Home - Geschiedenis - De slag om vliegveld Ypenburg - Ooggetuigenverslagen - Terug naar mei 1940


Terug naar mei 1940.

Jasper van Oort (83) vocht in de meidagen van 1940 bij het militaire vliegveld Ypenburg. Na de oorlog kreeg hij een Oorlogsherinneringkruis voor ‘bijzondere krijgsverrichtingen’. Hij raakte de onderscheiding echter kwijt. Zijn familie ging er enkele maanden geleden achteraan en wist te regelen dat het Oorlogsherinneringkruis vorige week maandag opnieuw aan de inwoner van Tienhoven werd uitgereikt. Van Oort, overigens geboren en getogen in Ameide, vertelt in dit artikel zijn verhaal. 

De mobilisatie.

“In 1938 ben ik in Schoonhoven gekeurd voor militaire dienst. Toen was ik negentien jaar. De keuring was in de kazerne aan de oude haven. Het ging er vrij simpel aan toe. Je stond daar in je blootje in aparte hokjes en de dokter kwam bij iedereen langs. Hij zag mij en zei: ‘Alweer een grenadier’. Dit korps, een garderegiment, werd namelijk op lengte en bouw geselecteerd. Als we in het gelid stonden kon je er een waterpas overheen leggen. In het later zo bekende kamp Waaldorp heb ik mijn eerste diensttijd doorgebracht. Later ben ik naar Den Haag gegaan, de kazerne bij Blijenburg. In dat gebouw, een voormalige HBS, werden we ondergebracht. Vroeg in 1938, ik was met verlof, kreeg ik een telefoontje, dat ik me direct moest melden. De dreiging van een oorlog was reden voor een voormobilisatie. Later volgde een algemene mobilisatie. De grenadiers van mijn compagnie werden overgeplaatst naar Scheveningen. Daar maakten we het begin van de Tweede Wereldoorlog mee.”

De oorlog.

“In de ochtend van 10 mei, om een uur of half drie, werden we gealarmeerd. We moesten met volle bepakking op weg naar het militaire vliegveld Ypenburg, één van de drie rondom Den Haag. Dat vliegveld was bezet door Duitse parachutisten. Wij moesten er vanuit Scheveningen lopend naar toe, een afstand van een slordige twintig kilometer. Op Ypenburg raakten we meteen in gevecht met de paratroepen, die al gelegenheid gehad hadden zich in te graven. De militairen die daar gelegerd waren hadden ze gevangen genomen. We hebben er een hele dag gevochten. Veel van onze jongens zijn daar gesneuveld. Zij hadden loopgraven, wij lagen in het open veld. Of het een gelijke strijd was? De Duitse soldaten waren jonge jongens, net als wij. Alleen had ik een geweer uit de negentiende eeuw waarmee je om een hoekje kon schieten en zij hadden de modernste wapens. Eigenlijk hadden we niks. Minister-president Colijn had het in de jaren dertig altijd over de buikruim aanhalen en ook het leger kreeg weinig geld om te moderniseren.”
“Maar goed, we drongen steeds meer op de Duitse linies aan en ’s avonds, na een dag van strijd, gaven ze zich over. Niet zonder slag of stoot. Sommigen kwamen met de handen omhoog aanlopen, lieten zich op het laatste moment vallen en gooiden handgranaten naar de Nederlandse soldaten. Ik heb ze overigens niet geteld, maar het waren ongeveer driehonderd paratroepers. Vervolgens moesten wij die krijgsgevangenen naar de strafgevangenis in Scheveningen brengen. De Duitsers werden in een bestelbus gezet, samen met twee van onze jongens. Stom natuurlijk, want wij waren bewapend met een geweer met een bajonet erop. Die Duitsers hadden ons zo op onze nek kunnen springen. Dat is overigens niet gebeurd, maar ik denk dat ze het niet zo erg vonden om een tijdje rust te krijgen. Ook zij hadden grote verliezen geleden. Ze wisten daarnaast natuurlijk dat het hoofdfront er binnen één dag zou zijn.”

De onderscheiding.

“In 1947 kreeg ik voor mijn deelname aan de gevechten bij Ypenburg het Oorlogsherinneringkruis voor bijzondere krijgsverrichtingen. Al vrij snel ben ik hem kwijtgeraakt. Dat klinkt gek, maar na de verhuizing van Ameide naar Tienhoven was de medaille weg. En dat terwijl hij wel heel belangrijk voor me was. Laat duidelijk zijn dat ik geen oorlogsheld ben. Ik werd ertoe gedwongen, ik moest ernaar toe. Iedereen is bang voor de dood en ik toen ook. Maar tijdens het vechten ben je dat kwijt, daar denk je dan helemaal niet aan. Op dat moment ben je geen mens meer. Het enige waar je aan denkt is iedereen die niet aan jouw kant staat bestrijden. Ik ben heel blij dat ik het Oorlogsherinneringkruis weer gekregen heb. Ik heb hem verdiend, het is een erkenning dat ik daar was.”
 

(Bron: Het Kontakt, maart 2003)