Berichten van
Jogchem
Mijn naam is Jogchem Niemandsverdriet en het spijt me van alles wat gaat komen.
Zojuist stond ik op van mijn computer. Even wankelde ik, tot het stromen van mijn
bloed aan mijn staande houding was aangepast. Het was al donker, dus de gordijnen
liet ik dicht.
Ik heb me maar weer genesteld achter mijn beeldscherm, waarvan ik de helderheid
zelf kan instellen. Hier voel ik me zo in mijn element, dat de rest van mijn leven
me soms ontgaat. Ik ben superman die zijn bril niet meer kan vinden. Intussen
is Clark Kent spoorloos verdwenen.
Naar de keuken voor koffie.
Naar de supermarkt voor filters.
Naar de pinautomaat voor geld.
Naar de bank voor krediet.
Naar huis voor legitimatie.
Dan maar thee.
Tijdens een nachtelijke wandeling loop ik langs een basisschool, waar in een van
de lokalen het t.l.-licht knippert. En plotseling zie ik het voor me: het ondeugende
jongetje dat voor straf moest nablijven en door een verstrooide leraar is vergeten.
Verlaten en teleurgesteld leeft hij zijn frustratie uit op het lichtknopje. Aan,
uit, aan, uit, een zinloos signaal in de nacht. Terwijl ik verder loop, vraag
ik me af wat er van hem terecht zal komen. Zal hij schrijver worden? Hopelijk
niet.
Ik zou een boek kunnen schrijven.
Een boek over het leven dat ik had willen leiden.
Over alle dingen die ik had willen doen.
Dingen als boeken schrijven.
Zo af en toe probeer ik een afgewogen dosis chaos in mijn leven toe te laten.
Dat zocht ik vanavond in cafe Ons Kent Ons. Het was er benauwd, druk en dus gezellig.
Tijd voor mijn plan. Ik wurmde me naar de bar om twee biertjes te kopen en naar
een denkbeeldige bekende te stappen, even verderop. Onderweg zou ik toevallige
gesprekken aanknopen met mensen die in de weg stonden. Ik had voor de gelegenheid
een vuurtje bij me: een aansteker met wiebelende oogjes. Als dat nog geen leuk
babbeltje op gang bracht, dan had ik nog mijn pen met het sexy meisje. Hield ik
die overeind, dan zakte haar bikini af.
Terwijl ik door de menigte liep, merkte ik dat iedereen netjes een stapje opzij
deed. Dit was niet de vriendelijkheid waar ik op uit was. Zonder enige moeite
bereikte ik de andere kant van het caf‚. Tijd voor een gewaagder tactiek. Toen
ik binnenkwam zag ik hoe een jongen per ongeluk bier over iemand morste en heel
spontaan een gesprek begon. Dat kon werken.
Eerst moest ik een slachtoffer vinden dat enerzijds niet onverschillig was voor
wat spetters bier en anderzijds niet al te kwaad zou worden. Verderop zag ik een
meisje dat me wel geschikt leek. Blond en een beetje klein, maar best vriendelijk,
leek me. Erop af. Een paar passen bij haar vandaan, keek ze plotseling om. En
ze lachte naar me. Ik lachte terug en probeerde bij haar te komen. Ze bleef lachen,
maar even leek het of ze me niet recht aankeek. Vreemd. In een moment dat niet
langer dan een seconde kon hebben geduurd, voelde ik een tikje op mijn schouder
en werd ik zachtjes opzij geduwd door een breed lachende jongen die in de armen
van het meisje liep.
En ik werd klein. Cafe Ons Kent Ons was geen plek voor mij. Ik voelde me schuldig
omdat ik ruimte innam en parasiteerde op de goede sfeer.
Na een tijdje roerloos stil staan, heb ik mezelf uit het cafe verwijderd. In de
stille straten kwam ik langzaam tot mezelf en merkte ik dat mijn handen nog steeds
twee volle bierglazen vasthielden. Nu ligt het bier in de bosjes en staan de glazen
hier op mijn bureau. Straks ga ik proberen het Amstel-logo eraf te schrappen met
een stanleymesje, zodat ik ze ook als melkglazen kan gebruiken. Het is een aandenken
aan een verwarrende avond. Verwarring, daar ging het toch om. Er kan heel wat
in. Dat is handig, want dan hoef ik niet meer bij te vullen.
In hoeveel fotoalbums zou ik voorkomen?
In de achtergrond bij een gezin op stap,
een groep vrienden,
of een verliefd paar?
Zouden ze me opmerken?
"En wie is die jongen eigenlijk?"
- "Die? O, die liep daar toevallig."
Soms zie ik plotseling hoe slaapverwekkend saai ik voor anderen moet zijn.
De inspanning om nog iets menselijks in mijn woorden te herkennen lijkt me doodvermoeiend.
Vanavond ben ik lekker gaan zwemmen, net als iedere woensdagavond. Als de normale
zwemuurtjes net zijn afgelopen, glip ik het zwembad in, tussen een groep verstandelijk
gehandicapten. In het begin was dat wel even wennen, zowel voor hen als voor mij.
De groep bestaat uit patienten uit twee verschillende centra. Mensen van het ene
centrum nemen steeds aan dat ik bij het andere centrum hoor. Zo kan ik me ongestoord
tussen hen mengen.
Het zijn van die zeldzame momenten dat ik me op m'n gemak voel tussen anderen.
Dit zijn mensen die zich niet volledig bewust zijn van alles en daarom des te
meer trouw zijn aan hun eigen aard. Verstandelijk gehandicapten hoeven nergens
aan te voldoen. En ik ook niet, zolang ik ertussen zwem.
De badmeesters en -juffen, die ik er normaal van verdenk over mij te praten, letten
niet op me. Het is heerlijk. Als ik tijdens de recreatieve uren zou zwemmen, zouden
die zich afvragen: "Is die jongen wel helemaal goed?" Nu vragen ze zich hoogstens
af: "He, zou die jongen misschien normaal zijn?" Een veel prettiger idee.
