·         Nog meer moskeeën, nog mee lawaai.

·         Als er al een kerk staat, is die verlicht met gekleurde flikkerlampjes.

·        Mensen zijn zwaarder islamitisch en kijken je na als je een korte broek aan hebt.

·         Het ontbijt bestaat hier uit enkele koekjes.

·         Slingerende wegen, volgepakte bussen en overgevende mensen…

·        De geiten spelen hier voor hond en zijn de straatschoonmakers van Sumbawa.

·         De paard-en-wagen heet hier Ben Hur, en dat is niet voor niets…

·         En overal Coca Cola…

 

 

Dinsdag 25 juni 1996

 

De reis naar Sumbawa is uitputtend: cidomo, bus, ferry en weer een bus. Op de boot proberen weer allerlei Indo’s kaartjes te verkopen voor de bus naar Sumbawa Besar, de hoofdstad van het eiland Sumbawa. Natuurlijk weer veel te duur en het argument dat aan de overkant de bussen echt vol zullen zijn, maakt weinig indruk op ons. En ja hoor, als de ferry heeft aangelegd en we van de boot willen stappen, komen we nauwelijks langs alle bussen die van de ferry af rijden. De schreeuwende Indo’s proberen vanuit de open deuren van de bussen de laatste reizigers voor hun bus te winnen. Natuurlijk zijn alle bussen vol, maar we kunnen er altijd bij. We zijn de boot nog niet af of we kunnen met een bus mee voor de goede prijs.

 

Vanaf het haventje naar Sumbawa Besar, is zo’n twee uur rijden. We nemen plaats in de overvolle bus op een plastic krukje in het middenpad. Er kan werkelijk geen kip meer bij zodat de ze onze rugzakken bij beide ingangen poten, waar de uit de deur hangende geldvangers ze tegenhouden. De weg slingert gigantisch over steile heuvels en al snel moet het kind naast mij en op schoot bij moeders overgeven. Moeders heeft geen plastic zakje, dus zit er helemaal onder. Gelukkig wordt mij die ramp bespaard. Her en der in de bus roept een Indo “plastiek” en van helemaal voor in de bus komen plastic zakjes naar achteren. Moeders zelf pakt ook een plastic zakje aan en deponeert prompt haar maaginhoud erin. Tja, dat wordt teveel voor mijn maag die zich ook omkeert. Mezelf dwingend om niet opzij te kijken redt mij. Maar naast Wendy, direct achter mij, gaat kind nummer twee over de nek. Nu bij een pa op schoot die net op tijd zijn benen kan spreiden zodat de rotzooi op de grond valt. Het domino-effect treedt nu in werking en hoe Wendy en ik het hebben gedaan, weet ik niet, maar we komen in Sumbawa Besar aan zonder over te geven. Een ware prestatie, vooral omdat de laatste kilometers een jongen constant uit de deur hangt en verschrikkelijke geluiden produceert, gevaarlijk dicht bij Wendy’s rugzak.

 

Zeer opgelucht stappen we uit, volgens mij met een aardig bleek gezicht ondanks onze bruin verbrande gezichten. We kiezen het Suci hotel uit de LP. De kamer is inclusief een oude versleten mandi en een aardige veranda met uitzicht op de binnentuin. De rest van de dag doen we niets om bij te komen van de intensieve twee uur bus. Een lokale gids, de broer van de eigenaresse van het hotel, houdt grote verhalen waar ik absoluut geen zin in heb. Denk je net af te zijn van Hasan, kom je een nieuwe tegen. Dus daar bemoeit Wendy zich maar mee, terwijl ik ga zitten lezen.

 

’s Avonds lopen we richting de warungs, de eettentjes, aan de overkant van de weg om iets te eten. Daar zitten enkele jongens bij elkaar met een gitaar een beetje te spelen. We gaan er bij zitten en verbazen ons over het goede gitaarspel ondanks de oude gitaar. Het oude nummer van The Eagles, “Hotel California” is duidelijk het meest favoriete nummer en wordt een aantal maal herhaald. Heerlijk, en we gaan het oude, stoffige nummer bijna weer mooi vinden.

 

 

Woensdag 26 juni 1996

 

Een hele dag om uit te rusten in Sumbawa Besar. Het is een heerlijk rustig stadje. Geen mensen die je de hele tijd lastig vallen. Tuurlijk zeggen ze wel gedag en lachen naar je, maar op een minder opdringerige manier. Natuurlijk gaan we, hardleers als we zijn, weer op het heetst van de dag wat bekijken: the old palace, het oude paleis van de sultan.

Het is een groot houten gebouw, leeg en gesloten. “So much” voor hun “grootste attractie”. Het nieuwe paleis, ervoor, is in dezelfde stijl gebouwd om aan te geven dat de macht van de sultan nu is overgegaan op de Republiek. Indonesiërs zijn vol symbolen.

