De etiologie van degeneratieve mitralisklepziekte.
Veelal gaat het bij mitralisklepprolaps, al dan niet syndromaal, om een degeneratief proces. Uit onderzoek is gebleken dat er grofweg twee vormen van dit proces bestaan, met mogelijk een verschillende etiologie. Degeneratieve mitralisklepziekte omvat een spectrum van aandoeningen die resulteren in chordale elongatie of ruptuur en dilatatie van de annulus. Dit kan dan weer leiden tot een variërende graad van mitralisklepregurgitatie. Wanneer de klepdysfunctie (nog) minimaal is, kunnen we dit al benigne beschouwen. In geval van significante regurgitatie wordt het echter ineens een belangrijke oorzaak van cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Bij bij deze laatste groep is reconstructie van de mitralisklep mogelijk. Dit resulteert dan in een herstel van de normale levensverwachting, indien de patiënt tijdig wordt behandeld voordat significante pathologische veranderingen in de ventriculaire functie zijn opgetreden.Etiologische classificatie van degeneratieve mitralisklep ziekte: de ziekte van Barlow en fibroelastische deficiëntie.
|
Ziekte van Barlow |
Fibroelastische deficiëntie |
Pathologie |
Myxoïdinfiltratie |
Foutlopende aanmaak van bindweefsel |
Typische leeftijd |
Jong (meestal <60 jaar) |
Oud (meestal >60 jaar) |
Duur van gekende mitralisklepziekte |
Enkele jaren tot decaden |
Maanden |
Lange voorgeschiedenis van hartgeruis |
Gewoonlijk |
Nee |
Familiale voorgeschiedenis |
Soms |
Nee |
Kenmerken van Marfan |
Soms |
Nee |
Auscultatie |
Midsystolische click en laatsystolisch geruis |
Holosystolisch geruis |
Echo |
Bulkende, fladderende klepbladen, multisegmenteel prolaps |
Dunne klepbladen, prolaps van een enkel segment, geruptureerde chordae |
Chirurgische laesies |
Overmatig weefsel, verdikte en/of lange klepbladen, chordale verdikking of verdunning, chordale elongatie of ruptuur, atrialisatie van klepbladen, fusie, fibrose of calcificatie van de chordae, papillairspiercalcificatie, annuluscalcificatie |
Dunne klepbladen, verdikking en overmatig weefsel (indien aanwezig) gelimiteerd tot het prolaberende segment, ruptuur van chordae |
klepherstel |
complex |
Minder complex |
Tabel 1 De verschillen tussen de ziekte van Barlow en fibroelastische deficiëntie
De ziekte van Barlow, een van de populaire namen voor de aandoening en de meest gebruikte in artikelen die gaan over de degeneratieve aard van de ‘floppy valve’, en daarnaast fibroelastische deficiëntie zijn de twee dominante vormen van degeneratieve mitralisklep ziekte en hebben zo hun eigen karakteristieken bij klinisch en echocardiografisch onderzoek. Preoperatieve differentiatie tussen deze twee bij patiënten, zowel door cardioloog als chirurg, is belangrijk omdat de technieken, chirurgische vaardigheden en expertise die nodig zijn voor een reparatie verschillen. Barlow patiënten hebben vaak multipele complexe laesies. Volledig herstel hiervan is daardoor enkel waarschijnlijk indien een gespecialiseerde cardiochirurg aan het werk gaat. Deze complexiteit geldt in mindere mate voor de fibroelastische ziekte en kan daardoor relatief eenvoudig hersteld worden door een algemene cardiochirurg.
Degeneratieve mitralisklepziekte refereert naar een spectrum van aandoeningen waarbij morfologische veranderingen in het bindweefsel van de mitralisklep structurele laesies veroorzaken, die een normale functie van het mitralisklepapparaat verhinderen. Degeneratieve laesies zoals chordale elongatie, chordale ruptuur, klepbladweefseluitzettingen, en annulaire dilatatie resulteren in mitralisklepregurgitatie te wijten aan het prolaberen van het klepblad. Degeneratieve mitralisklepziekte wordt gezien als een belangrijke oorzaak van cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Hoewel de mitralisklepprolaps met ernstige regurgitatie een veel voorkomende indicatie voor chirurgie is, wordt over het algemeen weinig gelet op differentiatie van het specifieke degeneratieve proces. Dit is echter wel belangrijk omdat de vorm van chirurgie afhankelijk is van dit onderscheid.
