Marken
Markegenootschappen zijn ontstaan in de loop van de twaalfde en de dertiende eeuw. Zij
beheerden de gemeenschappelijke, niet in cultuur gebrachte terreinen binnen hun
grondgebied, zoals heiden, weidegronden, venen en bossen. Deze woeste gronden waren
voor de agrarische bedrijfsvoering onontbeerlijk. Niet alleen kon het vee er voedsel vinden,
maar ook leverden ze plaggen op, die voor bemesting werden gebruikt. De eerste schriftelijke
vermelding van marken in Overijssel staat in een oorkonde uit 1207, waarin sprake is van de
marken Zwolle, Wythmen en Ittersum. Enkele eeuwen later waren er in heel Overijssel marken
te vinden, met uitzondering van het Land van Vollenhove.
De markegenoten, die ook wel erfgenamen, goedsheren of gewaarden werden genoemd,
kwamen geregeld bij elkaar om over markezaken te spreken. Een dergelijke bijeenkomst,
ook wel holtsprake of holtink genoemd, stond onder het voorzitterschap van de markerichter.
Hoeveel vee men mocht weiden of hoeveel plaggen men mocht maaien, hing af van het aantal
waren of waardelen dat men bezat. Naast de eigenaren van de gewaarde boerderijen konden
ook de niet-gewaarden, de keuters, katers of kotters, op beperkte schaal gebruik maken van
de markegronden. Zij mochten er eveneens enkele beesten laten grazen en wat plaggen
maaien. Bovendien konden ze zich tegen betaling ook een stukje markegrond toe eigenen en
ontginnen. De markerichter kon overtreders van de markeregels straffen door hen te korten op
hun rechten op het heiden en weiden of door hen een geldboete te laten betalen.
De markebesturen hielden zich niet alleen bezig met het toezicht op de gemene gronden,
maar ze behartigden ook zaken die later, in de eerste helft van de negentiende eeuw, aan het
gemeentebestuur zouden worden toevertrouwd, zoals de zorg voor het onderwijs en de politie
en het onderhoud van de wegen en waterlopen. Ook andere waterstaatszaken vielen vaak
onder hun verantwoordelijkheid. De marken vormden volwaardige bestuurlijke eenheden en
juist daarom was het stempel dat ze op het platteland drukten zo groot.
In de loop van de negentiende eeuw zijn de markenootschappen opgeheven en werden de
woeste gronden onder de erfgenamen verdeeld. Dit proces kwam vooral na de jaren dertig in
een stroomversnelling terecht. Tussen 1840 en 1860 verdwenen maar liefst 77 van de
oorspronkelijk 112 marken in Overijssel. In 1886 was er nog één onverdeelde marke in de
provincie over.
Men moet de marke niet verwarren met de buurschap of het kerspel. De buurschap was de
kleine lokale kern van de plattelandsbevolking. Het kerspel is de oude kerkelijke gemeente,
de parochie, met aanvankelijk als enige taak het verzorgen van de geestelijke en kerkelijke
gebouwen. In de zeventiende en achttiende eeuw was het kerspel ook belast met het aanstellen
en betalen van de predikant en de koster/schoolmeester en - samen met marke en buurschap -
met het innen van belastingen. Over het algemeen is het grondgebied van het kerspel gelijk
aan dat van het schout- of richterambt, maar kerspel en marke vallen slechts zelden samen.
Ook de bevoegdheden verschillen van plaats tot plaats. In gebieden waar geen marken bestonden,
zoals in het Land van Vollenhove, behartigden de kerspelbesturen ook typische markezaken,
zoals het beheer van de gemeenschappelijke gronden, de beveiliging tegen wateroverlast en de
handhaving van de openbare orde.