·         Vakantie tijdens de reis.

·         Snorkelen, eten, kaarten, lezen, slapen, hangen…

·         Kampvuur, dansen.

·         Nietsdoen!

 

Vrijdag 26 juli 1996

 

Erik brengt ‘s ochtends zes kilo naar het stadspostkantoor van Palu, terwijl ik rustig aan het praten ben met Annique, een Franse vrouw. Erik komt met geld weer terug en samen met nog vier toeristen gaan we op zoek naar een bemo die ons naar Dongalla wil brengen. Met zes toeristen is een bemo vol, wat dus veel “bargaining power” geeft.

 

De paradijselijk gelegen hutjes van losmen Harmoni

Een rustige rit brengt ons naar het puntje van een landtong, waar het dorpje Dongalla ligt. Wij laten ons een paar kilometer verderop afzetten, het uiterste puntje genaamd Tanjung Karang. Hier liggen twee losmen en een “resort” direct aan zee. Een echt paradijs met alles erop en eraan: een aantal hutjes aan een wit strand met palmen waar hangmatten hangen, azuurblauwe zee, koraal en veel vissen. Er is geen elektriciteit dus ‘s avonds krijgt ieder hutje een romantisch olielampje.

Mooier kan ik het me niet voorstellen.

Samen met Jonh en Annique kiezen we voor één van de twee eenvoudige losmen: Harmoni. De mensen van Harmoni zijn super hulpvaardig en we worden volledig in  de watten gelegd. Bij de prijs zitten drie maaltijden en ‘s middags een snack met koffie of thee inbegrepen. Ze verkopen flessen water, cola en bier die ze op de rekening zetten, toch niet normaal in Indonesië want dit vereist een administratie. Er zijn twee roeibootjes beschikbaar, tot mijn stomme verbazing gratis.

Dat is ook niet normaal in dit land.

En als je wilt kopen ze van alles voor je in het dorp wat ze zelf niet direct hebben. Heel apart.

 

John, de droge Australiër en Annique, de typische Française zijn onze buren. Ze kennen elkaar niet maar moeten een hut delen omdat er geen lege hutten meer zijn. Dit tot grote hilariteit van de Indo’s als John goudeerlijk verklaart op één van hun standaardvragen dat hij niet getrouwd is met haar. Dat gaat er bij de Indo’s niet in. Gelukkig toch een normaal Indonesisch trekje.

Hoe kunnen een man en een vrouw die niet getrouwd zijn een hut bestaande uit één vertrek delen?

Dat kan alleen maar leiden tot veel “mimpi manis” wat ze gelijk vertalen  met “sweet dreams”. Zo’n beetje elke ochtend komt er vervolgens wel een Indo bij ons informeren of wij iets gehoord hebben van de “mimpi manis” van onze buren…

 

Niet alleen de Indo’s hebben lol om die twee, ook wij moeten lachen om hun karakters. Zij is een typische Française, veel te blond voor haar 53 jaar, erg slank en sjouwt twee grote tassen mee vol met badpakken, een complete duikuitrusting, een onderwater fotocamera en een videocamera voor boven water. Als ze kan praat ze Frans, met Wendy als lijdend voorwerp omdat die veel te aardig is en beleefd zoveel mogelijk in het Frans terug praat. En dan hebben we John met zijn 42 jaar. Een prototype Australiër: een droge rouwdouwer die dol is op Tuak, bier, hete chili, kaarten liefst om geld en zich nooit zal laten gaan of super enthousiasme zal tonen. Een stille genieter die tevreden is als hij zijn radiootje aan heeft voor nieuws en de Olympische Spelen, zijn middagdutje kan houden en goed kan eten. Zijn bagage bestaat uit een rugzak, half zo groot als de onze, die slechts halfvol is. Een fotocamera is overbodige ballast. Net als alle Indo’s loopt hij op van die half afgedragen teenslippers, en voor het echt ruige werk heeft hij bootschoentjes mee.