Ik maak me wel steeds meer zorgen over de begeleiders van de verschillende centra.
Die kijken regelmatig naar me en komen steeds vaker met elkaar in gesprek.
Het is eruit! Ik heb een gedicht geschreven. Het gaat over een eenvoudige man
die door een lang verdrongen oerdrift argeloos wordt losgerukt uit zijn gedachteloze
alledaagse beslommeringen en een noodzakelijk pijnlijk -maar ook verhelderend
en mogelijk zelfs bevrijdend- inzicht krijgt in zijn netelige positie:
Zie de vogel, ver boven je.
En wees de vogel die op je neerkijkt.
Op die man daar beneden.
Die man op wie je neerkijkt.
snap je?
Deze pagina's zijn als de restjes zeep die je maar in het bakje opspaart voor
het geval dat... Voor je het weet ligt daar een enorme klont die je hopelijk nooit
hoeft te gebruiken.
Ik was de enige in mijn klas die later
mimespeler wilde worden.
"Sorry. Weet je misschien hoe laat het is?"
- "Nee. Sorry."
"Je hebt een horloge om."
- "Die doet het niet."
ik hoef niet te weten hoe laat het is, omdat ik nergens voor op tijd hoef te zijn.
Dat is een luxe die al snel vanzelfsprekend wordt. Vandaar dus dat horloge, dat
sinds 1996 niet meer loopt. Af en toe kijk ik erop en denk ik: "och."
Mensen hebben de neiging elkaar te imiteren. Een houding, manier van spreken,
kuchen of geeuwen; alles nemen we van elkaar over, uit een oerbesef dat we bij
elkaar horen. In de metro werd mijn geeuw eens door drie mensen doorgegeven. Begin
je eenmaal op zulke dingen te letten, dan voel je al snel de neiging om ermee
te experimenteren. Tegenover me in de trein zat pas een meisje van wie ik vermoedde
dat haar tanden naar voren stonden. Het was duidelijk te zien aan de lichte bolling
van haar bovenlip.
Het kon ook zijn dat ze een beugel had. Of misschien was haar kin gewoon te klein,
waardoor de rest van haar gezicht niet goed in verhouding stond. Om er achter
te komen wat er nu precies mis met haar was, besloot ik haar aan te steken met
een geeuw. Ik geeuwde mijn meest verleidelijke geeuw, met een voldane zucht aan
het einde. Maar ze wendde haar hoofd af en keek voor de rest van de reis strak
uit het raam.
Af en toe zie ik haar nog. Maandag liep ze mijn coupe binnen en zette ik mijn
tas voor haar opzij. Ze ging verderop zitten. Ik hoopte dat daar een bekende van
haar zat, zodat ik haar tanden kon zien als ze praatte. Maar het was geen bekende.
De laatste paar dagen werk ik aan mijn geeuw. Het is al een stuk overtuigender
geworden, al zeg ik het zelf. Nu maak ik wat minder geluid en geeuw ik wat langzamer
en subtieler. Eigenlijk zou ik eens moeten opletten hoe mensen echt geeuwen.
'Intiem' is wanneer ik stiekem plaats neem in de warmte,
achtergelaten door het mooie meisje
dat zojuist nog tegenover me zat.
Stilte. Is het echt opgehouden? Mooi. Sinds dat stel hiernaast is ingetrokken,
lig ik wakker van een ritmisch gekraak en gebonk. Ik heb mezelf ervan kunnen overtuigen
dat ze iedere nacht een ikea-meubel in elkaar zetten. Echte klussers zijn het
niet. Vooral zij verliest snel haar geduld. Maar vannacht hebben ze toch weer
een flinke klerenkast in elkaar gekregen. Het moet zo onderhand wel vol raken.
Het viel me op dat er vandaag veel stelletjes op het station waren. Misschien
zag ik ze voorheen over het hoofd. Ik kan me voorstellen dat ze vertedering oproepen.
Of misschien afkeer. Zelf heb ik nog niet besloten welk gevoel ik eraan moet toekennen.
Afgunst is misschien wel op zijn plaats, omdat ik zelf niet zo vlot om kan gaan
met leden van het vrouwelijk geslacht.
Het is trouwens nog maar de vraag of ik dat wil. Hoewel... die vraag biedt zich
alleen aan omdat ik toch in de waan wil leven dat ik een keuze heb. Het afwijzen
van een denkbeeldige optie is prettiger dan het besef van je machteloosheid. (Een
besef dat op zich niets aan die machteloosheid verandert.)
Maar daar gaat het nu niet om. Ik lieg en ik weet het. Die stelletjes zijn gedachtenloos
en als ik eerlijk ben wil ik hier ook niet over nadenken. Ik wil gewoon zinloze,
puur op lust gebaseerde relaties! De een na de ander. Ik wil de liefde bedrijven
op vreemde plekken, met meisjes die ik kan vergeten! Al is het maar om te kunnen
zeggen dat ik die periode heb gehad. Dat ik na die wilde jaren wel wat wijzer
ben geworden. Ach, laat ook maar. Blijkbaar ben ik te vroeg te wijs geworden.
Met die gave zit ik opgezadeld.
Ik sta al in de lift als ze plotseling binnen stormt. "Hou vast!" Ze lacht en
drukt op een knopje. Ze is ongeveer mijn leeftijd. Misschien wat jonger. Een wat
onhandig meisje met nat haar en een bril. Een klein brilletje, dat ze droogt met
de mouw van haar trui.
Ik zal een leuke opmerking maken over de regen, de lift, haar bril. Ik weet nog
niet wat. Intussen stel ik me voor hoe het is om met haar in gesprek te raken.
Eerst over het weer en al snel over de dingen die ons echt boeien. We blijken
veel gemeen te hebben. Heel veel. Het voelt zo vertrouwd. Alsof we elkaar al jaren
kennen. In de beperkte ruimte van de lift en de korte tijd die nodig is om naar
de twaalfde te komen, beleven we jaren van onuitgesproken geluk. De tiende verdieping.
