Toelichting kijkwijzer architectuur
Vraag 1) Wat zie je: hoe verhoudt het gebouw zich met de omgeving?
Opdrachtgevers vragen architecten vaak om een opvallend gebouw
neer te zetten. Wanneer een nieuw gebouw in de oude binnenstad
wordt ingepast, staat de architect voor de keuze zijn gebouw hieraan
aan te passen of juist een zo groot mogelijk contrast te zoeken.
vraag 2) Wat zie je: welke materialen vallen op?
De keuze van materiaal draagt bij tot de betekenis die we aan een
gebouw toekennen. Bij een groot bankgebouw worden vaak luxe
materialen gebruikt, zoals marmer. Metselwerk met bakstenen is typisch
Hollands en geeft de gebouwen een vertrouwd uiterlijk. Moderne
architecten passen vaak ongebruikelijke materialen en
materiaalcontrasten toe.
vraag 3) Wat zie je: wat is de grondvorm van het gebouw?
De eenvoudige doos-vorm is kenmerkend voor het modernisme en bepaalt veel
van de architectuur tussen 1930 en 1980. Structuralisten werken met kleinere,
vaak geometrische vormen, die gestapeld worden in een structuur waarin herhaling,
ritme en variatie een rol speelt. Organische vormen zijn niet-geometrische vormen
die ontleend zijn aan de natuur, ooit geïntroduceerd door de Spaanse architect Gaudi.
vraag 4) Wat zie je: hoe verhoudt zich de façade met de rest van het gebouw?
Een architect kan beginnen met de buitenkant -de verpakking- van het gebouw. In de
negentiende eeuw is deze façade architectuur gebruikelijk. Moderner is het van
binnenuit te beginnen, dus het gebouw als optelsom van kamers, ruimtes of bouwvolumes.
Niet symmetrische en niet vlakke gevels zijn dan vaak het resultaat, zoals bij het
Rietveld-Schröderhuis in Utrecht.
vraag 5) Wat zie je: valt de entree van het gebouw op?
Barokke gebouwen uit de zeventiende eeuw hebben vaak een opvallende entree, met
bijvoorbeeld veel trappen. Een indrukwekkende entree verhoogt de status van een
gebouw. Tegenwoordig zijn entreepartijen vaak wat bescheidener van opzet of ontbreekt
zelfs een centrale ingang, zoals bij Muziekcentrum Vredenburg in Utrecht, om de drempel
tussen de straat en het gebouw zo klein mogelijk te maken.
vraag 6) Wat zie je: wat valt op aan de constructie?
In de moderne architectuur is bijna altijd sprake van skeletbouw. Het skelet, bijvoorbeeld
van betonnen kolommen, houdt dan het gebouw overeind. Het gebouw stort niet in als er muren
worden weggebroken. Een architect staat voor de keuze het skelet 'eerlijk' zichtbaar te
laten, of het te verbergen, bijvoorbeeld achter een dun vlies van glas en plaatwerk.
vraag 7) Werkwijze: waardoor heeft de architect zich laten leiden?
'Less is more' is de slogan van het modernisme. Hoe kaler de architectuur, hoe mooier.
'Less is a bore' is de slogan van het post modernisme en betekent dat er niet-functionele
zaken, zoals decoraties, aan het gebouw mogen worden toegevoegd (zie ook het hoofdstuk
De Smaak). Vooral in de negentiende eeuw, maar tegenwoordig ook weer, gebruiken architecten
vaak vroegere stijlen (klassiek, middeleeuws of renaissance) voor nieuwe gebouwen, zoals
bij het Centraal Station in Amsterdam.
vraag 8) Functie: verwijst architectuur naar gebruiksfunctie van het gebouw?
Weinig architecten houden vast aan traditionele vormen, zoals bijvoorbeeld een kerk met een
klokkentoren dat is. Lange tijd is het gewoonte geweest de gebruiksfunctie een geringe rol
te laten spelen in het uiterlijk van een gebouw. Een kantoorflat, woonflat, school of
bioscoop zijn dan niet meer echt van elkaar te onderscheiden. Tegenwoordig is er meer aandacht
voor het herkenbaar maken van de gebruiksfunctie.
vraag 9) Betekenis: welke associaties roept het gebouw op? (Kies 1 of meerdere functies)
Uit je antwoorden op bovenstaande vragen blijkt in veel gevallen al wel met welke categorie
je het gebouw associeert.
Pure 'abstracte' architectuur is architectuur die weinig rekening houdt met bestaande
tradities en niet echt verwijst naar de gebruiksfunctie. Van Rietveld (zie Ouverture) wordt
wel gezegd dat hij abstracte architectuur maakt.
De overige categorieën spreken voor zich.
ga terug naar home
ga terug naar de toelichtingen