Taal

De taal Spaans wordt in Spanje, in grote delen van Zuid-Amerika, Midden-
Amerika en de minderheid in de Verenigde Staten. Het Spaans wordt door ong.
300 miljoen mensen gesproken.

De letters zijn: a, b, c, ch, d, e, f, g, h, i, j, k, l, ll, m, n, ñ, o, p, q, r, rr, s, t, u, v, x, y, z.
Je ziet dat het heel veel lijkt op het Nederlandse alfabet maar er zijn een paar
dingen anders. Ze hebben een ch, ll, ñ, rr in het alfabet maar ze hebben geen w.
Tussen […] is de uitspraak.
Je hebt ook nog de cijfers.
0. cero [sero] 6. seis [seis]
1. uno [oeno] 7. siete [sjiete]
2. dos [dos] 8. ocho [otsjo]
3. tres [trees] 9. nueve [nuebe]
4. cuatro [kwatro] 10. diez [dijiez]
5. cinco [sinko]

Als je in het Spaans een vraag wilt stellen moet je een omgekeerd vraagteken
vooraan in de zin zetten. Voorbeeld ¿Cómo te llamas? Hetzelfde geld als je een
nadruk wil leggen op iets. Voorbeeld ¡Hola! In het Spaans kan het accent bijv.
Cómo alleen maar naar rechts staan!

Een paar woorden

¡Hola! [Ola] Hallo!
¿Cómo te llamas? [Komo te jamas] Hoe heet jij?
- Me llamo... [Me jamo] Ik heet…
¿Qué tal? [ki tal] Hoe gaat het?
- Estoy bien. [Estoj biejen] Het gaat goed met mij.
- Muy bien, gracias. [Muj biejen grasias] Heel goed, dank je wel.
- Regular. [Regular] Het gaat.
- Mal [Mal] Slecht.
¿De dónde eres? [De donde eres] Waar kom jij vandaan?
- Soy de Holanda. [Soj de olanda] Ik kom uit Nederland.
¿Dónde vives? [Donde bibe] Waar woon jij?
- Vivo en ... [Bibo en] Ik woon in ...
Mucho gusto. [Mutsjo gusto] Aangenaam.