Hoe tegenstrijdig de beide personen ook zijn, eigenlijk zijn het allebei individualisten en kunnen ze daarom een hutje delen. In volledige harmonie bemoeien ze zich weinig met elkaar maar praten wel regelmatig, zij in gebroken Engels doorspekt met een Frans accent en franse woorden en hij met de die typisch Australische knauw.

 

Het contact met beide personen is leuk, maar vooral met John geweldig. We eten samen en ‘s avonds zitten we met elkaar te kaarten.

 

 

Zaterdag 27 juli 1996

 

We hebben het gevoel dat we zo halverwege de reis een vakantie houden. Het is hier heerlijk rustig en ontspannend. Vandaag varen we met een groep naar een atol om te snorkelen. Midden op zee, zo’n tweehonderd meter uit de kust ligt een cirkelvormige atol die al een beetje boven het water uitsteekt. Helaas is het koraal van de ene helft van de cirkel al kapot gemaakt met visbommen, een koraalkerkhof achterlatend. De andere helft is heel mooi met een echt groot koraalbed met vele soorten hard en zacht koraal. We dobberen daar een uurtje rond.

 

Meer doen we vandaag niet, eigenlijk.

 

Onder de toeristen van losmen Harmoni bevindt zich ook een Zwitsers gezin, bestaande uit een vader en moeder met drie kinderen variërend in leeftijd van ongeveer vier tot vijftien jaar oud. Vooral de kleinste is erg luidruchtig. We komen allebei tot de conclusie dat dit geen vakantieoord is voor kleine kinderen. Er zijn geen speelmogelijkheden en andere kinderen zijn er ook niet. En het is logisch dat kinderen dit soort plekken in de wereld niet zien als paradijs en iets speciaals, maar als een plek waar niets te doen is. De verveling slaat toe met als gevolg jengelende kinderen.

Onze mening wordt nog eens bevestigd als we horen dat ze in een schipbreuk hebben gezeten. Op weg naar de Togian eilanden (willen we ook nog heen) is de boot gezonken. De kapitein was als eerste met de sloep verdwenen en bijna iedereen heeft een nacht in zee gedobberd, dus ook de kleinste van vier. De boot schijnt in de haven bij vertrek al een gat te hebben gehad, maar de kapitein had geoordeeld dat de Togian eilanden wel gehaald zouden worden.

 

Niet dus.

 

Als gezin met kleine kinderen zijn dit soort reizen eigenlijk onverantwoord. Je weet gewoon dat in dit soort landen deze dingen kunnen gebeuren. Voor jezelf schat je de risico’s in en beslis je of je het risico wil aangaan. Met kinderen doe je dat niet.

Dit verhaal leert ons in ieder geval dat rugzakken blijven drijven en dat er nog maar één gammele boot naar de Togian vaart. Trouwens, hele volksstammen toeristen die we tegenkomen zijn er geweest of gaan naar de Togian eilanden, dus onze beslissing om daar niet meer naar toe te gaan maken we snel.

 

 

Zondag 28 juli 1996

 

De rest van de dag rusten we uit van onze duikescapades en kletsen we wat met twee Nederlanders die we tegen zijn gekomen in Rantepao en die ons deze plek hadden aangeraden. Hij is ergens in de zestig, zij achter in de vijftig en een heel aardig stel. Hij is geboren in Indië (niet Indonesië, maar het oude, magische, koloniale Indië) en heeft leuke verhalen over de volksaard van dit volk. En dit vinden wij ook altijd interessant.

 

De avonden hier verlopen telkens via een vast stramien: eten, koffie voor John en Erik, thee voor mij en dan kaarten. We wisselen veel verschillende spelen met elkaar uit, maar klaverjassen is toch favoriet.

 

 

Maandag 29 juli 1996

 

Zon, wit strand, hangmat, azuurblauwe zee ... PARADIJS!

Weer een dag vol zon, helder tropisch water, liggen in de hangmat onder de palmen, snorkelen en verwend worden.

 

Vakantie.

 

Als snorkelplek kiezen we onze duikplek van gisteren uit want het koraal is daar tot vijf meter diep heel mooi: perfect om te snorkelen.