Met haar natte jas botst ze tegen mijn schouder en ze stapt de lift uit. "Sorry."
Ze lacht wat ongemakkelijk. "Geeft niet. Het is beter zo," denk ik. Als de liftdeuren
tussen ons dicht schuiven, ben ik niet treurig. We blijven altijd goede vrienden.
De Valentijnskaart die ik nooit zal schrijven:
Mijn Lief,
Baar toch mijn kind,
Omdat je me wel aardig vindt.
Jouw Jogchem
Vandaag poepte een vogel op mijn hoofd.
Daarmee is alles wel gezegd.
Al mijn problemen zijn opgelost
zodra ik maar ergens anders ben,
iets anders doe,
andere mensen ken
en volstrekt iemand anders ben.
Ik kan maar niet ontkomen
aan die drang om weg te gaan.
Voor iemand die niets te klagen heeft,
heb ik het toch aardig onder de knie.
Misschien maak ik hier een wat sombere indruk.
Dat terwijl ik in het dagelijks leven best kan genieten
van bijvoorbeeld een tosti of een regenbui.
Goed, niemand zal er een biografie over schrijven,
maar mijn leven is best een aardig tijdverdrijf.
Ik ben moe, maar ik kan de slaap niet vatten. Achter mijn zware oogleden verschijnt
het beeld van een rat. Het is een laboratoriumrat die is ontwikkeld om op een
signaal te reageren, zichzelf om te draaien en spontaan te ontleden. Ik zie hoe
de huid op de buik in de lengte openbarst en de genummerde organen onthult. Helder
en overzichtelijk. Maar wat als de rat zich blijft ontwikkelen? Een onderzoeker
wil soms alleen weten of het diertje honger heeft. Als hij zich dan bij iedere
impuls opoffert voor de wetenschap, wordt het toch wat onhandig.
Waarom denk dat soort dingen, terwijl ik alleen wil slapen? Ik kan het niet laten.
Ik stootte mijn teen. Dat deed me denken aan die keer dat een paard op mijn voet
trapte, wat me weer herinnerde aan de muilezel waar ik vanaf viel, net zoals ik
vorige week nog van mijn fiets gleed, toen ik wilde stoppen voor een eend met
kuikentjes, van die gele, die mijn gemene buurjongen vroeger bekogelde met stenen,
want hij kon goed gooien, vooral ‘s winters met harde sneeuwballen die altijd
midden in mijn gezicht kwamen. Toch heb ik een fijne jeugd gehad.
Ik zou niet zo'n probleem hebben met een selectief geheugen, als ik zelf de selectie
maar kon maken.
Er zijn weer huilende mensen op t.v. Ze hebben spijt van iets wat ze niet helemaal
hebben onthouden. Ik haat zulke programma's, maar blijf staren naar die mensen.
Ach, het is al weer afgelopen. Nu komt het beste stukje: alle omhelzingen in slow-motion
achter elkaar, met een gevoelig muziekje.
Het is te makkelijk en te flauw om commentaar te geven. Ik ben gewoon jaloers.
Jaloers op die domme mensen die tranen voortbrengen en zich volledig overgeven
aan hun emoties. Zo zullen ze ook in staat zijn om eenvoudig te genieten.
Ik kan mezelf nooit serieus nemen als ik probeer te huilen om een onduidelijk
verdriet. Ook wanneer ik zomaar vrolijk ben, werk ik mezelf tegen, want vrolijkheid
is tijdelijk en zonder reden. Zo leid ik het meest stabiele leven met de minste
betekenis. Tijd voor een soap.
Last van de vallende blaadjes,
een winterdepressie,
voorjaarsmoeheid
en dan weer een schouderklopje op mijn verbrande rug.
Verder gaat het wel.
De stoeptegels, gezien vanaf de twaalfde verdieping... Het donkere water aan de
overkant... Een naderende trein... Ik ben niet bang voor de dood, maar ik begin
me eraan te storen dat hij zich overal aanbiedt.
Zoals al mijn talenten, is ook dit vermogen om overal de dood in te zien volkomen
nutteloos. Het is een mogelijkheid die steeds even moet worden overwogen, al weet
ik dat ik er nooit voor zal kiezen. Ik heb nog nooit een keuze gemaakt waar ik
niet op terug kon komen.
En wat als het me overkomt? Stel dat ik word getroffen door een komeet. Het enige
voordeel wat ik dan heb -voor zover het een voordeel is te noemen- is dat het
me niets verbaast.
Vandaag was een fijne dag. Van de dingen die ik me had voorgenomen te doen, heb
ik gedaan wat ik werkelijk van plan was en uitgesteld wat ik me slechts had voorgenomen
om het lijstje uit te breiden. Het is altijd een fijn idee dat een dag geslaagd
is. Ik ben tevreden.
Als beginnende puber vroeg ik me ooit af of ik wel gelukkig was. Een tijd lang
probeerde ik iedere dag te beoordelen: plus, min of plusminus. Ik zou de gegevens
in een grafiek uittekenen, zoals ik dat op school leerde bij wiskunde. Die grafiek
heb ik nooit getekend.
Nu ik wat ouder ben, zie ik dat het nastreven van geluk niet nodig is. Ooit zal
mijn herinnering aan deze periode zo zijn vervormd dat ik oprecht kan zeggen:
"Toen was ik gelukkig!" En ik zal het geloven. Geluk is om naar uit of op terug
te kijken.
Mijn theorie van de relativiteit van geluk houdt in dat men zich in wezen niet
goed of slecht voelt, alleen beter of slechter dan voorheen. Dit inzicht opent
een nieuw pad naar geluk: deprimeer jezelf en in de opluchting daarna zul je een
gevoel van gelukzaligheid ervaren.
Ik werk nog aan het wetenschappelijk bewijs.
Wat vroeger nog gewoon verveling was,
heet nu de leegte van het bestaan.
