroemde brief
'aux Dames de France', gedateerd op 1 augustus 1543. Daar heeft hij
zich dus mee bezig gehouden: de vertaling/berijming van 20 nieuwe psalmen...
|