14 januari 1998
HYPERMENS part 3 begrippen en achtergronden versie 1.0 Hyper: Een grens te boven gaan. Een hooggespannen toestand waarin veel positieve en creatieve energie, maar ook veel stress . Overdreven aanprijzing, opgeklopte en opgeschroefde, scheeuwige reclame. Psychische problemen, depressiviteit, burn-out: Bijna 17% van de in werkende Nederlandse bevolking heeft er jaarlijks gemiddeld 6 weken last van. Zeker 40% van het ziekteverzuim is er aan te wijten terwijl een-derde van de jongeren zegt er aan te leiden. Het kost de Nederlandse samenleving jaarlijks 2 miljard gulden (een kleine miljard euro). Stress: 1. Geheel van psychische, fysiologische en biochemische veranderingen die optreden wanneer iemand aan een bepaalde prikkel (spanning) wordt blootgesteld. Het lichaam reageert op spanning door zich klaar te maken voor actie. Het individu is zo beter in staat te vechten of te vluchten en is met andere woorden klaar om zich in veiligheid te brengen. Deze reactie treedt niet alleen op in fysieke noodsituaties, maar ook bij psychologische spanningen. Zo blijken beroepsschakers tijdens belangrijke wedstrijden zulke sterke lichamelijke reacties te vertonen, dat het lijkt alsof ze zich klaar maken voor een zware lichamelijke krachtsinspanning. Dit gereedmaken van het lichaam voor de strijd, kan geen kwaad, zolang er tussen deze perioden met een verhoogd activiteitsniveau voldoende ontspanningstijd is. Als de situaties die spanningen oproepen te snel achter elkaar volgen, ontstaat een opeenstapeling van lichamelijke reacties. De persoon heeft onvoldoende tijd om te herstellen en de verdedigingsbronnen van het lichaam raken uitgeput. Dit kan leiden tot psychosomatische aandoeningen, zoals verhoogde bloeddruk, maag- en darmzweren, hartinfarct en astma. In onze huidige maatschappij is een enorme toename van deze groep ziektebeelden waarneembaar. 2) Stress wordt ook gebruikt als synoniem voor de spanning zelf in plaats van voor de gevolgen daarvan. 3) geestelijke druk of spanning, bijv. door onvrede op het werk of in het huwelijk, frustraties, dreigend ontslag, dood in de naaste omgeving. Te veel stress kan leiden tot een groot aantal lichamelijke en geestelijke verschijnselen, zoals hoofdpijn, slapeloosheid, nervositeit, hartkloppingen, prikkelbaarheid en darmklachten. Stress kan ook leiden tot afwijkingen als verhoogde bloeddruk en uitblijven van de menstruatie.Het stressmechanisme is nog niet geheel duidelijk. Wel is gebleken dat diverse stressfactoren het lichaam in een alarmtoestand brengen, waarbij de hoeveelheid adrenaline in het bloed stijgt. Adrenaline: (epinefrine) Een stof die in het lichaam als hormoon en als neurotransmitter fungeert. Als hormoon is deze stof afkomstig uit het bijniermerg en komt vrij bij sterke emoties als kwaadheid, angst en plotselinge schrik. Het zorgt ervoor dat het lichaam in staat van paraatheid wordt gebracht. Er komt extra glucose (brandstof) vrij in het bloed, de hartslag versnelt, de darmfunctie wordt verlaagd en de spanning in de skeletspieren wordt verhoogd. Tevens vindt een verwijding van de pupillen plaats, waardoor een betere waarneming mogelijk is. Als neurotransmitter komt deze stof vrij aan de uiteinden van sympathische zenuwvezels in het perifeer zenuwstelsel en bij verschillende typen zenuwcellen in het centraal zenuwstelsel. Ook als neurotransmitter heeft deze stof een stimulerende werking. Psychosomatische ziekten: Lichamelijke (soma = lichaam) aandoeningen waarvan men het vermoeden heeft dat zij een geestelijke (psyche = geest) oorzaak hebben. Bekende voorbeelden van ziekten waarbij geestelijke factoren (ofwel stress) een rol spelen, zijn een maagzweer, astma, hoge bloeddruk en colitis ulcerosa (een ontsteking van de dikke darm). Er wordt tegenwoordig zelfs van uitgegaan dat alle lichamelijke klachten tot op zekere hoogte ook een psychische component hebben. Zo blijkt dat de werking van het immuunsysteem iets achteruitgaat door het optreden van stress. Hoge bloeddruk: (hypertensie) Verschijnsel waarbij de waarden die worden gevonden bij bloeddrukmeting hoger zijn dan past bij de leeftijd. Met name is dit van belang wanneer de diastolische bloeddruk - ofwel onderdruk - bij herhaling hoger is dan 90 mm Hg. Verhoging