·         De hiërarchische ladder van de backpacker.

·         Indonesië zit na enkele maanden in ons bloed.

·         Nog maar een week…

 

Donderdag 10 oktober 1996

 

We besluiten om niet naar de actieve vulkaan de Merapi te gaan voor een beklimming. De laatste dagen hebben we behoorlijk heen en weer gereisd van Yogya naar allerlei bezienswaardigheden en terug en dat met de wat fysiek mindere periode achter de rug. Het lijkt ons niet verstandig om een zware beklimming te maken.

Nu we de Merapi overslaan kunnen we een dag eerder naar onze volgende bestemming, Pangandaran, onze laatste stop voor Jakarta.

Vandaag dus.

De reis bestaat uit een busrit van ongeveer vijf uur, een boottocht van zo’n vier uur en nog een stukje met de bus. Het openbaar vervoer is waarschijnlijk te langzaam om de laatste boot te kunnen halen, dus wagen we maar weer eens een gokje door een ticket te boeken voor een toeristenbus. Dit keer krijgen we gelukkig wat we hebben besteld, een toeristenbus die aan één stuk doorrijd naar de boot richting Pangandaran. De boottocht gaat tussen een schiereiland en het vaste land over een waterweg die alles wegheeft van een brede rivier. Mijn gedachten gaan terug naar de boottocht naar Berau op Kalimantan. Ook daar leek de tocht op een riviertocht door regenwoud en oevers vol met grote varens en palmbomen. Een stukje Kalimantan in Java…

 

***

 

Medereizigers

Ik moet even wat kwijt als ervaren Indonesië rot, want bijna vier maanden in dit land rondtrekken is een respectabele tijd. Tenminste, vooral onder medereizigers is dat een periode die steevast respect afdwingt. En ik weet niet waarom, maar hier in Java blijkt het nogal belangrijk hoelang je al reist, hoelang ja al in Indonesië bent en waar je allemaal wel niet bent geweest in dit land.

 

De Indonesiërs vragen allemaal “ke mana?”, waar ga je naar toe?

 

De medereiziger vraagt “how long have you been traveling and where have you been?”

 

Is de Indo dan toch meer met de toekomst bezig? Het lijkt in ieder geval dat je status als backpacker afhangt van de tijd dat je al van huis bent en de plaatsen waar je allemaal bent geweest.

Dit betekent dat na verloop van tijd je merkt dat je eigen status aardig stijgt, dat je op plaatsen bent geweest waar de meeste medereizigers (nog) niet zijn geweest, niet zullen komen, maar wel graag naartoe willen. Ik wil dit typeren als een algemene reizigers sfeer. Het gevolg is dat de gesprekken met de vele medereizigers die je ontmoet net zo eenzijdig zijn als de gesprekken die de vele Indo’s met je aanknopen. Het zijn oeverloze uitwisselingen van ervaringen en de meest geweldige belevenissen en plaatsen die zijn gezien. Als een soort koehandel bieden ze tegen elkaar op zonder dat ze echt naar elkaar luisteren. En dat vind ik vermoeiender dan welke Indo dan ook. Ja, zelfs vermoeiender dan die gids bij het waterpaleis in Yogya.

Soms monden de gesprekken met backpackers uit in het uitwisselen van tips. Heel nuttig.

Maar slechts zelden tref je iemand die over iets anders kan praten. En juist dat zijn de leukste ontmoetingen. Nu is het niet zo dat dit fenomeen alleen in het toeristische Java voorkomt. Het is de hele reis al zo, alleen nu komt het wat sterker naar voren omdat we reeds een “hoge” positie op de reizigers-status-ladder bekleden.

 

***

 

En daar zitten we dan. Op de boot met zo’n zeikwijf uit Nederland die al in de bus begon met het aftasten van onze en haar reizigers status. Haar vriendin is godzijdank enorm wagenziek, het was nog wel een luxe toeristenbus dus van lokaal vervoer gaan waarschijnlijk al haar ingewanden eruit, dus die deed niet mee in de biedingen. Gewillige slachtoffers zijn twee Nederlandse jongens waarmee ze stoere verhalen uitwisselt over hun reis door Australië. Fijne mensen…

Tja, niet alles op zo’n reis kan leuk en aardig zijn.

 

Op zo’n boottrip als deze, er gebeurt weinig, het is geen zooitje met teveel Indo’s met eigenaardige bagage, heb je tijd genoeg om gewoon na te denken over van alles en nog wat. Bijvoorbeeld over medereizigers. Ik vind dat heerlijk. Wendy zit dan altijd met van alles en iedereen te kletsen.

