Ik heb me wel eens afgevraagd wat zwaarder is:
Luik-Bastenaken-Luik, de Elfstedentocht of de marathon. Het laatste, kan ik nu
met zekerheid stellen. Met wielrennen en schaatsen kun je af en toe je benen even
stil houden terwijl je toch vooruit komt. Met hardlopen duurt de inspanning
maar voort. Je kunt wel gaan stilstaan of wandelen, maar dan kom je ook niet
meer in beweging. Dat maakt het loodzwaar. Daar komen dan nog zere enkels,
kuiten, bovenbenen, lege maag en een winderig parkoers bij. Maar hij is
volbracht, de Marathon van Utrecht. Met dank aan het publiek langs de kant.
Kramp in de kuiten en zere enkels had ik al na 10
kilometer. Maar het werd niet steeds erger, dus met die pijn viel wel te leven.
Bovendien had ik een mooi groepje getroffen om in een constante cadans wat
kilometers weg te vreten. Een cadans is echter alleen een cadans als je niet
over je lichaam hoeft te kniezen. Maar daar maakte honger een eind aan. Of
beter gezegd: pap in de benen. Honger suggereert eetlust, maar er zou hooguit
een banaan ingaan.
Van tevoren had ik berekend dat ik bij aanvang voldoende
koolhydraten in het lijf had voor de eerste anderhalf uur, maar in die tijd
moest ik wel beginnen aan de voorraad voor het vervolg. Geen nood, de
organisatie zou sportdrank verstrekken, en daar zitten koolhydraten in het
juiste percentage in. Een beker AA en een beker water bij iedere
verzorgingspost, om de 4,5 km. De eerste post maakte me blij. Die ‘sportdrank’
smaakte tenminste niet zo zoet … net water eigenlijk. De tweede post maakte me
minder blij. Het bleek bij navraag ook water te zijn. Vandaar mijn honger. Dan
maar wachten. Bij de volgende post, onder de Dom, zag ik wel een vlag van AA,
maar geen substantie met die naam in de drinkbekertjes. Het was op. Voor de
langzame marathonlopers achtte men het kennelijk niet nodig om wat over te
houden.
Maar toen halverwege, bij het passeren van start/finish nog steeds geen voorzieningen beschikbaar waren, raakte ik toch licht in paniek. Bertus en Ria had ik al getroffen, langs de kant van de weg. Die hadden eventueel wel een boterham voor me. Of een appel. Maar dat verteer je niet tijdens het lopen. Of ze niet liever even bij een tankstation een flesje AA wilden kopen, probeerde ik ze even later gebarend duidelijk te maken. Bij kilometer 22 loste de organisatie mijn probleem eindelijk op. Met drie bekers sportdrank en een banaan kon ik die laatste 20 kilometer weer aan. Met gematigd vertouwen… Ik had slechts 32 keer getraind.
Bovendien
zat ik ondertussen dus in een heerlijke groep, waarvan de (paas)hazen op een
vieruur schema liepen. Vooral op het lange stuk westwaarts, langs de Leidse
Rijn, waar toch een straffe wind stond, beviel dit zeer goed. Zo goed, dat ik
mijn medestanders niet kwijt wilde. Maar de plasnood werd ook hoog en hoger.
Het was inmiddels kilometer 27, niet ver voordat Bertus onderstaand kiekje
schoot. Ben toch maar gaan plassen, hetgeen langer duurde dan ik dacht. Ik had mijn
portie vocht wèl ingenomen. De sprint die ik inzette om mijn groep weer in te
halen zou me later nog opbreken.
Bij kilometer 33 – ik had al ruim vijf kilometer het idee
dat de groep steeds harder ging lopen, en dat klopte ook volgens de grafiek
(gelukkig ging het vanaf 33 weer iets langzamer) – begonnen naast enkels en
kuiten ook bovenbenen danig zeer te doen. Eigenlijk deden beide benen in hun
geheel pijn, met name tijdens de afzet en het neerkomen. Daarom overwoog ik
eigenlijk voortdurend om te gaan wandelen. Maar dan moest het zonder de groep
verder richting finish. Tot km 37 bleef ik weifelen. Gelukkig maar, want daar
was het laatste beetje tegenwind achter de rug. Niet dat ik daar direct besef
van had: mijn oriëntatie op de plattegrond was zoek. Ria en Bertus wisten me
dat te vertellen. Bij km 37 ben ik toch even stil gaan staan. De groep, die op
een tijd ruim onder de 4 uur afstevende, kon ik niet meer volgen. Hij ging te
snel. Maar stilstaan schiet ook niet op en voor wandelen was de afstand nog te
groot. Bovendien heb je geen marathon gelopen, vond ik, als je daarvan vijf
kilometer wandelt (of één).
De vieruursgrens, zo bleek even later, had ik nog steeds in
zicht, vooral omdat ik nu de wind van achter had. Moest ik wel de laatste vier
kilometer gemiddeld 10 km/u lopen. Niet snel, maar wandelen zou fataal zijn. En
teveel stilstaan ook. Toch moest ik nog een keer of vier even uitpuffen, zonder
overigens echt kramp te hebben. De laaste twee kilometer moesten in 13 minuten,
ruim 9 km/u. De eerste ervan lukte met veel pijn. De tweede ging ook net. Maar
een marathon blijkt 42 km èn 195 meter te zijn. Dus had ik nog iets meer tijd
nodig. Vanaf het nog-500-meter-te-gaan-punt heb ik enorm gesprint. Niet meer op
mijn horloge gekeken. Anneli, Job, Annemarije en Kamiel nog maar net gezien,
omdat ze zo hard riepen. En gefinisht in de 296ste tijd van 3:59:40.
En zo zag dat eruit (filmpje, de tijd boven in beeld is overigens de tijd van de eerste
vertrekker).
Anneli en Job kwamen gauw. Arme Tieme had helaas ziek thuis moeten blijven, waardoor Job het spandoek alleen vast moest houden. Maar hij deed het met verve. Annemarije en Kamiel wachtten Henk-Jan nog op, die dit jaar de halve marathon liep vanwege andere prioriteiten tijdens de trainingsmaanden. Maar petje af voor zijn 3.06 van vorig jaar. Dat was echt beestachtig snel. Verder hier nog een woord van dank aan Rutger, de content-provider voor mijn mp3-speler. Trainen op Dropkick Murphy’s werkt prima!
Onderweg naar de parkeerplaats, in de bus die er net iets
te lang over deed om met een marathon in de benen in het gangpad te kunnen
blijven staan, dacht ik dat ik misselijk werd. Het bleek om duizeligheid te
gaan. Ik verloor mijn bewustzijn, maar werd enkele tellen later toch weer
wakker, zittend met een nat hoofd tussen mijn benen. Verder wachten we
spierpijnen en andere kwalen af. Feit is dat de eerste en laatste marathon zeer
geslaagd was. Maar gelukkig kan nu eindelijk de racefiets uit het vet.