van de (systolische) bovendruk is - vooral bij oudere mensen - minder belangrijk. Een tijdelijke verhoging van de bloeddruk komt ook voor bij gezonde mensen (bij emoties en inspanning). Een hoge bloeddruk kan het gevolg zijn van nierafwijkingen en hormoonziekten (bijv. feochromocytoom); vaak is er echter geen duidelijke oorzaak (essentiële hypertensie). Een hoge bloeddruk kan op den duur afwijkingen veroorzaken van de bloedvatwanden, het hart, de nieren en de ogen. Dit vergroot de kans op het ontstaan van met name een hartinfarct en een beroerte. Om die reden is het dan ook zinvol een voortdurend verhoogde bloeddruk te behandelen. Astma: (asthma bronchiale) Longziekte die gepaard gaat met aanvallen van heftige kortademigheid en piepende ademhaling. Berust op vernauwing van de fijnere bronchi door kramp van de in de wand van de bronchi gelegen gladde spieren, zwelling van het slijmvlies en produktie van taai slijm. De vernauwing is het meest uitgesproken tijdens de uitademing. Na een uur of twee eindigt een aanval, meestal na het ophoesten van taai en glazig slijm. Oorzaken: veelal allergie, vaak ook psychisch; een infectie kan het ontstaan bevorderen. Behandeling: bij allergie als oorzaak wordt getracht de prikkelende bestanddelen uit de omgeving te verwijderen (sanering) of de patiënt ongevoelig te maken (desensitisatie). Infecties worden bestreden met antibiotica. Een astma-aanval kan men bestrijden met o.a. adrenaline, daarvan afgeleide stoffen, of corticosteroïden; soms psychotherapie. Overspannenheid: Niet-wetenschappelijke term die wordt gebruikt om aan te geven dat het werk dat iemand normaal gewend is te doen, of situaties waarin hij gewoonlijk verkeert, voor hem te veel zijn geworden. Gevolg van langdurige stress. Verschijnselen: prikkelbaarheid, concentratie- en slaapstoornissen, overgevoeligheid voor licht, affectlabiliteit. Neurasthenie: neurasthenie of zenuwzwakte, ziektebeeld gekenmerkt door vele, meestal vrij vage lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, obstipatie en/of diarree, moeheid en veel transpireren. Daarnaast komen psychische functiestoornissen voor, zoals slecht concentratievermogen, geheugenzwakte, lusteloosheid en prikkelbaarheid. Essentieel zijn het gevoel van onmacht en het toenemen van de klachten als men zich daartegen verzet. Neurasthenie is een algemene reactievorm bij en ná vele lichamelijke aandoeningen, vooral na infectieziekten, uitputtingstoestanden, enz. Overprecieze, naar perfectionisme strevende mensen hebben vaak meer dan anderen aanleg om op lichamelijke of psychische belasting met neurasthene symptomen te reageren. Vermoeidheid: de reactie op lang voortgezette arbeid of langdurige ononderbroken activiteit. Zij wordt veroorzaakt door een ophoping van afvalproducten van de stofwisseling. In zenuwen is vermoeidheid vast te stellen als verminderde elektrische prikkelbaarheid. De spieren gaan bij vermoeidheid over tot vorming van melkzuur als eindproduct van de anaërobe glycolyse indien niet voldoende zuurstof kan worden aangevoerd voor volledige afbraak tot koolzuurgas en water. Metabolisme: stofwisseling of metabolisme, het totaal van chemische processen die levende organismen kunnen uitvoeren, basis van de activiteiten van levende materie. Nagenoeg alle stoffen die in levende organismen voorkomen, ondergaan een voortdurende vernieuwing door afbraak (dissimilatie of katabolisme) van hoogmoleculaire stoffen enerzijds en opbouw (assimilatie of anabolisme) van celbestanddelen uit eenvoudige voorstadia anderzijds. Hierdoor is voortdurende aanpassing mogelijk. De benodigde energie wordt aan voedingsstoffen ontleend, bij de groene autotrofe planten echter aan zonlicht (fotosynthese). Ook vele grondstoffen dienen in het voedsel aanwezig te zijn (bij de mens bijv. vetten en koolhydraten als energie- en koolstofbron, eiwitten en aminozuren als stikstofbron, en voorts eenvoudige verbindingen die hij niet zelf kan maken). De minimale stofwisselingssnelheid, nodig om het organisme normaal te laten functioneren, heet basaalmetabolisme of grondstofwisseling. Zodra het organisme arbeid verricht, stijgt de stofwisselingssnelheid. Het rendement van de stofwisseling wat betreft arbeidsvermogen bedraagt max. ca. 20%, de rest van de energie komt als warmte vrij. Hypothalamus: onderdeel van de tussenhersenen (zie hersenen) dat regelcentra bevat voor de werking van de hypofyse en het autonoom zenuwstelsel. In de hypothalamus worden o.m. de hormonen oxytocine en ADH gevormd, en voorts vele hormonen die de afgifte van hypofysevoorkwabhormonen reguleren. Receptor: term die in de fysiologie in twee betekenissen wordt gebruikt. 