vraag 1) Wat zie je: hoe begint het toneelstuk?
Het doek (meestal zware dieprode veloursgordijnen) gaat op en het spel kan
beginnen. Het doek zorgt voor een duidelijk onderscheid tussen het moment voor
de voorstelling en het begin ervan, het maakt de scheiding tussen publiek en
toneel groot. Het doek is een onderdeel van het traditionele 'lijsttoneel'.
Achter die lijst is een wereld die weinig met de onze te maken heeft. Moderne
theatermakers kiezen vaak voor een minder groot onderscheid tussen toneel en
publiek.
vraag 2) Wat zie je: hoe karakteriseer je decor, kostuums en rekwisieten?
In een realistisch decor staan echte meubelstukken, bij voorkeur op een logische
plek, alsof het een echte kamer is. Wanneer een klassiek stuk, bijvoorbeeld van
Shakespeare, wordt gespeeld in een realistisch hedendaags decor met hedendaagse
kostuums, beïnvloedt dat onze interpretatie. De vormgeving van een minder
herkenbaar decor (abstract) zegt vaak veel over de manier waarop de regisseur
wil dat je naar het stuk kijkt.
vraag 3) Wat zie je: welke rol speelt de belichting?
De ene regisseur eist van de belichting dat ze niet afleidt van de rest van het
toneel. Andere regisseurs gebruiken licht als een zelfstandig theatraal middel. In
dat geval is het interessant erop te letten wat die belichting toevoegt aan de
betekenis van het toneelspel.
vraag 4) Wat zie je: waar wordt gespeeld?
Een podium hoort bij lijsttoneel (zie vraag 1). Wanneer er gelijkvloers wordt
gespeeld, is er voor het publiek een soort tribune gemaakt; de scheiding tussen
spel en publiek is dan veel kleiner.
vraag 5) Werkwijze: welke speelstijl overheerst?
Dramatisch spel, met veel grote gebaren en flinke stemwisselingen, wordt vaak gezien
als ouderwets. Beïnvloedt door film en mogelijk gemaakt door moderne geluidstechniek
wordt tegenwoordig vaak de voorkeur gegeven aan een meer natuurlijk spel. Blijspelen
lenen goed voor karikaturaal spel, het neerzetten van een typetje.
vraag 6) Werkwijze: richten de spelers zich rechtstreeks tot publiek?
Een speler die zich rechtstreeks tot het publiek richt, doorbreekt de illusie dat
wat zich op het toneel afspeelt echt is, hij stapt uit zijn rol. Vooral in blijspelen
wordt dit vaak gedaan. Een cabaretier richt zich altijd tot het publiek; Freek de
Jonge had dan ook grote moeite het publiek te negeren in zijn eerste serieuze toneelrol.
vraag 7) Inhoud: hoe heeft de regisseur bestaande tekst verwerkt?
Om allerlei praktische redenen kan een toneelstuk worden aangepast, bijvoorbeeld
omdat het toneelstuk anders te lang zou duren. Het kan ook zijn dat de regisseur
de tekst helemaal verandert en een eigen betekenis laat spelen. In dat geval
zijn er vaak andere zaken aan te wijzen, buiten de oorspronkelijke tekst, die
in het maken van het stuk ook een rol spelen.
vraag 8) Inhoud: tot welk genre reken je de voorstelling?
Het klassieke Griekse toneel kende al het onderscheid tussen tragedie en komedie.
Een komedie is om te lachen, met typetjes, zonder veel diepgang, een voor de hand
liggende moraal en vaak een happy end. In een tragedie zit psychologische diepgang
en is de afloop vaak dramatisch te noemen.
vraag 9) Betekenis: wat is de betekenis van de voorstelling? (Kies 1 of meer opties)
De meeste categorieën spreken voor zich. Ook al is de bedoeling van de makers
niet helemaal duidelijk, dan kan de voorstelling toch stof tot nadenken (tot
eigen interpretatie) geven. Ook in de theaterwereld bestaat er zoiets als
abstract theater, waar het verhaal met begin en einde maar bijzaak is, maar
waar wel veel te beleven valt. In dat geval naderen theater en beeldende
kunst elkaar, ook de grens tussen een dansvoorstelling en een toneelvoorstelling
vervaagt soms.
De overige categorieën spreken voor zich.
ga terug naar home ga terug naar de toelichtingen