De Notenbalk
Voorwoord
Op deze pagina behandel ik een stukje muziektheorie. En ik hoop dan ook dat sommige mensen er iets aan hebben. Succes!
Inleiding
Muziek is een spel van klanken en tonen. Deze klanken en tonen hebben in het algemeen 4 eigenschappen:
- Het klankkarakter: Aan het klankkarakter herkennen we een toon of instrument.(viool knlinkt anders dan clarinet)
- De Toonsterkte: Dit is de afwisseling in toonsterkte (de dynamiek)
- De Toonhoogte: Dit is het verschil in toonhoogte (de melodie, bijv. hoge midden en lage tonen)
- De Tijdsduur: Dit is het verschil in de lengte van de tonen (de duur, ritme, maat en het tempo)
Uit bovenstaande 4 kenmerken is de muziek opgebouw
Het Notenschrift
In het notenschrift zijn twee systemen van notennamen in gebruik:
- Het absolute systeem
Dit zijn de eerste zeven letters van het alfabet: A B C D E F G.
Hier is de toon 'absoluut'(onveranderlijk), de exacte toonhoogte ligt vast. Dit systeem wordt wereldwijd het meeste gebruikt.
- Het relatieve systeem
De zeven stamtonen heten nu: DO RE MI FA SO(L) LA SI (TI).
Hier ligt niet de exacte absolute toonhoogte vast, maar slechts de afstanden tussen de tonen. Iedere toon kan dus in principe 'do' zijn, terwijl de 'A' van het absolute systeem onveranderlijk is.
De Notenbalk
De Notenbalk bestaat uit 5 notenlijnen, van beneden naar boven genummerd. De noten liggen tussen de lijnen, op de lijnen, boven en beneden de notenbalk. Voor hele hoge of lage tonen gebruiken we hulplijnen.
We gebruiken voor de notennamen de eerste letters van het alfabet: A B C D E F G. Om de namen van de noten op de verschillende toonhoogtes te bepalen gebruiken we de zogenaamde sleutels. Zie afbeelding hieronder:
Links: de G-sleutel (of viool-sleutel genoemd). Deze ligt op de tweede notenlijn een geeft aan dat de noot G op de tweede notenlijn ligt. Rechts: De F-sleutel (of bassleutel genoemd. Deze ligt door de 4e notenlijn en geeft dus aan dat de noot F of Fa(klein) op de 4e notenlijn ligt. Er is ook nog een C-sleutel, maar daar ga ik niet verder op in.
In de muziek heb je ook verschillende octaven. Dit zijn 7 noten. De volgende afbeelding maakt dit duidelijk.
Steeds bij de C begint een nieuw octaaf. Dit is dus de G-sleutel
Nu krijgen we de F-sleutel, deze is iets anders. De noot F ligt op de 4e lijn. Dit is een Fklein. Wat is er namelijk aan de hand?
De notenbalken van de F-sleutel en de G-sleutel lopen in elkaar over. De C1 is op beide toonladders percies dezelfde toon, alleen deze staat op een andere plaats. Let in de volgende afbeelding op de overgang en de sleutels.
Als je deze noten zou spelen (van links naar rechts), zou je steeds één toon lager spelen. Hoewel dit op het eerste gezicht niet blijkt uit de toonladders.
Voortekens
Je ziet heel vaak tekens achter de sleutel staan. Deze tekens hebben een naam. Je hebt een kruis en een mol.
Met een kruis wordt de noot verhoogd met een halve toon. Achter de uitspraak van een noot komt dan 'is' (uitspraak: ies) erbij:
C/Cis D/Dis E/Eis F/Fis G/Gis A/Ais B/Bis
Een dubbele verhoging, dus een hele toon hoger, is een zogenaamd dubbel kruis. En dit wordt aangegeven met een x.
(Dus Cx= Cdubbelkruis= Cisis etc.)
Bij mollen worden de noten een halve toon lager. Hierbij komt achter de uitspraak van de noot een 'es', behalve bij de noten A en E, nu komt slecht een 's' achter de noot.