Wat ben ik toch verstandig geworden.
Twintig minuten. Minstens. Misschien heb ik wel een half uur voor de televisie
staan wachten op een goed moment om dat ding uit te zetten. De laatste beelden,
de laatste woorden, die zijn het belangrijkst van de hele avond. Niet als gedachten,
niet om hun inhoud, maar als holle echo's die in je hoofd weerklinken. "en voor
een intense work-out voeg je wat weerstand toe... voeg je wat weerstand toe...
weerstand toe..."
De knop had ik al ingedrukt. Als ik hem losliet, zou het afgelopen zijn. Maar
wat was een goed moment? Zo stond ik dus vast. Het voelde of ik een handgranaat
vast hield, die tot ontploffing zou komen zodra ik zou loslaten. Ik vroeg me af
naar wie ik hem wilde gooien: omroeper publiek deskundige absorberende kernen.
En uiteindelijk de vlakjes en lijntjes van het testbeeld, de meest zinvolle uitzending.
De kleuren, het contrast, het kader. Niets dan de beeldbuis zelf. De televisie
werd weer een apparaat, dat gewoon uit moest omdat hij 's nachts niet nodig was.
Een flits en het was gedaan.
Ik ben de ongelukkige helft van een tweeling in de reclamewereld. Mijn broer kreeg
het betere scheermes, de onweerstaanbare after shave, het handige fitness-apparaat,
de avontuurlijke baan, de hoogste rente en de vrouw uit het Passoa spotje. En
ik? Ik blijf achter met een waardeloos talent om aan het kortste eind te trekken.
Het is weer zo'n dag om eindeloos te twijfelen. Uiteindelijk kan ik best kiezen,
maar ik kies steeds het verkeerde. Iets in me weegt alle mogelijkheden af en kiest
feilloos datgene wat het meest in mijn nadeel is. Kom ik iemand tegemoet, dan
blijf ik hem optimaal voor de voeten lopen. Hij opzij: ik in de weg. Nooit ben
ik zo alert.
En dat verbaast me nog het meest: de vastberadenheid die ik onmogelijk bewust
kan oproepen. Met de volharding die een ander aan de top brengt, werk ik mezelf
tegen. Ik stoot mijn kop tegen alles wat maar hard genoeg is, als een walnoot
die zijn roeping heeft gevonden. Ergens zal ik daar wel lol in hebben, maar daar
ben ik me weer niet van bewust.
Ik leg mijn hoofd in mijn handen
en mijn getob wordt onmiddellijk onderbroken
door de mogelijke asymmetrie van mijn oren.
Vroeger kon ik mijn onrust niet verwoorden.
Nu kan ik het niet uitspreken.
Nee, geef me dan maar vroeger,
toen het probleem bij mezelf lag.
En niet in de omgang met anderen.
De meesten slaan zonder aarzelen een vlieg dood. Anderen negeren het irritante
beest, omdat doodslaan te veel moeite kost of tegen hun principes is. Ik zelf
hecht veel meer waarde aan zo'n beslissing.
Alle praktische en morele problemen zet ik zorgvuldig op een rijtje. Gaandeweg
worden ook mijn vooronderstellingen in kaart gebracht. Het is wikken en wegen.
Maar wat is dat waard zonder daadkracht? Uiteindelijk sla ik het arme beestje
half dood en voel ik me de rest van de dag een sadist.
In de douche stond ik te wachten tot mijn vingers rimpelden. Toen ik wakker werd,
wist ik al dat er vandaag niet veel zou gebeuren. Net toen ik mezelf begon over
te halen om er onder uit te gaan, kreeg ik water in m'n oor. Meestal is dat gemakkelijk
verholpen door snel en hevig opzij te buigen, maar dit keer had ik in alle beweging
de afstand tot de gootsteen verkeerd ingeschat, waardoor ik met mijn hoofd tegen
die harde rand beukte. Het was een flinke klap, maar de pijn trok vrij snel weg.
M'n oor zat nog vol water en ik merkte dat de wereld anders klonk. Dat bracht
een jeugdherinnering boven: Als kind had ik eens water in mijn oor, toen ik naar
het zwembad was geweest. Ik wist niet wat er aan de hand was en vroeg mijn toen
alwetende moeder om advies: "Moet je horen. Er ruist iets als ik voorover buig."
En ik boog voorover om het te laten horen. Mijn moeder zei: "Jogchem, je hebt
water in je oor. Dat kan alleen jij horen." Ze liet zien hoe ik moest bewegen
om het water uit m'n oor te schudden. Ik deed haar na en het ruisen hield op.
De wereld klonk al die tijd alleen anders in mijn oren. Ik vraag me af of ik toen
voor het eerst begreep dat ieder in z'n eigen werkelijkheid leeft.
Ik ben een perfectionist in het kleine, het nutteloze, het absurde, omdat perfectie
daar bereikbaar lijkt. En vanochtend heb ik het zowaar bereikt: na zo'n twintig
minuten klungelen met een pincet was daar de volmaakte symmetrie.
Toch geeft het een stuk minder voldoening dan je zou verwachten. Hoe kan dat?
Daar heb ik een tijd over nagedacht. Het probleem lijkt me dat mijn streven naar
perfectie op een bepaald, afgebakend terrein, me het zicht ontneemt op het geheel.
Dat heb ik ervan geleerd.
Ik heb ook geleerd dat mijn peinzende blik een stuk minder overtuigend is zonder
wenkbrauwen.
Godslastering is een prima uitlaatklep.
Geef me een god om te vervloeken:
een stevige scheldpartij met niemand, vanwege alles.
Iedereen is weleens op zijn eigen rouwdienst geweest. Het ligt voor de hand om
je af te vragen hoe dat eruit zal zien. Wie zal er zijn en wat zullen ze zeggen?
Zelf ben ik er regelmatig. In het begin hield ik me op een afstand. Later mengde
ik me vrij tussen de gasten, die zich niet leken te verbazen over mijn verschijning.
