NL: Oogstmijt
ENG: mites, chiggers
DU: Herbstmilbe,Herbstgrasmilbe
Oogstmijten (Trombiculidae) zijn rode tot gele mijten waarvan de nimfen en volwassenen zich voeden met insecten en insecteneieren in de bodem. Fluweelmijten is de naam van de volwassen mijt.
De larven, jeukmijten volgens van der Hammen (1956), hebben voor hun ontwikkeling éénmalig een maaltijd van half verteerd cel- en weefselvocht van een vertebraat nodig. Daartoe bijten zij zich vast in de huid van hun gastheer en zuigen zich in enkele dagen vol.
Sommige larven zijn zeer gespecialiseerd, bijvoorbeeld Doloisia synoti, die alleen in de neusholten van vleermuizen gevonden wordt. Anderen worden op de huiden van een groot aantal gastheren gevonden, bijvoorbeeld Neotrombicula autumnalis die op zowel muizen en mensen als vogels en reptielen voorkomt.
Op de gastheer heeft deze laatstgenoemde soort een duidelijke voorkeurslokalisatie. Bij muizen zien we bijvoorbeeld dat, wanneer er weinig exemplaren aanwezig zijn, die dicht opeengepakt in de oren en rond anus en genitaliën van de muizen zitten. In het topseizoen zijn de larven over het gehele lichaam verdeeld.
Bij de mens blijkt bovendien een voorkeur te bestaan voor plaatsen waar de kleding knelt (broekriem, oksels, sokkenranden enz.) Zijn er echter veel mijten aanwezig dan kunnen deze zich net als bij de muizen over het gehele lichaam verdelen.

Trombidiosis: De uitscheiding en van hun speekselklieren en de reactie van ons lichaam er op veroorzaken na enkele uren jeukende enigszins verheven plekjes. Wanneer je kijkt voordat je krabt kun je een 0,2 - 0,3 mm grote oranje mijt in het midden van het plekje zien. De plekjes verdwijnen meestal na enkele dagen.

Gevoelige individuen kunnen uitgebreide roodheid, urticae, papels, blaasjes, blauwe plekken en krabeffecten (door de hevige jeuk geïndiceerd) te zien geven. Soms treden algemene malaise verschijnselen op met o.a. lymfeklierzwellingen.

Herhaald contact resulteert wel eens in immuniteit (Rook, Wilkenson & Ebling, 1968)

In ons land komen de larven van Neotrombicula autumnalis het meest voor in juli, augustus en september (Kepka, 1965)
In 1974 hebben J.E.M.H. van Bronswijk (destijds biologe, inmiddels hoogleraar) en R. Roberti (dermatoloog) van de universiteitskliniek voor huidziekten te Utrecht een inventarisatie van Trombiculidae larven gedaan.
Neotrombicula autumnalis komt vooral voor in de klei- en lössgronden
 
Tips voor het vermijden van oogstmijt:
Weiden waarvan bekend is dat er oogstmijt voorkomt vermijden.
In eigen tuin het gras kort houden, want de larven zitten vaak bovenaan de grashalmen.
Het gemaaide gras (laten) verwijderen en afvoeren. Dit zou theoretisch ook moeten helpen om het aantal oogstmijten in je tuin te doen verminderen.
Laarzen of hoge schoenen dragen en gesloten kleding dragen.
Sokken, schoenen en broeken met insectenwerende middelen behandelen.
Contact met de grond (zitten, liggen) vermijden.
Bij thuiskomst zo snel mogelijk douchen en schone kleren aantrekken.
 
Naast bovenvermelde tips een aantal persoonlijke voor diegenen die er "last" van hebben

De zogenaamde "muggenmelk" die wel voorgeschreven wordt bij vakanties in de tropen helpt redelijk goed om ze van je af te houden. Smeer je benen er mee in tot aan je liezen voordat je de tuin of het veld ingaat.

"Prikweg" van VSM regelmatig op jeukbulten smeren.
Huisdieren niet op je stoelen en banken laten zitten als ze ook buiten komen want die brengen de beestjes mee naar binnen
Huisdieren niet op schoot nemen en niet optillen.
Wanneer je gezellig buiten wilt zijn zorg dan dat je een stenen terrasje hebt om op te zitten. Onze ervaring is dat ze daar niet komen.
Huisdieren
Bedenk dat sommige huisdieren ook verschrikkelijke last van oogstmijt kunnen hebben en zich tot bloedens toe kapot kunnen bijten vanwege de jeuk. Haal bij de dierenarts een zalfje. (En leg hem meteen uit wat er aan de hand is. Ons is gebleken dat ze er meestal geen flauw idee hebben dat dit bestaat)
.
.
(Bronnen oa: entomologische berichten deel 34, 1974 en hierbovenvermelde verwijzingen)