En dat blijkt ook.

Niet alleen het koraal is mooi, er zijn ook veel vissen in allerlei soorten en maten: de felgekleurde “dream” Angelfish, grote en kleinere papegaaivissen, wimpelvissen, doktorsvissen, een grote Baracuda, grote baarzen in allerlei kleuren, nieuwsgierige Long Toms en twee gigantische sepia’s met gele ogen.  Fantastische beesten die als een stoplicht van kleur en structuur kunnen veranderen. Onophoudelijk duiken we naar ze toe, zo rustig mogelijk, en elke keer als ze boven een andere ondergrond komen, nemen ze een andere kleur en structuur aan. Dan weer licht egaal, dan weer heel donker met strepen, dan weer met stippen, we krijgen er geen genoeg van.

We zien nog veel meer wat wij allemaal niet kunnen onthouden en wat ook niet in ons vissen encyclopedie staat.

 

Het is hier paradijs!

 

 

Dinsdag 30 juli 1996

 

Met John lopen we ‘s ochtends naar Donggala, een wandeling van zo’n twee kilometer. We doen wat inkopen zoals filmrolletjes, shampoo, waspoeder, halen geld bij het postkantoor en kopen alvast kaartjes voor de Pelni van 7 augustus naar Nunukan.

Onderweg overrompelt een bende schoolkinderen ons, allemaal in dezelfde schooluniform. Gelukkig niet zoiets stijfs in Engelse stijl waar ik altijd aan moet denken bij schooluniformen, maar een T-shirt en korte broek of rokje. Als een stel bijen zwermen ze om ons heen en willen met alle geweld op de foto en verdringen elkaar als ik het toestel tevoorschijn haal. Juichend rennen ze weg als de foto is gemaakt. Fantastisch!

 

We gaan ook even bij de haven langs om de boot naar Pontoloan, waar het Pelnischip vertrekt, te inspecteren. Alleen maar houten schepen. Gelukkig is het niet ver naar Pantoloan.

Het is ondertussen al flink warm en we hebben geen zin om terug te lopen. We gaan onder een boom staan, op het kruispunt waar de weg naar Tanjung Karang begint en wachten op wat langs komt. Na een lange pauze komt een plaatselijke rammelbak voorbij die richting ons losmen rijdt. Volgepakt met vrouwen en zakken is er nog plaats voor Wendy. John en ik moeten achterop staan, kop in de wind ons stevig vasthoudend aan een stang om door de hobbels in de weg niet verrast te worden. Heerlijk, een stuk beter dan lopen en allebei kunnen een brede grijns niet van ons hoofd afhalen.

 

Lokale liedjes bij een kampvuur ... driestemmig

De rest van de dag bestaat uit eten, met de kano een nieuwe snorkelplek ontdekken, slapen, eten, lezen en ... bij volle maan een 

 kampvuur op strand, gitaar spelen, Indonesische liedjes zingen en dansen met een geestelijk gehandicapt Indonesisch jongetje die alle blonde vrouwen om zich heen wil hebben dansen.

De Indonesische jongens kunnen trouwens allemaal gitaar spelen en fantastisch zingen. Ze kennen allemaal de regionale, traditionele liedjes die ze voor de vuist wel driestemmig weergeven.

Dansen met een geestelijk gehandicapt jongetje

 

Indrukwekkend mooi.

 

We realiseren ons dat we in een film zijn terechtgekomen waar iedereen wel eens over droomt. Deze plek heeft alles wat je van een perfect paradijs voorstelt.

 

En wij zitten samen in dit oord…

 

… nog acht dagen …

 

 

Woensdag 31 juli 1996

 

Weer een dag van hetzelfde paradijselijke laken een pak: luieren, lezen, kaarten, zwemmen, theedrinken en eten.

En we zijn al bruin!!

 

 

Donderdag 1 augustus 1996

 

Maar helaas voor Wendy slaat de vervelling toe, genadeloos en laat grote rose plekken achter op schouders, rug en borst. Ach, in dit land overgoten met zon zal de bruine kleur snel weer terugkomen, ook bij Wendy.