Ik ben een vreemde gast, die de plechtigheid iedere keer in de war schopt, zonder
dat iemand me iets kwalijk neemt.
Ik verplaats de bloemen en zet andere muziek op. Ik zet mensen verder naar voren
of achteren, breng ze aan het huilen, of laat ze gemene dingen denken. Sommigen
stuur ik de kerk uit en anderen haal ik binnen: een of meerdere ex-vrouwen, kinderen
en zelfs kleinkinderen. De dominee, die iedere keer een andere preek krijgt voor
te lezen, stuur ik soms de kerk uit, omdat ik niets met zijn overtuigingen te
maken wil hebben. Alleen om hem later weer het altaar op te duwen, als ik besef
dat de dienst vooral bedoeld is voor de nabestaanden. Mijn opvattingen doen er
niet meer toe. Iedere keer als ik me mijn rouwdienst voorstel, gaat het er anders
aan toe.
Hoe zou het zijn om aan het eind van mijn leven al deze versies van mezelf nog
eens tegelijkertijd aan de slag te zien? Als een krioelende mierenhoop, steeds
maar schikkend en herschikkend. Ik zie al hoe ze elkaar in de weg lopen en schreeuwende
ruzie krijgen. Hoe ze touwtrekken met een vage kennis die al of niet genoeg om
me zou geven om aanwezig te zijn.
Wat zou ik, de uiteindelijke, dode ik, hiervan zeggen? Ik denk dat ik ze allemaal
zou wegsturen. Ze hebben wel wat beters te doen.
Ik ben niet gelovig, maar aan het eind van mijn leven
wil ik best van een diepe, galmende stem te horen krijgen
wat ik eigenlijk had moeten doen.
Ik ben benieuwd.
Laat ik rustig wachten tot de herinnering boven komt. Ik heb namelijk geen flauw
idee wat er is gebeurd. Echt niet. Toch was het niet niks. Nee, er is iets gebeurd
en het was heel wat! Iets waarover je zou opscheppen of waarvoor je je zou schamen,
als je nog wist wat het was. Zoiets moet je niet forceren. Laat ik een kopje koffie
nemen. Ja. Een lekker kopje koffie met een speculaasje, in mijn luie stoel voor
de televisie. En ik zal me niet druk maken over die wandeling op dat landweggetje,
de plotselinge steek in mijn dijbeen, het ontwaken bij zonsondergang, de bonkende
koppijn, het kleine, diepe wondje in mijn been en het zacht bliepende apparaatje
in mijn nekvel. Rustig zitten.
Mijn beweging verliest alle soepelheid, zodra ik mijn ledematen zie zwaaien .
Ik kom niet uit mijn woorden, afgeleid door mijn eigen stemgeluid.
In slaap vallen is onmogelijk. Vooral als ik daar mijn best voor doe.
Iedere mijmering wordt onderbroken door de vraag hoe ik erop kom.
Het besef dat ik ik ben, voelt als een steentje in mijn schoen.
Het zal vast wel gebeuren. Dat zit er dik in. Jawel. Ooit komt alle energie los
die ik heb opgespaard. Al die lamlendige jaren. Dat moet toch ergens blijven.
Maar hoe zal het naar buiten knallen? Als een onstuitbare werklust? Een briljante
ingeving? Een spiritueel visioen? Waarschijnlijk wordt het een flinke stuiptrekking
op mijn sterfbed.
Voortaan zwem ik weer gewoon tussen verstandelijk gehandicapten. Het publiek van
de gewone recreatieve zwemuurtje is niks voor mij. In de kleedhokjes worden die
normale mannen plotseling weer jongetjes.
"Ha ha ha"
- "Ha ha ha"
"He Karin! Ken je me rug effe kome afdroge?"
- "Ha ha ha. Ja. Die van mij ook!"
"Ha ha"
- "Bij mij ken je ook nog wat anders afdroge! Ha ha."
"Ha ha ha. Aad! Hebbie me handdoek nog in je tas zitte? Geef effe."
- "Kom maar hale!"
"Ja je wil me zeker in je hokkie hebbe he? Homo. Ha ha."
- "Willie je handdoek nog?"
"Waar zit je?"
- "Hiero."
"Waaro? Hier? O jij ben Aad niet. Ha ha."
- "Ha ha ha. Zit je weer bij Karin in d'r hokkie?"
"Nee."
- "Wie dan?"
"Weet ik veel. Geef me handdoek."
- "Hier. Wie zit`r nou naast me?"
"Zomaar iemand."
- "He Zomaar Iemand. Zegges wat!"
"Hij is doof."
- "He! Zegges wat!"
Het is niets voor mij, en misschien kwam het wel doordat ik afgesloten in dat
hokje zat, maar de woorden kwamen vanzelf en ik durfde te antwoorden:
"Mijn naam is Jogchem en als het u om het even is, meng ik me liever niet in het
gesprek. Ook ik ben blij dat ik de baard in de keel heb, maar ik voel geen behoefte
om hier mijn mannelijkheid te benadrukken met een puberaal gebrul, ter maskering
van een gˆne voor onze gezamenlijke naaktheid."
"..."
- "Het is een homo!"
"Ja."
- "Homo!"
"Homo!"
Ik heb weer een nieuwe gave ontdekt. Bij de kassa in de supermarkt liet ik per
ongeluk een gulden vallen. Ik bukte om te zoeken, maar kon hem niet meteen vinden.
Het duurde een hele tijd, want ik zocht verkeerd. Als een munt is gevallen, zoek
je natuurlijk een klein rondje op de grond. Maar toen ik die gulden uiteindelijk
vond, stond hij precies op de zijkant. Rechtop, zonder enige steun!
Op dat moment dacht ik er niet verder over na; ik wilde daar zo snel mogelijk
weg. Pas thuis besefte ik dat het wel een uniek toeval was. Hoe groot is de kans
dat een munt op de zijkant valt? Na dat gedoe in de supermarkt besloot ik dat
het tijd was voor een experiment. Ik zou het nog een paar keer proberen. Niet
meer dan tien. Het is belangrijk om dit soort experimenten meteen af te bakenen,
zodat je er niet te veel tijd aan verspilt.