Historisch
perspectief.
Hoewel het syndroom van een midsystolische click en
een systolisch geruis, nu bekend als de ziekte van Barlow, voor het eerst werd
beschreven in 1887 door Cuffer en Barbillon, duurde het nog tot 1960 voordat van
deze bevindingen werd erkend dat deze werden veroorzaakt door
mitralisklepprolaps. Hoewel sommigen zoals Griffith in 1892 en Hall in 1903 al
hadden gesuggereerd dat ze te wijten waren aan mitralisklepregurgitatie, was de
algemene opinie dat dit geruis onschuldig was en veroorzaakt werd door
pleuro-pericardiale adhesies of een extracardiale ziekte. De theorie van
pericardiale en extracardiale origine werd op de proef genomen door Reid in
1961, die opnieuw suggereerde dat midsystolische geruisen worden veroorzaakt
door mitralisklepregurgitatie en dat de click waarschijnlijk ontstaat door het
plots opspannen van slappe chordae. Barlow en zijn collega's valideerden Reid's
theorie in 1963 door gebruik te maken van cineventriculografie. Zij waren
hierdoor in staat de aanwezigheid van mitralisklepregurgitatie aan te tonen bij
verscheidene patiënten met een systolisch geruis. Barlow en zijn collega's waren
daarmee de eersten die direct bewijs vonden dat het geruis en de click te wijten
waren aan mitralisklepregurgitatie. Zij onderschreven hun bevindingen echter
foutief toe aan gefibroseerde chordae te wijten aan reumatisch kleplijden en
bevalen aan dat patiënten onder antibiotica geplaatst dienden te worden tegen
reumatische koorts. Barlow presenteerde later zijn bevindingen in Johns Hopkins
Hospital, waar Criley het mechanisme correct interpreteerde als excessieve
beweging van het posterieure klepblad in het atrium tijdens systole, een
fenomeen dat hij mitralisklepprolaps noemde. Medio jaren 60 werd het syndroom
herkend als degeneratief in plaats van reumatisch omdat myxomateuze degeneratie
was gevonden op histologische preparaten van hartkleppen. De macroscopische
tekenen van de Barlowklep werden beschreven en omvatten de volumineuze
verdikking van de chordae. Er werd ook aangenomen dat een linker ventriculaire
dysfunctie hierbij bestond in meer dan 80% van de patiënten met het syndroom,
wat leidde tot de suggestie dat de klepdegeneratie secundair was aan een cardiomyopathie. Met de invoering van de tweedimensionale echocardiografie
werden de echocardiografische tekenen van mitralisklepprolaps gedefinieerd en in
de vroege jaren 80 werd deze modaliteit overtroffen door cine-angiografie als
eerstekeus middel voor diagnose van mitralisklepprolaps. Barlow noemde later nog
de term ‘billowing mitral valve syndrome’om het ‘fladderen’ van de
mitralisklepbladen te beschrijven wat op echocardiografie te zien is. Het is
niet duidelijk wanneer het eponiem voor het eerst werd gebruikt om de ziekte te
beschrijven, maar referenties naar het syndroom van Barlow verschenen in de
medische literatuur reeds in 1974. Carpentier en collega's karakteriseerden de
chirurgische laesies die bij de ziekte van Barlow te zien zijn en waren de
eersten die dit differentieerden van een andere categorie van
mitralisklepprolaps waarbij geen fladderende klepbladen aanwezig zijn.
Carpentier gebruikte de term fibro-elastische deficiëntie om dit andere
degeneratieve proces te beschrijven, hetgeen over het algemeen geassocieerd was
met verdunde en geruptureerde chordae en de typische betrokkenheid van een enkel
segment van het posterieure klepblad.
De ziekte van
Barlow.
De ziekte van Barlow is een
degeneratieve mitralisklepziekte waarbij myxoïdinfiltratie van de klep
resulteert in een myxomateuze klep die opmerkelijk is door zijn overmatig
verdikte klepbladweefsel. De chordae zijn soms dun, maar meestal verdikt,
gefuseerd of zelfs gecalcificeerd. Chordale elongatie is meer frequent dan een
ruptuur. De etiologie is onbekend en hoewel sommige casussen een significante
genetische of familiale component hebben, is de meerderheid van de gevallen
sporadisch. De pathologische kenmerken zijn myxoïdinfiltratie, die de drielagige
klepbladarchitectuur vernielt, alsmede collageenveranderingen te zien bij
histologisch onderzoek. Omdat de infiltratie de gehele klep aandoet, is
fladderen en/of prolaps van multipele segmenten van de klep een veelvoorkomende
bevinding.