1) Receptor is de naam voor moleculen in de celmembraan die fungeren als specifieke bindingsplaats voor bepaalde stoffen (bijv. de a- en b-receptoren voor adrenaline, de receptoren voor acetylcholine en de receptoren voor verschillende hormonen). Binding van deze stoffen aan het receptormolecuul brengt verandering teweeg in het celmembraan, met als gevolg dat bepaalde cellulaire functies versterkt of juist geremd worden. 2) Receptoren noemt men ook de cellen of delen van (zenuw)cellen die in het dierlijk organisme dienen voor het detecteren van prikkels zoals licht, geluid, druk, rek, osmolariteit, pH e.d. Tegenwoordig worden dergelijke receptoren vaak sensoren genoemd. In de receptoren vindt, als gevolg van de prikkeling, een depolarisatie plaats van het prikkelingsgevoelige celmembraan. In de met de receptor verbonden zenuw ontstaan ten gevolge van de depolarisatie actiepotentialen. next part Zintuigen: Onze zintuigen zijn door de natuur gevormd. De wijze waarop we ruimtes ervaren, hangt af van de wijze waarop wij onze zintuigen (kunnen) inzetten. Hoe ervaart een dove de ruimte van bijvoorbeeld een gotische kathedraal? En hoe "ziet" een blinde deze "ogenschijnlijk" zelfde ruimte. Ervaringen zijn zeer persoonlijk en tijdsafhankelijk. Het beslaat bovendien meer dan de gehoor-, licht-, smaak-, reuk- en tastzin (de vijf zintuigen) en de klimatologische prikkels (temperatuur, luchtvochtigheid). Het geheugen geeft een speciale betekenis aan prikkels in verschillende situaties. Het is een kwestie van ervaring en uitdaging. Wervelingen: Verstoringen ontstaan achter een obstakel in een stromingsrichting. De mate van verstoring is afhankelijk van de vorm van het voorwerp en de stroomsnelheid. Snelheid: De voortgang van een proces gedeeld door de tijdsduur ervan. Tijd: Grootheid waaraan veranderingen worden afgemeten. Verzekering: Overeenkomst waarbij de ene partij tegen een bepaalde vergoeding de onzekerheden van de andere partij wegneemt. Vloer: Constructief vlak waar men zich over kan voortbewegen. Vloerafscheiding: Maakt duidelijk waar een vloer eindigt. Ontneemt de gevaren van deze beëindiging en de alertheid van het voortbewegen in de nabijheid van deze beëindiging. Een vloerafscheiding dient aanwezig te zijn bij een vloer, gelegen 60 cm of meer boven een andere vloer, boven het aansluitende terrein of boven water. Een vloerafscheiding dient 1 meter hoog te zijn. Indien het hoogte verschil groter is dan 13 meter dient de vloerafscheiding 1,2 meter hoog te zijn. Evenwicht: De toestand waarin een lichaam verkeert wanneer alle krachten die erop werken elkaars werking opheffen. Men spreekt van stabiel evenwicht indien na een kleine verstoring de oude toestand zich herstelt, van indifferent evenwicht wanneer zich een nieuwe evenwichtstoestand instelt die niet wezenlijk van de eerste afwijkt, en van labiel evenwicht indien na een kleine verstoring zich een geheel nieuwe toestand instelt. evenwichtsorgaan: orgaan in het binnenoor; het bestaat uit twee met elkaar verbonden blaasjes (voor de waarneming van de stand van het hoofd in de ruimte en van de bewegingen voor- en achteruit, omhoog en omlaag) en drie halfcirkelvormige kanalen die mede tot het labyrint behoren (voor de waarneming van veranderingen in draaiende zin). Dit gedeelte van het binnenoor heet vestibulum, vandaar dat het orgaan ook vestibulairorgaan wordt genoemd. Bij bewegingen verplaatst zich vloeistof daarin, waardoor drukverschillen ontstaan, die door zenuwcellen worden geregistreerd en in de hersenen verwerkt. Bij de waarneming spelen ook de ogen een rol. Via samentrekkingen van de spieren die voor de lichaamshouding zorgen, wordt het evenwicht hersteld. Evenwichtsstoornis: Elke stoornis die het evenwichtsapparaat in zijn functie belemmert. De oorzaak kan gelegen zijn: in de zintuigen, bijv. bij lang herhaalde