"Kop, munt of zij?" dacht ik. Meteen de eerste keer was het al raak! De gulden
viel, stuiterde, draaide een tijdje en bleef staan! Het onmogelijke had zich herhaald.
Ik twijfelde even en gooide toen een tweede keer. Weer op de zijkant! En de derde
ook. En de vierde. Wel tien keer! Tien keer achtereen gooide ik geen kop of munt,
maar zij! Hoe was het mogelijk? Ik weet het nog steeds niet. Ben ik soms hoog
begaafd? Wat maakt het ook uit. Je hebt er niks aan. Ook niet al ben je politicus,
roulette speler of gokverslaafde. En als ik goochelaar word, lukt het vast niet
meer. Nee, het is geen gave. Het is een karaktertrek. Ik ben gewoon verleerd hoe
ik kop of munt moet gooien. Misschien ook niet... Of toch... Ach wat.
Als ik me omdraai, draai ik meestal rechtsom. Het is geen belangrijke constatering
(Ik constateer zelden iets belangrijks) maar het zet me aan het denken. Als ik
heel mijn leven al meer rechtsom dan linksom ben gedraaid, dan ben ik al heel
wat draaiingen uit mijn beginpositie (die ik nu even niet voor me wil zien.)
Is dit een probleem? Ik weet het niet. Stel (waarom weet ik niet) dat ik weer
terug zou moeten draaien, zodat alles weer goed zou komen (op een of andere manier.)
Hoe lang zou ik dan bezig zijn met linksom draaien? Misschien wel een hele dag.
Of twee dagen.
In de loop van ons leven raken we allemaal steeds verder uit onze beginpositie
weggedraaid. Misschien is dat wel de oorzaak dat we vanaf onze jeugd steeds meer
van elkaar vervreemden (ik probeer maar een verband te leggen.) Het zou goed zijn
als er een nationale, nee, een internationale terugdraaidag zou komen! Jaarlijks.
Ja, dat lijkt me wat. Dan wordt de wereld een betere plek om in te leven.
Ken je die intense momenten waarop er iets op komst is en je voelt dat er iets
heel belangrijks gaat gebeuren, zoals een vreemd toeval dat geen toeval is maar
wat het precies is kun je niet omschrijven maar dat hoeft ook niet want dan zou
je het alleen verstoren terwijl je het gewoon over je heen moet laten komen want
vandaag komt alles samen in dat ene gekke toeval waar je later lachend op terug
zal kijken en je zal je afvragen hoe je leven eruit zou zien als het anders was
gelopen maar niet te lang want dan ben je gewoon dankbaar dat het toen zo was
gegaan en dat is dus n£ op dit moment dit magische moment waarop het gaat gebeuren!
En dat er dan niets gebeurt? Ik wel.
Ik kan best positief denken en mezelf zien als een kansrijke, succesvolle jongeman.
Zo denk ik:
Wat als ik die bus had gehaald?
Wat als ik niet was thuisgebleven?
Wat als ik dat meisje had aangesproken?
En ik zie de succesvolle Jogchem de bus halen, uitgaan en met het meisje weglopen.
Steeds verder en verder. Tot hij uit het zicht is verdwenen.
Vanochtend wachtte ik op de bus. Op zulke momenten voer ik graag denkbeeldige
gesprekken met andere wachtenden.
“Goedemorgen mevrouw met het hondje onder de jas.”
- “Goedemorgen Jogchem. Ja, mijn hondje, dat waarschijnlijk Foefoe heet, heeft
het snel koud met dit weer.”
“Ja, het is koud weer. En de dagen worden langer.”
- “Nou! Het wordt steeds moeilijker om uit bed te komen. Als mijn hondje, dat
ik maar gewoon Foefoe noem, niet naar buiten moest, zou ik nog lekker liggen.”
“Ik kon niet eens blijven liggen, vanwege de kou. Daarom ga ik een extra dekbed
kopen.”
- “Je ziet er moe uit, Jogchem, als ik dat mag zeggen.”
“Ja, ik heb slecht geslapen en heel raar gedroomd. Ik had heel erge dorst, maar
in plaats van op te staan en water te drinken, sliep ik verder en droomde ik dat
ik water dronk. De hele nacht. Heeft u dat ook weleens?”
Zo stond ik al een tijdje, in gedachten verzonken, starend naar de mevrouw en
Foefoe. “Is er iets?” vroeg ze plotseling. Ik schrok even van haar echte stemgeluid,
al klonk het even zacht en vriendelijk als ik me had voorgesteld. “Nee, niets,”
antwoordde ik vlug. Daarna liep ik wat heen en weer. Tevergeefs vroeg ik me nog
af of zij weleens zo raar droomde. Wat is het toch vervelend als mensen je uit
je gedachten halen.
Alles wat ik ooit vol trots uitgedacht heb,
komt samen in een enkel,
onvermijdelijk besef:
Alles wat ik ooit vol trots uitgedacht heb, komt samen in een enkel, onvermijdelijk
besef: Voor alles wat ik nog ga bedenken, zal ik me ooit schamen.
Eén keer zag een kakkerlak. Een enkele keer maar. En ik had hem meteen te pakken.
Zo snel was hij niet. Ik raakte hem vol met m'n duim en "Krak!" dat was de kakkerlak.
Dat dacht ik.
Maar die ene kakkerlak keert steeds weer terug om me te teisteren. Ik zie hem
overal, vooral in het donker. Even wiebelt hij, maar merkt hij dat ik kijk, dan
houdt hij zich doodstil. Langzaam buig ik naar voren. En net als ik hem te pakken
heb en weer dat heerlijke "Krak!" verwacht, verandert hij snel in een pluisje,
een blaadje of een kruimel. Heel soms een druif.