Kliniek
Patiënten met de ziekte van Barlow zijn
typisch jong (jonger dan 40 jaar), meestal vrouwen, en asymptomatisch bij een
eerste consult, waarbij enkel een geruis is gevonden bij klinisch onderzoek.
Veel patiënten worden dan gevolgd bij een huisarts gedurende vele jaren voordat
er wordt doorverwezen naar een dienst cardiologie. Bij het eerste consult bij de
cardiochirurg hebben de meeste patiënten daardoor al een lange voorgeschiedenis
van hartgeruis. Sommige patiënten hebben een familiale geschiedenis van
mitralisklepprolaps. Doorverwijzing naar de chirurg wordt gebeurt vaak wanneer
tekenen optreden van afnemende ventriculaire functie, opkomst van
voorkamerfibrillatie, of de ontwikkeling van symptomen als palpitaties,
vermoeidheid, dyspnoe en presyncope. Ventriculaire aritmieën, syncope, angina,
endocarditis en cerebrovasculaire accidenten zijn minder vaak voorkomende
tekenen. Patiënten met een lange ziektegeschiedenis en linker ventriculaire
dysfunctie kunnen zich presenteren met symptomen van hartfalen. De erkenning van
de stelling dat klinische gebeurtenissen en een gereduceerde levensverwachting
kunnen optreden bij asymptomatische of minimaal symptomatische patiënten met
ernstige mitralisklepregurgitatie heeft ertoe geleid dat sommige onderzoekers
chirurgische interventie aanbevelen vooraleer er sprake is van symptomen,
aritmieën, of ventriculaire dysfunctie. Patiënten zijn typisch rond de 50 jaar
op het moment van chirurgische interventie, maar kunnen in de praktijk van alle
leeftijden zijn.
Algemeen klinisch onderzoek is vaak niet voldoende,
maar sommige patiënten hebben extracardiale tekenen zoals skeletale
abnormaliteiten die suggestief zijn voor de ziekte van Marfan. De auscultatoire
bevindingen bij de ziekte van Barlow werden goed gekarakteriseerd in de zestiger
jaren en includeren een karakteristieke mid- tot laatsystolische click en een
hoog laatsystolisch geruis. Interventies die het linker ventriculaire
einddiastolische volume beïnvloeden, zoals het valsalva manoeuvre of de
toediening van nitraten, zullen het geruis bij de ziekte van Barlow doen
toenemen en resulteren in een vroegere click door een meer gestrekt
mitralisklepapparaat. Interventies die het einddiastolische volume of de
afterload doen toenemen, maken het geruis zachter en verschuiven de click naar
de late systole.
De klinische bevindingen zijn echter variabel en vele patiënten voldoen niet aan
de klassieke omschrijvingen.
Echocardiografie
Echocardiografie is de gouden standaard
voor de preoperatieve diagnose en differentiatie van degeneratieve mitralisklep
ziekte. Transthoracale echocardiografie (TTE) geeft sufficiënte diagnostische
informatie bij de meerderheid van de patiënten. Transoesofagale echocardiografie
(TEE) geeft duidelijkere beelden en is noodzakelijk wanneer de transthoracale
beelden van onvoldoende kwaliteit zijn. Driedimensionale echocardiografie is een
steeds meer gebruikte onderzoekersmethode en deze technologie zal waarschijnlijk
de echocardiografische differentiatie van degeneratieve mitraliskleplijden
vergemakkelijken.
Vanuit chirurgisch perspectief dient echocardiografische oppuntstelling van een
Barlowklep:
1. De diagnose van middelmatig tot ernstige mitralisklepregurgitatie te
bevestigen;
2. Een Carpentier type 2 en vaak geassocieerde type 1 klepdysfunctie te
bevestigen en te identificeren welke klepblad en welke segmenten van de
klepbladen prolaberen of fladderen;
3. De primaire laesies zoals chordale en klepblad verdikking, chordale elongatie
en ruptuur, en de secundaire laesies zoals door calcificatie en annulaire
dilatatie aan te tonen.
