·         Serene rust.

·         Vulkanische meren met onaardse kleuren.

·         Bubbelende modder poelen met rotte eieren lucht.

·         Heerlijk koel.

Het boerenlandschap van het Dieng-plateau

Zaterdag 5 oktober 1996

 

Het mooie van Yogya is dat er enorm veel te doen en vooral te zien is in de stad zelf en haar omgeving. Twee beroemde tempels, waarvan we de Borobudur nog niet hebben gezien, allerlei paleizen van de Sultan, de vogeltjesmarkt, en net iets verder weg, een vulkanisch gebied genaamd het Dieng plateau dat op tweeduizend meter hoogte ligt. Voor de afwisseling besluiten we een twee of driedaagse trip naar Dieng te maken en de stad even te ontvluchten.

Dit keer kopen we maar geen ticket en nemen we diverse bussen en een paard-en-wagen om zes uur later in het Diengdorpje aan te komen. Wendy heeft het op dat moment behoorlijk gehad. Eigenlijk is ze de hele dag niet erg in vorm. De Indo’s moeten het dan ontgelden en o wee als er één meer voor een buskaartje durft te vragen dan dat Wendy hoort of ziet van medereizigers. Die Indo krijgt dan de wind flink van voren. Wendy is dan in mijn ogen niet altijd even redelijk in haar reactie, wat mij dan weer gaat irriteren. Het doet mij denken aan de vele gestresste reizigers die we tegenkomen die eigenlijk helemaal niet in een land als Indonesië kunnen en moeten rondtrekken. Als je je overal zo druk om maakt, en dan vooral geld, en perse voor alles dezelfde prijs wil betalen dan de Indo zelf, dan heb je hier geen lol. En als Wendy dan ook zo begint, gaat voor mij de lol er ook af.

Afijn, ik hou me nog redelijk in, maar ’s avonds komt de uitbarsting dan uiteindelijk toch. We krijgen een chicken curry voorgeschoteld waar geen curry in zit, de kip bestaat uit een bot en is dus volgens Wendy niet te vreten. Als blijkt dat er ook nog geen ketjap manis aanwezig is, krijgt die arme Indo zo’n chagrijnige blik van Wendy naar zich toe gesmeten, dat ik uit mijn slof schiet richting Wendy. Dit zijn van die gezellige momenten die altijd eindigen in heftige discussies in bed.

 

Tja, moeten ze me ook maar geen droog bord rijst voorzetten, zichzelf restaurant noemen en de schotel chicken curry. En als ik moe bent kan ik dat allemaal niet meer hebben. Erik heeft soms nogal moeite dat te begrijpen.

 

 

Zondag 6 oktober 1996

 

We begrijpen elkaar weer na een goede nachtrust. Dat doet toch wonderen… het is natuurlijk niet altijd even makkelijk in een land waar je praktisch niet met rust wordt gelaten door de lokale bevolking. En als die eikel waarmee je door Indonesië trekt er nooit eens gek van wordt en je gaat vertellen dat je rustig moet blijven, tja dan wordt je er helemaal horendol van.

 

Eerst ontbijt. Gisteren bij aankomst krijgen we deze kamer voor tienduizend roepia inclusief ontbijt. We zijn toen ook nog bij de buren wezen kijken en bij terugkomst is de prijs gezakt tot achtduizend. Iemand anders, blijkbaar met enige invloed, vindt dat te weinig, maar ja, als je eenmaal een prijs zegt… Uiteindelijk is achtduizend akkoord, maar dan is het ontbijt geen pannenkoek, maar toast.

 

Geen probleem.

 

We zijn dan ook nogal verbaasd als we toch een pannenkoek krijgen voorgeschoteld. Voorzichtig navragen leert ons dat de toast “habis” is, oftewel op, terwijl hij verontschuldigend een rekje met zwartverbrande sneetjes brood ophoudt.

 

In een heerlijk koel en fris temperatuurtje wandelen we het dorp rond. Hier op hoogte is het echt lekker zo vroeg in de ochtend en zien we dat het dorp een echt boerendorp is. Allemaal boeren met werktuigen op de schouders lopen richting hun stuk grond met bekende groenten als verschillende soorten kool en ook aardappelen. Door de hoogte gedijen deze gewassen hier uitstekend.

 

Langs de rand van het dorp vormen verschillende voetbalvelden de scheidslijn tussen het dorp en de landbouwgronden. 

Het vulkanische meer met onwerkelijk turquoise kleur ... waar hebben we dat meer gezien?

Verderop begint het behoorlijk steil omhoog te lopen en na een tijdje klimmen krijgen we een wonderschoon uitzicht over een turquoise gekleurd meer, Telaga Warna, het spiegel meer. Het meer ziet er heel aanlokkelijk uit voor een zwempartij, maar als we dichterbij komen, dringt de rotte eieren lucht door en weten we ook waarom de kleurschakeringen zo bijzonder zijn: het is een vulkanisch meer met allerlei fosfaten en mineralen.

