WET VAN ARCHIMEDES: Een lichaam dat geheel of gedeeltelijk wordt ondergedompeld in een vloeistof, ondervindt een opwaartse kracht die gelijk is aan het gewicht van de verplaatste vloeistof.
WIND: Een luchtbeweging die tot stand komt onder invloed van de luchtdrukverdeling, de rotatie van de aarde, de wrijving aan het aardoppervlak en eventueel aanwezige obstakels. De wind wordt bepaald door richting en snelheid. In de meteorologie geeft men altijd de richting waaruit de wind waait, en wel in graden. Daarbij is 90° oost, 180° zuid, 270° west en 360° noord.
ZELFBEWUSTZIJN: Het vermogen om het bewustzijn op zichzelf te richten tot gedachten en voorstellingen over zichzelf. Dit wordt algemeen beschouwd als een typisch menselijke eigenschap.
ZINTUIGEN: Organen waarin een aantal zintuigcellen bijeen ligt. Met behulp van de zintuigcellen worden in- of uitwendige prikkels waargenomen. De zintuigcel krijgt als gevolg van de prikkel een andere membraanpotentiaal, en de resulterende actiepotentiaal wordt via zenuwvezels doorgeseind naar de hersencentra, waar men zich de prikkel bewust wordt. Op grond van de aard van de prikkels waarvoor de zintuigen specifiek ontvankelijk zijn, onderscheidt men optische, mechanische, thermische, chemische en elektrische zintuigen. De juiste prikkel voor een zintuig noemt men de biologisch adequate prikkel, bijv. geluidstrillingen voor het oor. Traditioneel wordt ervan uitgegaan dat de mens beschikt over vijf zintuigen om te zien, te ruiken, te horen, te proeven en te tasten. Andere zintuigen zijn het evenwichtsorgaan, het rudimentair magnetisch, de proprioceptie en de pijnwaarneming. In de psychologie wordt i.p.v. zintuig gesproken over receptor. De zintuigen zijn door de natuur en het leven gevormd. De wijze waarop we ruimtes ervaren, hangt af van de wijze waarop wij onze zintuigen (kunnen) inzetten. Het geheugen geeft een speciale betekenis aan prikkels in verschillende situaties.
ZOUT: Niet scherp definieerbare groep chemische heteropolaire verbindingen. Meestal bedoelt men er ionogene, in water oplosbare, verbindingen mee, die opgebouwd zijn uit metaalionen en een negatieve zuurrest.
ZOUTMEER: Een meer met hoog zoutgehalte doordat het toevloeiende water sterk verdampt. Als het water met zout verzadigd is geraakt, begint zoutafzetting.