De ziekte van Barlow toont gewoonlijk fladderen van
een of beide klepbladen met prolaberen van de rand van een of beide klepbladen.
Regurgitatie komt door dit prolaberen en niet door het fladderen van het
klepblad. Wanneer de prolaps te wijten is aan chordale elongatie, gebeurt de
regurgitatie typisch mid- of laat systolisch in tegenstelling tot het
holosystolisch geruis bij chordale
ruptuur. De klep is typisch groot met verlengde en overtollig fladderende
verdikte klepbladen.
Chirurgische laesies
De grootste verschillen tussen de ziekte van Barlow en alle andere oorzaken van mitralisklepregurgitatie zijn de afmeting van de klep en de hoeveelheid van overmatig weefsel. Barlowkleppen zijn vaak ‘gigantisch’ met anterieure klepbladen van 38 mm of groter. Deze bevinding is uniek voor de ziekte van Barlow. De lengte van het posterieure klepblad overschrijdt vaak de septolaterale diameter van de annulus. Meerdere segmenten zijn verdikt en bevatten overmatig weefsel. De chordale elongatie resulteert typisch in een prolaps van multipele segmenten, maar chordale ruptuur kan ook aanwezig zijn. De chordae kunnen dun zijn, maar zijn vaker verdikt en kunnen in gevorderde stadia gefuseerd en geretraheerd zijn, wat leidt tot restrictie van deDe annulus is altijd gedilateerd bij de ziekte van Barlow. Ernstige posterieure annulaire dilatatie kan meestal gerelateerd worden aan de ware grootte van het anterieure klepblad. Atrialisatie van het posterieure klepblad met pseudoverplaatsing van zijn insertie weg van de ware annulus kan gezien worden. Een ander veel voorkomend kenmerk dat gezien wordt is het bestaan van fissuren aan de basis van het klepblad met microtrombi en calcificaties. Calcificaties van delen van de annulus en anterieure papillairspieren en geassocieerde chordae kunnen ook gevonden worden.
Implicaties voor herstel
Alle aanwezige laesies dienen te worden
gecorrigeerd, niet alleen om de competentie van de klep te herstellen maar ook
voor een normale klepgeometrie en bevredigende sluitingslijn. Het simpelweg
corrigeren van de marginale prolaps zonder restrictie laat de laesie
ongecorrigeerd en kan aanleiding geven tot systolische anterieure beweging
alsmede tot terugkeer van de mitralisklepregurgitatie. Wanneer geen sectie wordt
gedaan, zoals bij een neochordoplastie, dient overmatig weefsel zo
gepositioneerd te worden dat het niet meer kan bijdragen aan de functionele
oppervlakte van de klep. Congenitale klievingen, hoewel niet karakteristiek voor
de ziekte van Barlow, dienen gesloten te worden om een adequate reparatie te
bekomen. Naar de reductie van het overmatig weefsel dienen chordale laesies
gecorrigeerd worden. Het is belangrijk dat gepaste ondersteuning hersteld wordt
voor alle gebieden die samenhangen met de verlengde chordae om zo een residuele
of hernieuwde prolaps te voorkomen. Dit gebeurt door de sectie van het
prolaberend segment, verplaatsing van de chordae, applicatie van neochordae of
gebruik van een techniek voor repositie van de papillairspieren. Gelijkaardige
technieken kunnen ook gebruikt worden bij geruptureerde chordae. Dit techniek
van "glijdende plastiek" kan ook gebruikt worden om de spanning van mild
geëlongeerde chordae opnieuw af te stellen.
Figuur 2. Comissuraal aanzicht.
A. Ziekte van Barlow.
B. Fibroelastische deficiëntie
Delen van het klepblad en chordale calcificatie of fusie dienen gereseceerd te worden om de beweeglijkheid van het klepblad te herstellen. Annulaire dilatatie worden behandeld door annulaire plicatie en annuloplastie. Annulaire decalcificatie kan noodzakelijk zijn. Tenslotte, omdat de ziekte van Barlow gepaard gaat met grote kleppen, heeft men gevonden dat het gebruik van grote annuloplastie ringen een succesvolle reparatie geeft en kan helpen bij de preventie van systolische anterieure beweging.