Tijdens het bekijken van beide paleizen, krijgen we gezelschap van een jonge Indo, een “carpenter” die in z’n vrije altijd toeristen opzoekt om engels te leren om zo verder te komen in zijn leven.

Hebben deze mensen niet in de gaten dat als ze meer gaan verdienen, ze niet gelukkiger hoeven worden?

Dat ze misschien wel meer verliezen door hun simpele stijl van leven op te geven dan dat ze krijgen?

Maar ja, leg dat maar eens uit.

 

De avond brengen we door met een stel uit Alaska, Wade en Gretchen. Onderweg zijn ze getrouwd in Nieuw-Zeeland. Hele aardige mensen. Grappig, het blijkt dat zij ook over dezelfde dingen nadenken dan wij dat doen: waar en waarom liggen de verschillen in cultuur, en hoe moet je ermee om gaan, wat is rijk zijn en wat is gelukkig zijn. Het is heel leuk om daar met andere reizigers over te bomen, al zijn de meeste medereizigers daar niet mee bezig. Wade en Gretchen wel en we zitten in een sateh tentje aan straat er uitgebreid over te kletsen. Aan het eind van de avond laten ze foto’s zien van de plaats waar zij  wonen: Sitka. Mijn god, wat mooi! Hoe meer mensen je tegenkomt, hoe meer reizen je wilt gaan maken en hoe beter je ook weet uit te leggen wat nu het mooie is van ons kleine kikkerlandje.

 

 

Donderdag 27 juni 1996

 

Een rampdag.

Ken je dat gevoel dat als je iets eet, je meteen weet dat het niet goed valt?

Nou, dat heb ik vandaag.

Wendy voelt zich dus behoorlijk ziek tijdens de busrit van ongeveer negen uur van Sumbawa Besar naar het havenplaatsje Sapé. Een fantastisch mooie rit door bergachtig en ruig landschap, kleine dorpjes, smerige straatjes en mooie rijstvelden. Wade en Gretchen nemen dezelfde bus, maar stappen eerder uit. Wendy houdt het vol, maar niet van harte. Haar hele maag is verkrampt en de rest van haar lichaam doet ook mee. Ze kan alleen maar stijf rechtop zitten en elke hobbel doet pijn. En we komen door enorm veel hobbels…

 

In het donker arriveren we in Sapé, en vinden snel een losmen.

 

 

Vrijdag 28 juni 1996

 

Wendy is echt ziek, een beetje koorts, aan de dunne die niet zo makkelijk gaat. Na een koude mandi moet ze nog overgeven ook. Blijkt dat onze kleine kamera en mijn zakmes ook nog gestolen zijn tijdens de busrit van Bima naar Sapé. We zijn dus niet alleen een fantastisch cameraatje kwijt, maar ook ongeveer twintig foto’s. Dit is duidelijk zo’n tegenslag die je in een reis van zes maanden ongetwijfeld tegen komt. Niet leuk, want Sapé is een vrij smerig stadje waar alleen vette nasi goreng te krijgen is voor ontbijt, lunch en avondeten. En waarschijnlijk kunnen we vanwege Wendy’s ziekte morgen niet de boot naar Flores nemen.

 

Terwijl Wendy in bed blijft, ga ik naar het postkantoor om een postcheque in te wisselen. Vijftig meter verderop is het enige postkantoortje van Sapé. Achter een houten balie zit een man in uniform verveeld niets te doen. Ik leg de cheque op de balie, samen met mijn pasje en paspoort en vraag of ik roepia’s kan krijgen. Onderzoekend bekijkt hij de cheque en zegt me dat ik om tien uur terug moet komen, omdat er dan weer geld is binnengekomen. Om elf uur ga ik terug, want je moet hier nooit te vroeg komen. Wat schetst mijn verbazing, het mannetje in uniform haalt een kleurenfolder tevoorschijn over de Nederlandse postcheques, het pasje en waarschijnlijk de uitleg hoe één en ander werkt. Hij vraagt mij waar het nummer van mijn paspoort genoteerd moet worden, en betaalt mij zonder blikken of blozen het in zijn ogen enorme bedrag uit. Tjonge, wat gaat dat eenvoudig, terwijl hij zo’n postcheque duidelijk nog nooit in zijn leven heeft gezien. Wonderbaarlijk in deze wereld waar bureaucratie op de meest vreemde plekken ongekende vormen heeft aangenomen, en daar waar je het verwacht, juist niet.

 

Het straatbeeld in Sapé ... Ben Hurs en vuil

Sapé is echt vies.