"Afgelopen vrijdag heeft de Rotterdamse politie een inval gedaan in Taxusstraat
20a, waarbij twee verdachten zijn opgepakt onder verdenking van handel in harddrugs.
De twee mannen, 28 en 35 jaar, worden hoogst waarschijnlijk vrijgelaten wegens
gebrek aan bewijs. De politie ontkent dat hier sprake is van een vergissing. 'We
beschikten over voldoende aanwijzingen om tot een inval over te gaan. Het lag
niet in de verwachting dat we niets zouden aantreffen, maar dat is geen reden
om verder onderzoek te staken.' "
Taxusstraat 20a. Ik heb het wel tien keer overgelezen, maar het staat er echt.
Dat zijn mijn onderburen! Mijn vriendelijke onderburen, die altijd gedag zeggen,
ook al zeg ik niet veel terug. Het moet wel een vergissing zijn. Ach, ze lijken
wat eccentriek, maar ze zijn best aardig. Toen ik hier pas kwam wonen hadden ze
nog geholpen met verhuizen. Alles hadden ze omhoog gesjouwd. Ze hielpen zelfs
met uitpakken en inrichten. Vorige week nog, toen het wat kouder werd, hebben
ze mijn plafond geïsoleerd. Ik hoop dat ze het niet te koud hebben in de cel.
Deze man heeft geleefd! Zo wil ik ook oud worden. Ik zit naast de oude man die
zondags bij weer en wind naar het water staart. Vanuit mijn ooghoeken zie ik het
kuiltje in het gras, zijn potje verse wormen, zijn ruwe handen, zijn eigengemaakte
hengel en zijn hoedje vol gaatjes met hier en daar een vergeten vishaakje. Hij
heeft nog niks tegen me gezegd. Waarom moest ik zonodig die kunststof hengel kopen?
Die nepvisjes? En dat groene pak?
"Hebbes!" schreeuwt hij naar zijn dobber. Hij schudt en hijgt. En onder het wateroppervlak
verschijnt een enorme witte vis. "Ja. Goed zo. Nee hier. Nee. Kom nou. Nee! O
nee!" In zijn trillende hand houdt hij het lege haakje. "Waarom lukt het niet?"
kreunt hij. Ik wil hem troosten: "Zo erg kan het toch niet zijn?" Maar hij begint
te snikken. "Er zitten nog veel meer vissen in het meer," ga ik door. "Maar niet
zoals deze! Ik wacht al heel lang op die vis. Al zo lang!" Wat kan ik nog zeggen?
Dat hij er wel weer bovenop komt? Dat hij morgen een veel grotere vis vangt en
deze al lang is vergeten? Hij hoort me al niet meer. Nog een klein snikje en hij
tuurt weer naar het water. Zo zal ik ook wel oud worden.
's Nachts kun je jezelf maar een korte tijd overtuigen dat je niet naar de w.c.
hoeft. Ook al bedenk je een waterdicht pleidooi, vloeiend verwoord, dan nog druppelt
langzaam het besef door dat je echt moet. En dus ga je maar. Het gebeurt soms
(en hierbij vertrouw ik mezelf niet) dat je dan echt niet meer hoeft. Daar sta
je dan, met koude voeten op de koude vloer en koude handen aan een koude plasser,
die niet plast. En je denkt: "Ik heb het niet koud."
Ik denk niet aan sex. Dat hoeft van mij niet, dat gedoe. Mensen maken zich daar
al veel te druk om. Overal zijn sexshops, afwerkplekken en condoomautomaten. Pas
liep ik langs een dierenwinkel met een pratende mechanische papegaai. Zo een die
voor een gulden een plastic ei kado geeft. En ik zou toch zweren dat hij tegen
me riep: "Hee- jij- daar- wil- jij- een-condoompje?" "Pardon?" wilde ik bijna
antwoorden. "kom- jij- eens- even- hier" "Nee!" dacht ik toen. "Nee, nee, nee!
Ik doe er niet aan mee! Ik stop geen piek in de gleuf, banaal beest!" Dat dacht
ik. Of dat riep ik! Ja, dat had ik geroepen! Heel de straat had het gehoord en
lachte me uit. Ik wilde verdwijnen, mezelf in een heel klein balletje rollen,
maar ik begon te rennen. Zo hard mogelijk. Achter me hoorde ik nog wat jongens
roepen. Gelukkig kon ik hun smerige opmerkingen niet verstaan. Viezerikken waren
het. Allemaal.
Of het nu wil of niet, ik ben constant bezig mijn onschuld te bewijzen, voor het
geval iemand me ergens van zou beschuldigen. "Nee meneer, dat bonnetje is echt
niet vervalst. Ik heb wat flesjes ingeleverd die ik hier ook heb gekocht. Bovendien
kan ik die dingen niet eens vervalsen." En heb ik heel mijn pleidooi uitgedacht,
dan voel ik nog die schuldige blik op mijn gezicht. Waarom weet ik niet.
Tegenover me in de trein kwam een oude dame zitten, die me het volgende verhaal
vertelde:
Wat ik nou heb meegemaakt! Ik had net m'n trein gehaald. Ik wilde op tijd komen,
dus ik was blij dat hij er nog stond. Er werd nog iets omgeroepen, maar dat verstond
ik niet. Ik stapte in en de trein reed meteen weg. "Mooi," dacht ik. De trein
was leeg. Dat snapte ik niet. Gek was dat, dat ie leeg was. En toen stopte de
trein. En hij ging niet verder. Geen station of niks. Hij stond gewoon stil. Nou
en toen dacht ik: "Hier is iets mis." En ik dacht: "Wat moet ik nu?" Dus toen
liep ik naar voren. Ik klopte op zo'n deurtje, maar ik zei niks, want ik voelde
me een beetje opgelaten. Dus niet van: "Ik wil eruit," maar gewoon twee keer kloppen.
Bovendien was er misschien niemand voorin. Alleen zo'n computer. En dan riep ik
zomaar wat tegen niemand. Nu is dat achteraf ook niet zo erg. Nou en toen deed
iemand open. De machinist dus. Hij was geschrokken, want hij verwachtte niemand.