Fibroelastische
deficiëntie.
In tegenstelling tot de ziekte van
Barlow is bij fibroelastische deficiëntie niet zozeer een overmaat aan weefsel,
maar een bindweefseldeficiëntie het pathologische mechanisme. Ongelijkmatige
productie van bindweefsel met collageen-, elastine- en proteoglycaandeficiëntie
resulteren in verdunning van klepbladweefsel. De drielagige architectuur van het
klepbladweefsel blijft bewaard. Secundaire pathologische verandering in
prolaberende segmenten kan resulteren in myxoid depositie met resulterende
verdikking en expansie, maar dit is gewoonlijk gelimiteerd tot het prolaberend
segment. Histologisch gezien zijn veranderingen in elastische vezels meer
prevalent bij fibroelastische deficiëntie dan bij de ziekte van Barlow. De
etiologie van de bindweefseldeficiëntie bij fibroelastische deficiëntie is
onbekend maar kan leeftijdgerelateerd zijn. Ruptuur van dunne deficiënte chordae
is gewoonlijk het mechanisme van de regurgitatie bij aangedane patiënten.
Illustraties over dit item vindt u supra. Deze staan samen met die over de
ziekte van Barlow om goed de verschillen te kunnen schetsen.
Klinische aanpak
Patiënten met fibroelastische
deficiëntie zijn typisch asymptomatisch tot op het moment van chordale ruptuur.
In tegenstelling tot de ziekte van Barlow zijn patiënten met fibroelastische
deficiëntie van middelbare of hogere leeftijd en hebben een korte geschiedenis
van kortademigheid of vermoeidheid. Ze hebben gewoonlijk geen lange geschiedenis
van hartgeruis. In sommige gevallen kan een patiënt heel precies het moment van
aanvang van de symptomen aangeven; het moment waarop de chordaruptuur optrad.
Algemeen klinisch onderzoek toont normaalgesproken geen afwijkingen. Een
holosystolisch geruis uitstralend naar de axilla wordt klassiek gevonden.
Tekenen van linker hartfalen kunnen aanwezig zijn.
Echocardiografie
Bij fibroelastische deficiëntie toont echocardiografie gewoonlijk een enkel
prolaberend segment met soms een zichtbaar geruptureerde chorda. Hoewel de
middelste schelp van het posterieure klepblad meestal aangedaan is, kan ieder
ander klepsegment van het anterieure of posterieure klepblad betrokken zijn. De
klepbladen zijn dun en fladderen of overlappen elkaar niet. Annulaire dilatatie
is minder uitgesproken en calcificatie is typisch afwezig. De regurgitatie
gebeurt gewoonlijk doorheen de systole.
Chirurgische laesies
Chordale ruptuur is de klassieke laesie
bij fibroelastische deficiëntie. Een of meerdere chordae, gewoonlijk van een
enkel segment, zijn geruptureerd en veroorzaken prolaps van het niet meer
ondersteunde segment. Niet-geruptureerde chordae zijn vaak verdund. De
klepbladen zijn dun en van normale lengte met uitzondering van het prolaberende
segment dat juist verdikt is en overmatig weefsel bevat. De gemiddelde
ringgrootte van patiënten met fibroelastische deficiëntie is 32 mm. Annulaire
dilatatie is aanwezig, maar minder prominent dan bij de ziekte van Barlow.
Annulaire calcificatie is ongewoon maar kan optreden bij oudere patiënten
vanwege coëxisterende seniele annulaire degeneratie.
Implicaties voor herstel
Omdat dit een laesie van de chordale
ruptuur is, is correctie van de segmentaire prolaps die ontstaan is door deze
ruptuur altijd aangewezen. Deze laesie kan gerepareerd worden door een variëteit
aan technieken zoals een gelimiteerde resectie van het prolaberend segment,
verplaatsing van de chordae, implantatie van neochordae of een edge-to-edge
sutuur aan het overeenkomstig gebied van het de overliggende klepblad. Overmatig
weefsel dient, indien aanwezig, gereseceerd te worden, maar niet te agressief
omdat het overblijvende niet betrokken weefsel gewoonlijk dik en spaarzaam is en
overmatige resectie dus kan leiden tot bewegingsbeperking van het klepblad.