We klimmen weer omhoog om van de andere kant uitzicht te krijgen over het meer. Nu schijnt de zon er in en komen de kleuren nog onwerkelijker over. Van blauw, turquoise tot diep groen. Vanaf de top genieten we een tijdje van het meer en het uitzicht aan de andere kant op de vallei met het dorpje en de terrasvormige bergen waar de lokale boeren elk stukje grond benutten. We zitten een tijdje als we uiteraard, ook in deze rustige oorden, gezelschap krijgen van enkele boeren die ons als welkome aanleiding zien om een pauze te nemen. Vol nieuwsgierigheid pakt hij onze reisgids en bestudeert deze minutieus. Niet dat hij kan lezen, want de hele tijd houdt hij de gids op zijn kop. Als we hem subtiel duidelijk maken dat hij het boek op de kop houdt, lacht hij zijn verweerde gebit bloot en draait snel het boek om. Plaatjes kijken kan hij in ieder geval wel.

Gelukkig is het niet zoals in de stad dat ze hier gelijk iets van je willen (geld), maar gewoon geïnteresseerd zijn in dat vreemde blanke volk. Dat zijn de leuke gesprekken, al komen we niet echt verder dan de standaard Indo vragen die we al maanden aan het beantwoorden zijn. Maar de rust en eenvoud van deze mensen maakt de sfeer er één die je verwacht op het “platteland”.

 

We lopen het pad naar beneden af en komen weer op de verharde weg terecht die we verder aflopen richting een tempel, Candi Bima. Het is slechts een hoopje stenen waar een grote groep Islamitische meisjes voor zit met een gids of leraar die door een megafoon uitleg geeft. Als onze blonde koppen verschijnen, en dan vooral die van Erik, verliest de al voor aandacht vechtende leraar zijn gevecht volledig. Gegiechel en gegrinnik is het gevolg van onze verschijning zodat we maar snel weer het hazenpad kiezen en door wandelen naar de Kawa Sidakang.

We lopen de doodlopende weg weer terug en komen uiteraard weer een Indo tegen en een kort en verbluffend gesprek volgt…

“Ke mana?” (waar gaan jullie naar toe?)

“Ke sana” (daar heen), wijzend op de richting die we op lopen.

“Ahhhh, ke sana.” (ahhh, daar heen), zegt hij vol begrip.

 Dari mana?” (waar komen jullie vandaan?)

“Dari mana.” (daar vandaan), wijzend in de richting waar we vandaan komen.

“Ahhhh, dari sana.” (ahhh, daar vandaan), zegt hij tevreden en hij loopt weer door.

Vele conversaties, de meeste standaard en enkele indrukwekkend, zijn we de laatste maanden rijker. Maar deze slaat alles. Dit is nota bene een doodlopende weg, dus we kunnen maar van één kant komen en naar één kant toe. En dan die die “aaahhhhh”, alsof het hem nu volslagen duidelijk is…

… hier begrijpen wij helemaal niets meer van.

 

Indonesische “koetjes en kalfjes” is de enige verklaring die wij kunnen verzinnen.

 

De weg eindigt en plotseling wijken de bomen uiteen om plaats te maken voor een bubbelend kraterlandschap vol kokende modderpoelen en stromend water waar de damp vanaf komt. Een heel apart gezicht. Alle kleur is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een triest grijs en de stank. De stank van zwavel is enorm en soms zo erg dat je je neus moet dichtknijpen.

De lunch eten we maar verderop ver van de zwavelluchten met uitzicht over de verschillende voetbalvelden en het dorpje. Dan lopen we naar de laatste attractie in de omgeving, het Arjuno complex. Het complex is een verzameling tempeltjes midden in de vlakke vallei die vooral mooi zijn vanwege de omgeving waarin ze staan.

 

 

Maandag 7 oktober 1996

 

De wekker gaat af om 5.18 uur (?!) We willen nog eens naar het kleurrijke meer om deze in de vroege ochtend te zien. Dik aangekleed, want het is nog behoorlijk koud zo vroeg op deze hoogte, stappen we ons hostel uit. Als we bij het meer aankomen is de zon al boven de bergtoppen gestegen en schijnt laag over het meer. De mist, als die er al is geweest, is verdwenen. Jammer. Het enige speciale en unieke wat er nu nog is, is de afwezigheid van enig Indonesiër of toerist. Voor de rest biedt de vroege ochtend niets meer of minder dan we gisteren al hebben gezien en geroken. We gaan na een uurtje of anderhalf weer terug.

Het dorp ontwaakt. Iedereen is bezig naar de markt, akkers, of naar school te gaan. Heel veel schoolkinderen met de bekende uniformen, boeren dik aangekleed met hoed op, slippers of laarzen aan en gewapend met zeis of enkele schapen. Vrouwen zijn al aan de was of op weg met kool en aardappels. Ieder gaat zijn weg. Voor ons hostel is het een drukte van belang op een markt voor tweedehands kleding.

Het is een heerlijke sfeer.

 

Het ontbijt, je raadt het al, bestaat uit de bananen pannenkoek. Het brood is nog steeds op, iets waar ze zelf ook hartelijk om moeten lachen. Dan pakken we weer de bus om terug te gaan naar Yogya…

Serene rust, weinig toeristen en weinig opdringerige Indonesiërs ... heerlijk.