Hij was blij dat ik het was. Niet dat hij mij kende. Nee hij was blij dat ik geen
overvaller was of zo. Natuurlijk kende hij me niet, want ik stap niet iedere week
bij hem in de trein als hij die gaat parkeren. Zo van "Zo, bent u daar weer?"
"Ja meneer, het is weer zaterdag." Dat dus niet. Maar goed. Ik leg dus uit hoe
of wat. En hij vond het ook erg vervelend. Martin heette hij. Dat vertelde hij
later nog. Maar toen moest ik nog tien minuten zitten want hij moest nog wat koppelen
of zo. Dat snapte ik niet helemaal. En ik mocht niet weglopen, want hij was verantwoordelijk.
En als ik dan zo alleen langs dat spoor loop en er gebeurt wat - je weet maar
nooit - dan heeft hij het gedaan. Dus ik ging wat zitten lezen in een christelijk
krantje, dat daar toevallig lag. Het was een beetje overdreven. Zo van je-moet-per-se-geloven-
anders-gaat-het-mis. Dat hoeft van mij niet zo. Zo opdringerig. En de inkt gaf
af. Dat viel me op, dat de inkt ook zo opdringerig was. Ja zo ga je dan denken
als je een tijd moet wachten. Maar het viel wel mee. Martin - dat wist ik toen
nog niet, dat ie zo heette - die kwam al heel snel terug. Ik hoorde eerst zijn
wokkie tokkie: "Dus je hebt er weer een?" En toen zag ik hem. "O, hier ja," zei
ie. "Komt u maar mee." Nou en toen liepen we naar de achterkant van de trein door
alle deurtjes - ergens had iemand overgegeven en dat stonk - zo naar voren. Helemaal
tot in de cockpit of hoe heet het. Met al die knoppen. Dat was wel interessant.
Maar wel een beetje krap. En het laatste stuk liepen we langs het spoor zo terug
naar het station en dat was helemaal niet zo ver. En toen vertelde hij dus dat
ie Martin heette en binnenkort niet meer hoefde te royeren - want zo heet dat
trein parkeren - maar dan kon hij echt gaan rijden met mensen. En toen kwam de
volgende trein en nu zit ik hier. Ik ben wel te laat, maar eigenlijk vind ik dat
niet eens zo erg.
Gisteravond zat ik zoals ik wel vaker doe, met een glas aan mijn oor naar de buurman
te luisteren. Woensdags is hij meestal alleen, maar dan is er altijd nog wat te
horen. Dit keer hoorde ik niets. Helemaal niets. Vreemd was dat. Ongebruikelijk.
Ik wist zeker dat hij thuis was, want vanaf de straat had ik zijn licht zien branden.
Een hele tijd bleef het stil. Mijn aandacht was al een beetje verslapt toen ik
plotseling een heftig geschuur hoorde. Heel hard, alsof hij twee stenen van een
hunebed op elkaar schoof. Die theorie verwierp ik snel en ik luisterde gespannen
verder.
Het geluid werd zachter en leek zich naar boven te verplaatsen. Toen werd het
weer stil. Heel stil. Heel lang. Omdat bovenaan de muur misschien nog iets te
horen was, besloot ik wat hoger te gaan luisteren. En terwijl ik mijn glas voorzichtig
over de muur bewoog, merkte ik dat dat precies hetzelfde geluid maakte! Snel hield
ik me stil en daar begon het weer aan de andere kant, harder dan ooit. Toen weer
die stilte. Heel, heel erg lang. Spierpijn begon toe te slaan en de jeuk aan mijn
enkel werd steeds moeilijker te verdragen. Maar dit keer hield ik vol. Na ongeveer
een kwartier wachten (het kan korter zijn geweest, maar zo had ik het ervaren)
hoorde ik weer wat. Het waren bekende geluiden: het knakken van een gewricht,
het kraken van de vloer, de klik van het lichtknopje en het piepen van de deur.
Het was teleurstellend, maar ik moest ook maar eens naar bed. Alles was weer normaal.
Ondersteboven in mijn stoel
zie ik mezelf over het plafond lopen
langs de grote lamp op die dunne ketting
naar het raam, dat opeens heel laag is.
Dag buurman.
Hij snapt het niet.
Ik bezwijk onder een abstract gewicht dat ik maar niet kan overbrengen op de toetsen,
die met alle kracht mijn vingers weerstaan.
Gedachten overkomen me, zoals alles me overkomt.
Sinds een paar dagen heb ik heimwee naar vroeger.
Als er nooit een periode is geweest waarin ik niet verlangde naar iets anders,
hoe kan ik dan heimwee voelen naar vroeger?
Sommigen leven uit een gebrek aan redenen om te sterven.
Ik voel heimwee naar een tijd waarin mijn falen nog geen feit was.
Beter gezegd: toen ik er nog geen gewoonte van had gemaakt mijn kansen te verspelen.
Ik had alles in me om een genie worden. Een groot wetenschapper, schrijver, of
filosoof.
Alles behalve een ruggegraat.
Mijn leven is samen te vatten als een gemiste kans.
Eens, ergens, om een of andere reden, ben ik geïmplodeerd.
Geluk is niet meer dan een naïeve fase tussen twee depressies.
Ik zal mislukken op ieder vlak, omdat het niet in mijn aard ligt iets te bereiken.
Het besef dat je onvermijdelijk zult mislukken is veel pijnlijker dan het besef
dat je bent mislukt, omdat het nog moet plaatsvinden.
Had ik maar de leeftijd om te mogen klagen.
Ooit zal ik zeggen: "Ik zei toch dat het niets zou worden?" Die uitspraak wordt
de kroon op mijn werk.
Mijn potloden geslepen,
Mijn dagboeken geordend,
Mijn navel geleegd,
Mijn bed opgemaakt.
En toch heb ik iets over het hoofd gezien.
terug