Hoewel het klepblad en de ringgrootte meestal kleiner zijn dan bij de ziekte van
Barlow, blijft systolische anterieure beweging een potentiële complicatie.
Daarom is het belangrijk om overmatig lange segmenten in te korten en de
annuloplastie ringen niet te klein te nemen.
Andere degeneratieve ziektes.
Degeneratieve mitralisklep ziekte kan
deel uitmaken van ieder bindweefselsyndroom. Het degeneratieve mitralisklep
proces dat wordt gezien bij de Ziekte van Marfan, een bindweefselstoornis die
frequent geassocieerd wordt met mitralisklepregurgitatie, is pathologisch
gelijkaardig aan de ziekte van Barlow. Er zijn bij de ziekte van Marfan ook veel
myxoïdinfiltraties met overmatig weefsel. Er is echter een tendens voor meer
elastische vezel veranderingen in de Marfan kleppen, hetgeen gelijk is aan de
elastische vezel veranderingen aanwezig in het extracardiale Marfan weefsel.
Vanuit chirurgisch perspectief is de Marfanklep tamelijk gelijkaardig aan de
Barlowklep. Om deze reden hebben sommigen gesuggereerd dat de ziekte van Barlow
een niet volledig ontwikkelde vorm is van Marfan. Andere bindweefselziektes
zoals het syndroom van Ehlers-Danlos, osteogenesis imperfecta en pseudoxanthoma
elasticum en genetische stoornissen als het syndroom van Turner kunnen
geassocieerd worden met het Barlow type van mitralisklep ziekte.
Soms doet de degeneratieve ziekte uitsluitend de annulus aan, wat dan een type I
dysfunctie veroorzaakt (cfr. supra). De etiologie van zo'n degeneratie
gelimiteerd tot de annulus is nog niet begrepen, maar lijkt in sommige gevallen
secundair te zijn aan tachyaritmieën of seniele regeneratie.
Niet alle patiënten die voldoen aan de criteria voor degeneratieve
mitralisklepziekte kunnen perfect gecategoriseerd worden op echocardiografie of
chirurgische inspectie als Barlow of fibroelastische deficiëntie. Soms kan de
klep kenmerken vertonen van beide syndromen.
Sommige kleppen kunnen zich presenteren als een niet volledig ontwikkelde vorm
van de ziekte van Barlow en tonen myxoïdinfiltratie bij histologisch onderzoek.
Sommige kleppen die verondersteld worden degeneratief te zijn, blijken bij
histologisch onderzoek een niet-degeneratieve origine te hebben zoals
reumatische ziekte. Sommige degeneratieve ziektes blijven ongeclassificeerd.
Implicaties van differentiatie van degeneratieve
ziekte
Terwijl cardiovasculaire specialisten
makkelijker asymptomatische patiënten met ernstige mitralisklepregurgitatie
doorverwijzen naar een chirurg, is de keuze tussen mitralisklepreparatie en
mitralisklepvervanging van duidelijke significantie gebleken. Een
asymptomatische patiënt met chronische ernstige mitralisklepregurgitatie dient
wel enkel doorverwezen te worden naar ervaren chirurgen met een
waarschijnlijkheid op succesvolle reparatie, zonder residuele
mitralisklepregurgitatie, van meer dan 90%. Een goede differentiatie van het
degeneratieve ziekteproces is een kritische stap bij het doorverwijzen, alsmede
het chirurgisch consult dat de patiënt behoort te krijgen.