Op momenten als deze laat ik het liefst mijn gedachten de vrije loop, lekker dromen over de afgelopen maanden. Af en toe dat dagdromen afwisselen met een standaardpraatje met een Indo om daarna weer al genietend van de omgeving mezelf terug te zetten in de droomstand. Soms dwalen mijn gedacht af naar het verleden, de dag van ons afstuderen, of naar de toekomst, de dag van thuiskomst. Hoe zal het zijn om iedereen weer te zien? En heel af en toe denk ik aan wat ons te wachten staat aan solliciteren, het gewone leven weer oppakken en waar ik terecht zal komen. Maar vandaag overheerst één gevoel, een nieuw gevoel…

 

Het Indonesië gevoel

Nu zien medereizigers mij als Indonesië rot, in zekere zin voel ik me vandaag ook zo. Op de boot realiseer ik me opeens dat we nog maar één week, maar zeven dagen in Indonesië zullen zijn. Nog zeven dagen en dan gaan we hier echt weg. En een raar vertrouwd gevoel bekruipt me alsof ik het me niet kan voorstellen om over een week al dit geweldige land te verlaten. Ik heb zolang geleefd met het vooruitzicht dat ik Indonesië voorlopig niet zal verlaten, dat het nauwelijks voor te stellen is om echt weg te gaan. Indonesië voelt inmiddels zo vertrouwd dat het me een soort thuisgevoel geeft. Het is vergelijkbaar met ons vertrek naar Australië. Ik weet dat ik ga en ik weet ook wanneer, alleen mijn omgeving is zo vertrouwd dat ik het me nauwelijks kan voorstellen dat ik die omgeving echt achter me zal laten. Indonesië is in mijn hart gaan zitten…

 

Het Indonesië gevoel! 

 

Het laatste stuk naar Pangandaran leggen we af achter op een pick up truck samen met een groep scholieren. Natuurlijk heeft één van hen een vriend met een heel mooi en goedkoop losmen. Tja, en waarom ook niet. We gaan met hem mee en zijn perplex van wat we zien. Zo’n netjes en goed uitziende losmen hebben we zelden gehad en al helemaal niet voor de prijs van tienduizend roepia (zeven vijftig met z’n tweeën) inclusief ontbijt en de hele dag door koffie of thee. We slijten onze laatste dagen in Indonesië in luxe…

 

’s Avonds een restaurantje opzoeken in Pangandaran brengt ons weer even terug op aarde. Wat is het hier ingesteld op toeristen, van de luxe georganiseerde groepstoeristen. Gewoonlijk eten we in een tent waar ook vooral lokalen eten. Vaak betekent dat lang wachten op je eten, Indo’s die voor de teevee hangen terwijl ze zich eigenlijk met jouw eten moeten bemoeien en fel licht dat ervoor zorgt dat elke romantische sfeer bij voorbaat de nek om wordt gedraaid. Met een beetje geluk hangt er wat entertainment aan het plafond, de met elkaar vechtende Gekko’s waarbij er regelmatig één verliest en zich laat vallen. Want, zo is ons wel duidelijk in Indonesië, het gaat om het eten. Niet om het aantal Michelin sterren, maar domweg om eten omdat een mens moet eten.

 

Pangandaran is anders. Dat hadden we al kunnen weten toen we het dorp inkwamen en entree moesten betalen (?!). Het halve dorp is bezaaid met restaurantjes met oudere mensen, kledingstalletjes en allerhande souvenirkraampjes. Tja, eigenlijk is het een echte vakantie-in-Spanje sfeer, en dan bedoel ik niet de binnenlanden van Spanje.

 

In het restaurant worden we pas echt met de neus in die boter gedrukt. Eerst krijgen we thee aangeboden. We kijken nog rond of we ergens een verborgen kamera kunnen ontdekken… Langzaam dringt het tot ons door. Nette tafelkleedjes, “romantische” muziek en een hoog gehalte aan blanke grijsaards om ons heen geven al een donkerbruin vermoeden. Als dan plotseling de sfeerverlichting uitgaat en een Indo met brandende cocktails het terras op komt lopen weten we het zeker: we hebben Indonesië al verlaten.

We zijn absoluut niet in de stemming voor deze ongein en als dan ook nog een Indo begeleid door synthesizer door een micro begint te blèren over “welkom in Pangandaran” en “ik kende een mooi meisje in Pangandaran en nou wil ik nooit meer terug naar Jakarta” hebben we het helemaal gehad. Snel dat voedsel naar binnen werken en weg wezen hier. Weg uit deze “dit-is-niet-Indonesië” gevoel.