bewegingen (zie zeeziekte, wagenziekte en luchtziekte; in de zenuwgeleidingen (bij bepaalde ziekten van hersenen en ruggenmerg); onder invloed van vergiftigingen (vgl. de waggelende gang van een beschonkene); in de spieren die evenwichtsherstellende bewegingen moeten uitvoeren. Conditioneren: Een eenvoudige vorm van leren, waarbij het organisme een associatie maakt tussen een stimulus en een respons. De term wordt zowel gebruikt voor het leerproces zelf als voor de experimentele procedure, waarmee onderzoek gedaan wordt naar deze leervorm. Er worden twee vormen van conditioneren onderscheiden: 1. Bij het klassiek conditioneren leert het organisme reflexmatig te reageren op een stimulus die oorspronkelijk (van nature) geen reactie teweegbrengt. Dit lukt door deze stimulus tegelijkertijd aan te bieden met een prikkel waar het organisme wel 'automatisch' op reageert. Klassiek conditioneren wordt ook wel Pavloviaanse conditionering genoemd vanwege het feit dat Ivan Pavlov deze vorm van leren als eerste onderzocht. Andere benamingen zijn: respondente en type S-conditionering. 2. Bij operante conditionering wordt het van nature voorkomend gedrag van het organisme beloond of bestraft en daardoor zal dit gedrag meer of minder gaan optreden (bekrachtiging). De operante conditionering is een hogere vorm van leergedrag dan de klassieke conditionering. Het betreft gedeeltelijk ook willekeurige reacties, terwijl klassieke conditionering reflexmatige reacties aanleert. Andere benamingen voor operante conditionering zijn Skinneriaanse, instrumentele en type R-conditionering. Leren: Elke verandering van gedrag waardoor het individu gunstiger omstandigheden schept voor zichzelf. Zulk gedrag wijkt af van het stereotiepe instinctmatige gedrag doordat het bijgesteld of aangepast kan worden, afhankelijk van de negatieve of positieve ervaring (resp. 'straf' of 'beloning') die erop volgt. De associatie die het dier legt tussen een handeling en het gevolg van de handeling is daarbij essentieel. Voor het aanleren van gedragingen is eigen ervaring niet altijd doorslaggevend. Door communicatie kan een gedrag ook op andere individuen worden overgedragen. Instinct: Erfelijk vastgelegde 'drijfveer' van een soort, vastgelegd in een mechanisme dat gevoelig is voor specifieke impulsen (zowel inwendige als uitwendige) en waarop met een specifiek gedrag gereageerd wordt. In de loop van de geschiedenis zijn vele verschillende definities van 'instinct' opgesteld en opvattingen over het begrip geventileerd. In de diergedragsleer (ethologie) wordt de term tegenwoordig eigenlijk niet meer gebruikt, omdat èlk gedrag tot stand komt door zowel erfelijke als milieufactoren. Jaar: Tijd die verloopt gedurende één omloop van de aarde om de zon. Het tropische jaar (tijd tussen twee opeenvolgende lente-equinoxen) duurt 365d05h48m45s; het siderische jaar (omlooptijd t.o.v. de sterrenhemel) duurt 365d06h09m10s; het anomalistische jaar (tijd tussen twee opeenvolgende periheliumpassages) duurt 365d06h13m53s. Dat het tropische jaar ca. twintig minuten korter duurt dan het siderische jaar is het gevolg van het langzame terugschuiven van het lentepunt t.o.v. de sterrenhemel als gevolg van de precessie van de aardas. Omdat het jaar in de praktijk een geheel aantal dagen moet tellen, zijn in de diverse kalenders regelingen gemaakt (schrikkeljaren) om de verschillen te vereffenen. Tijddilatatie: Ook wel tijdrek genoemd. Verschijnsel waarbij de meting van een tijdsverloop tussen twee voorvallen, verschillende resultaten oplevert wanneer de meting in verschillende referentiesystemen wordt uitgevoerd. Wet van archimedes: Een lichaam dat geheel of gedeeltelijk wordt ondergedompeld in een vloeistof, ondervindt een opwaardse kracht die gelijk is aan het gewicht van de verplaatste vloeistof. Lichaam: (vleselijk) omhulsel vaak in tegenstelling met de geest. Een zichtbaar en tastbaar voorwerp. Een samenhangend geheel van tastbare delen. Een zich als een samenhangend geheel gedragend stelsel dat uit meerdere delen bestaat. Men spreekt van een vast of star lichaam als de onderlinge afstanden tussen de deeltjes constant blijven, ook als er een kracht op het lichaam wordt uitgeoefend. Lichaamloos: Geen lichaam hebben. Geen vorm bezittend. |