C/Ces D/Des E/Es F/Fes G/Ges A/As B/Bes
Bij mollen is een dubbele verlaging, dus een hele toon lager, een zogenaamde dubbelmol. Deze wordt aangegeven met het teken:
(G= Gdubbelmol= Geses etc.)
Om de kruisen en mollen te laten vervallen gebruikt men een herstellingsteken: . Dit maakt een kruis, mol, dubbelkruis en een dubbelmol ongedaan.
Staat een kruis of mol direct achter de sleutel vermeld? Dan geldt deze mol of kruis voor die betreffende noot in het hele muziekstuk. Indien deze hersteld wordt door een herstellingsteken (), dan wordt de desbetreffende noot, in die bepaalde maat hersteld (dus niet in het gehele muziekstuk!).
Een kruis of mol achter de sleutel noemt men een vast voorteken, een kruis of mol in de maat wordt een toevallig voorteken genoemd. Staat een kruis of mol in een maat (een toevallig voorteken) dan geldt deze kruis of mol slechts voor één maat.
Zie volgende voorbeeld:
Duur van noten en rusten
Noten geven niet alleen de hoogte aan. Maar ook de duur (geen absolute duur, maar de relatieve lengte in de tijd, steeds afhankelijk van het tempo).
De lengte van een noot noemt men de notenwaarde. Het systeem van noten bestaat uit de regelmatige deling in tweeën. 1, 1/2, 1/4, 1/8, 1/16. Dit noemt men de metrische deling.
Let goed op het volgende:
- de hele en halve noten zijn open;
- de rest is dicht (zwart)
- de noten zijn samengesteld uit de kop en de stok of staart (met uitzondering van de hele noot);
- vanaf de achtste noot onstaat het vlaggetje (altijd naar rechts geschreven)
Liggen de noten hoger dan de derde notenlijn, dan moeten de notenstokken omlaag genoteerd worden(links van de kop), liggen ze lager dan de derde notenlijn, dan moet de stok omhoog (rechts van de kop), dus:
Ook kun je notenwaarden samenvoegen met een boog:
U ziet ook in deze afbeeldingen noten met een punt. Een punt achter de noot of rust verlengt de waarde van de noot met de helft, twee punten verlengen de noot met 3/4 waarde.
Een noot of rust met een punt noemt men een gepuncteerde noot of rust.
In de vorige afbeelding zag u ook nog eens triolen. Zoals eerder gezegd bestaat het systeem van noten uit de regelmtige deling in tweeën. Oftewel metrische delingen. Alle afwijkende delingen noemt men anti-metrische delingen en geven we aan met tekens boven of onder de noten.
Er bestaan duoolen, trioolen, kwarttoolen, kwin.. etc. triolen als vb. hebben moeten eigenlijk even snel gespeeld worden als 2x het aantal tellen van een gewone noot. als vb: één triool van 3x 3 1-tellen, moet evensenl gespeeld worden als 2x 1-tel.
Maat en Maatsoorten
Maat is een indeling van muziek in delen die allemaal even lang duren en betekent tijdafstand en meting van de tijd.
Door middel van verticale strepen door de notenbalk worden de maten vanaf de zestiende eeuw aangegeven. Bij het slot of een sterk rustpunt zien we een dubbele maatstreep:
Maten kunnen een aantal tellen duren, bijvoorbeeld een, twee, drie, zes tellen. Dit word aangegeven door een breuk aan het begin van een muziekstuk en noemen we een maatsoort:
- Het bovenste cijfer geeft het aantal tellen in een maat aan;
- Het onderste cijfer geeft aan welke noot één tel duurt.
Voorbeelden van veel voorkomende maatsoorten:
2 tellen in de maat, de kwartnoot krijgt een tel
zes tellen in de maat, de achtste noot krijgt een tel
Etc..
Wanneer een muziekstuk met een onvoledige maat begint, dan spreken we van een opmaat. Opmaat en slotmaat vormen dan één volledige maat.
Tot slot
Ik hoop dat u er iets aan gehad heeft. Heeft u nog vragen of opmerkingen? mail dan gerust, zie Contact (links)