Terwijl Wendy nog steeds op bed ligt, loop ik het stadje door, op zoek naar iets te eten. Er loopt één modderige zandweg door het stadje, dat is overbevolkt door ontelbare paard-en-wagens, hier “Ben Hurs” genoemd. De paarden worden echt afgeragd en het lijkt wel alsof iedereen meedoet aan een ruige wedstrijd waarbij de toeschouwers moeten uitkijken dat ze langs de kant van de weg niet overreden worden. Richting het “centrum” van het stadje staan enkele winkeltjes. Hier verzamelen de Ben Hurs zich. Naast een modderpoel ligt een dode geit tegen de stoeprand aan, half weg te rotten. De zon zakt langzaam weg achter de gebouwen en zet het stof in een mistig licht wat het stadje een nog wildere sfeer geeft.

Om uit te zoeken wanneer de volgende boot gaat, wil ik naar het haventje. Dat ligt zo’n twee kilometer verderop, veel te ver om te lopen. Ik neem een Ben Hur en laat me langs de bouwvallige houten huizen racen die langs het water liggen. Achter de huizen liggen allerlei boten in de steigers waar mensen bezig zijn met de botenbouw. Het stadje is ook bekend vanwege de botenbouw en de gunstige ligging in een langwerpige baai waar een groot verschil is tussen hoog en laag tij. Het is laag tij en het is duidelijk te zien hoe de huizen op palen boven het modderige slik zijn gebouwd.

Voor een slagboom zet “Ben Hur” me af. Hier is een kantoortje, alleen is er niemand aanwezig. Wel zie ik een loket waar water, cola, koekjes en dergelijke wordt verkocht. Dat is handig om de laatste inkopen te doen voordat we de boot op gaan. Op een bord zie ik dat de volgende boot maandag pas gaat.

 

Terug in Sapé koop ik wat koekjes en cola en loop terug richting losmen. In de buurt staat een eethuisje dat er nog redelijk uitziet. Hier haal ik wat nasi goreng: rijst, vage groenten en wat kippenvlees om mee te nemen. Vrij snel maak ik de verkoopster duidelijk dat ik het niet hier wil opeten, maar wil meenemen. Het voedsel word in een stuk papier gewikkeld, zoals ze in Nederland de lekkerbekjes voor je inpakken. Waren het maar lekkerbekjes.

In het losmen is Wendy niet te porren om iets van de nasi te eten, en ik kan haar niet ongelijk geven. Ze houdt het maar bij de Tucjes. In ieder geval zout, dus kan nooit slecht zijn.

 

 

Zaterdag 29 juni 1996

 

Na alle hopeloze uren gisteren, gaat het vandaag gelukkig beter. Nu wordt Erik echter ziek; hetzelfde als ik. We willen natuurlijk weten als er iets scheelt wat het is. Nu heeft de LP een hoofdstuk over ziektes en bijverschijnselen, maar als je dat leest kom je snel tot de conclusie dat veel op malaria lijkt, ook wat ik gisteren had en Erik nu. Gelukkig weet het Deense meisje dat in de kamer naast ons zit wat we hebben: heat extortion. Het heeft met een te laag zoutgehalte te maken. Je lichaam kan vocht dan niet voldoende vasthouden waardoor het stopt met zweten en kan de warmte dus niet meer kwijt. Dan ga je je beroerd voelen! Het enige dat helpt is je lichaam koud maken met water en zout eten. Daarvoor zijn de Tucjes natuurlijk geweldig en het enige voedsel dat hier goed te eten is.

 

‘s Middags gaan we op pad om iets te eten. Wendy is al aardig op krachten. Ik ben ik nog een dweil. In een ander tentje dan van gisteravond gaan we zitten, bestellen een cola en begin ik te rillen van de vette, druipende nasi goreng. Ik bestel maar tjap tjoy. De cola komt uit een koelkast waarvan eerst het slot moet worden geopend. Is het hier dan werkelijk zo dat zelfs de koelkast in een eethuisje op slot moet om ongenodigden te weren? Ongelofelijk.

De tjap tjoy smaakt van geen kanten, en naar een paar moedige happen, geef ik het op. Ik vrees dat tjap tjoy vanaf nu, hoe lekker ook, rillingen zal opleveren. We gaan terug en ik naar bed.

Aan het einde van de middag wil ik nog wel een stukje rond lopen, ook om nog eens wat te gaan eten. We lopen richting “centrum” om te kijken of daar wat beter eten te krijgen is. De dooie geit ligt er nog, na weer een heerlijke dag broeien in de volle zon. Snel komen we tot de conclusie dat we het beste eettentje van de stad al hebben bezocht, daar waar ik gisteravond nasi goreng heb gehaald. Daar gaan we dan maar weer heen en spoelen wat nasi weg met cola.

 

‘s Nachts heb ik Erik twee keer helemaal met water koud moeten maken om het lichaam iets te laten afkoelen zodat hij weer wat rustiger kan liggen. Midden in de nacht is hij maar helemaal in de mandi gaan zitten. Maar hij moest en zou naar Flores, want Sapé ........

Gelukkig gaat er morgen ook een boot.