Chirurgische implicaties
Differentiatie van degeneratieve ziekte
is een bruikbare stap voor de chirurg, omdat de etiologie en resulterende
laesies bepalen welke technieken nodig zijn voor een succesvol herstel. Wanneer
bijvoorbeeld de echocardiografie een ernstige ziekte van Barlow toont met een
prolaps van beide klepbladen op meerdere segmenten met annulaire calcificatie,
betekent dit dat er een posterieure klepbladresectie, een ‘sliding’
klepbladplastie, een annulaire decalcificatie, een chordale transfer of
substitutie, een papillairspierverplaatsing en een grote annuloplastie nodig
zijn voor een succesvol herstel. Wanneer de chirurg niet zeer ervaren is met
deze technieken, zijn pogingen tot herstel waarschijnlijk niet succesvol. Tevens
is voor zo een reparatie afklemming van de aorta en cardiopulmonaire bypass
gedurende lange tijd noodzakelijk, volgens de literatuur ongeveer 3 uur, hetgeen
duidt op de complexiteit van deze reconstructie. Na het bestuderen van het
preoperatieve echocardiogram dient de chirurg een plan op te maken. De laesies
zijn van invloed op de incisie voorafgaand aan de operatie. Het is bijvoorbeeld
minder waarschijnlijk dat een succesvolle reparatie van een complexe Barlow
bekomen wordt bij totale videoscopie als enige toegangsweg en men zal eerder
een mediane sternotomie of een grotere laterale thoracotomie aanbevelen, terwijl
een simpele prolaps uitstekend te repareren is met behulp van een variëteit aan
minimaal invasieve ingrepen. Het onderscheid tussen etiologie en mogelijkheid
tot reparatie is vooral belangrijk voor chirurgen die minimaal invasieve
technieken aanbieden, omdat jonge patiënten die zulke technieken zoeken vaak
asymptomatische patiënten met de ziekte van Barlow zijn.
Implicaties voor doorverwijzing
Het is ontgoochelend om op te merken dat
ondanks een consensus in de cardiovasculaire wereld en een overmaat aan
ondersteunende data in de literatuur over de superioriteit van een
mitralisklepreparatie boven de mitralisklepvervanging, deze laatste nog veel
wordt toegepast. Om er zeker van te zijn dat een patiënt een
mitralisklepreparatie krijgt en geen -vervanging, is het belangrijk dat zowel
cardioloog als chirurg zichzelf bekendmaken met de nuances in de etiologie van
de laesies geassocieerd met de ziekte van Barlow versus die met fibroelastische
deficiëntie, alsmede met de chirurgische complexiteit en vaardigheid die voor
een reparatie nodig is. Hoewel het niet praktisch en niet noodzakelijk is om
alle patiënten met degeneratieve klepziekte door te verwijzen naar chirurgische
experts, kunnen individuele patiënten gekoppeld worden aan chirurgen met gepaste
expertise voor een reparatie. De chirurg en cardioloog dienen het klinische
scenario en het preoperatieve echocardiogram goed te bestuderen om zich ervan te
verzekeren dat ze te maken hebben met een ziekte van Barlow of en
fibroelastische deficiëntie. Barlowkleppen dienen wanneer herkend te leiden tot
doorverwijzing naar een mitralisklepreparerende chirurg met ervaring in zulke
reparaties.
Beoordeling van prognose en outcome.
Het blijft moeilijk om de duurzaamheid
van de mitralisklepreparatie op lange termijn vast te stellen door slechte
classificatie van patiënten en etiologie, laesie en dysfunctie. Correcte
differentiatie van etiologie en laesie is noodzakelijk om de kwaliteit en
duurzaamheid van een mitralisklepreparatie van een bepaald medisch centrum te
kunnen controleren, alsmede het onderzoek naar de outcome. Chirurgen die zich
hebben gespecialiseerd in mitralisklepreparaties moeten hun reparatieratio en
outcome controleren om zich ervan te verzekeren dat ze het verwachte zorgniveau
leveren. Zo'n controle kan enkel goed gedaan worden indien gestratificeerd
wordt voor etiologie of laesie. Chirurgen zouden hun reparatie- en residuele
regurgitatieratio's apart voor Barlow en fibroelastische deficiëntie moeten
kunnen meedelen aan patiënten en doorverwijzende cardiologen.
Hoewel het herstel van degeneratieve mitraliskleppen reeds 30 jaar wordt gedaan, blijft de langetermijns outcome slecht gedefinieerd door gebrek aan accurate differentiatie. Hoewel beschikbare data suggereren dat patiënten met een prolaps van de twee klepbladen een hogere kans hebben op recidiverende middelmatige tot ernstige mitralisklepregurgitatie en heroperatie, kan men vanuit de data niet differentiëren volgens etiologie. Zo is het bijvoorbeeld niet geweten of de ziekte van Barlow met reparatie beperkt tot het posterieure klepblad dezelfde outcome heeft als fibroelastische deficiëntie met posterieure klepbladprolaps en in hoeverre verschillende reparatietechnieken een verschillende outcome hebben. Differentiatie van degeneratieve ziekte is in de toekomst van kritisch belang voor de opheldering van zaken als duurzaamheid en resultaten van de mitralisklepreparatie.