John gaat ons verlaten. Hier en nu scheiden onze wegen en voor het eerst deze reis heb ik het er een beetje moeilijk mee. Tot nu toe lieten medereizigers mij redelijk koud, maar John...

Om het op z’n Australische te zeggen: “a nice bloke”. Hij nodigt ons nota bene uit voor de Olympische Spelen in het jaar 2000 in Sydney. Zijn ouders hebben slaapplek zat, zodat we geen duur hotel hoeven nemen. Of we het doen, weten we natuurlijk niet, maar toch aardig zo’n adres. En het contact met John is gewoon super geweest. Bij de meeste mensen gaat de lol er na een paar dagen wel af. Met John hebben we door toeval relatief lang opgetrokken en het was geen moment vervelend. “A nice bloke”, die John.

 

 

Vrijdag 2 augustus 1996

 

Na het ontbijt, zoals gewoonlijk nuttigen we die voor onze hut, pakken we onze snorkelspullen en een kano. Als je steeds op dezelfde plek snorkelt, kom je erachter dat vissen blijkbaar niet snel van gebied veranderen. Vooral “om-de-hoek” bij Prince John Resort waar het koraal direct aan strand ligt, zien we steeds dezelfde vissen. Dus pakken we af en toe de kano om een andere plek uit te zoek. Een beetje peddelen en snorkelen. Iets heerlijkers is er niet. Tussendoor even een heel klein verlaten strandjes aandoen om te genieten van de krabjes, salamandertjes en de vredige rust.

 

Na de lunch gaat Wendy tekenen en ga ik met Mario, de Italiaanse sportleraar, snorkelen. Een veel te grote man voor het Italiaan zijn, en net zo verknocht aan de wonderen onder water als wij. We kiezen de zandbank voor ons losmen als vertrekpunt om dan “de-bocht-om” te snorkelen. Hier heb ik nog niet gesnorkeld omdat het alleen maar zand is zonder koraal. Er is inderdaad weinig koraal, maar ik zie wel hele andere vissen: een Keyhole Angelfish, Lionfish die niet verscholen zitten, Spotted Boxfish, en de zeer giftige Yellowlip Sea Snake. Deze laatste is blind en moet af en toe naar de oppervlakte om zuurstof te happen. Dat betekent dat je het beest zeer goed in de gaten moet houden en er niet boven moet snorkelen als hij lucht nodig heeft. De combinatie blind en zeer giftig zorgt voor een respectabele afstand tussen hem en mij. Hij is wel geweldig mooi met afwisselend zwart en witte ringen en altijd druk in beweging.

Wendy baalt dat nu ze niet meegegaan is nu ik zoveel Lionfish en een Yellowlip Sea Snake heb gezien.

Morgen gaat ze weer mee.

 

 

Zaterdag 3 augustus 1996

 

De jacht op de Lionfish levert helaas na het ontbijt weinig op. Wendy is natuurlijk zeer teleurgesteld. Gelukkig blijkt dat de Lionfish pas aan het einde van de dag actief worden en na de lunch wagen we met Marco een nieuwe poging. Met succes. Even talrijk als gisteren en op dezelfde plekken. De vissen blijven dus niet alleen op dezelfde plek hangen, ze zijn blijkbaar ook op vaste tijden op de dag actief. ’s Middags tussen drie en vier uur is er veel meer te zien dan ’s ochtends.

Hoogtepunt van deze snorkeltour zijn weer de statige Lionfish met hun kleurrijke giftige “veren”. En ook onze vriend de Yellowlip Sea Snake kronkelt weer voorbij. Met een stuk minder angst heb ik het beest wat langer gevolgd en plotseling  kronkelt het zich omhoog, gevaarlijk dichtbij. Onverstoorbaar nipt het aan het wateroppervlak en duikt weer het koraal in. Tjonge, dat scheelt niet veel. Alsof de slang even duidelijk wil maken dat hij misschien wel blind kan zijn, maar dat mijn overweldigende snelheid gelijk aan een slak, een veel grotere handicap in het water is.

Maar het grootste hoogtepunt van vanmiddag is een “nieuwe” vis; de krokodilvis. Dit is een vis van ongeveer dertig centimeter groot. Onbewegelijk zit het op een steen, en heeft het de schutkleur en de vorm van een oud stuk hout. De bek heeft de vorm van een krokodilbek en op de rug heeft hij net als de steenvis giftige stekels. Een heel apart beest.

 

 

Zondag 4 augustus 1996

 

De zon staat nog laag. De boompjes werpen nog een lange schaduw over het grasveldje voor onze hut. De eigenaresse is druk bezig de gevallen bladeren op te vegen. De mussen hebben weer veel lol. Het is vloed en de kalme zee krijgt langzaam haar exotisch, turquoise kleur als er af en toe een bootje voorbij tuft. De heuvels in de verte, aan de overkant van de baai, zijn gehuld in een lichte sluier en geven een mystiek beeld: het zou Schotland kunnen zijn.

Op de veranda van onze hut komt de zon half binnen en ik zit te kijken naar het wakker worden van een paradijs. Het ontbijt wordt gebracht: twee bananenpannenkoeken met koffie en thee. Een andere vissersboot tuft voorbij…

 

Wendy komt van de wc aangelopen, diep verontwaardigd. “Eén van die katten had net een andere kat heel gemeen in de nek vastgebeten en die moest zachtjes miauwen. Ik heb dat beest er maar vanaf gejaagd. En toen ging de ander achter de ene aan”…

Wendy heeft dus al een goede daad verricht voor vandaag, alleen blijkt de daad toch niet zo goed. Even later zien we de beide beesten in precies dezelfde situatie weer. Maar gelukkig voor Wendy staat er nu een klein Nederlands jochie met zijn moeder bij en hoort ze de moeder zeggen: ”kom maar niet dichterbij want die katjes zijn aan het vrijen”.

Tja, tussen vrijen en vechten zit ook niet zo’n groot verschil…

 

 

Maandag 5 augustus 1996

 

In Tanjung Karang hebben ze ook een “strand-opruim-dienst”. Het systeem is: zolang het maar niet bij mij voor de deur ligt. Ons onderkomen stuurt een mannetje het water in om al het aangespoelde spul, vooral hout, weer in het water te duwen zodat het weer afdrijft. Dat het dan bij de buren terechtkomt is natuurlijk niet erg.

 

 

Dinsdag 6 augustus 1996

 

Onze laatste volle dag in dit vakantieoord. Dat betekent vanochtend naar Donggala om inkopen te doen en vanmiddag de laatste keer snorkelen. We leren de vissen hier al redelijk goed kennen. Dan beginnen ook de sepia’s normaal te worden als die weer op hun oude stekkie zitten.

Onverwacht heeft deze laatste snorkeltocht ook nog een verassing in petto die zelden met snorkelen te beleven is. We zwemmen helemaal naar het einde van de baai, ver voorbij Prince John Resort, als plotseling drie grote Bumphead Parrotfish uit de diepte voor ons opduiken. Mijn hart begint een stuk sneller te kloppen van deze schitterende kolossale vissen van ongeveer een meter grootte. Eén van hen is helemaal niet bang en gaat voor onze ogen rustig grote stukken koraal opeten. Machtig gezicht zo’n massief stuk vis, blinkend in het zonlicht dat het water binnendringt. We kunnen er vrij makkelijk dichtbij komen en we duiken er zo vaak naartoe als onze oren het toelaten. Tjonge, wat geweldig mooi. Als hij uiteindelijk weer naar de diepte vertrekt, zwaai ik hem uit enthousiasme uit.

We zien nog meer aparte vissen, maar de Bumphead Parrotfish heeft ons een beetje blind gemaakt. Als we uit het water stappen herinneren we geen van de andere vissen meer.

 

Wat een paradijs hier…

 

Tanjung werd de vakantie tijdens onze reis... ... de welkome rust om nieuwe "reisenergie" op te doen.