·        Taraja land is prachtig bergachtig, maar de wegen zijn verbluffend glad en recht.

·        De daken van bussen blijven maagdelijk leeg: geen zakken rijst, geen varkens, kippen of geiten.

·         Naaldbomen in de tropen???

·         De dorpjes zijn netjes en er staan bloembakken langs de weg…

·         …een berm van gras…

·         Het lijkt bijna Europa.

·         Stoere motorrijders met dik jack en sjaal voor het gezicht brengen de vis rond. Achter op de motor hangen twee manden vol met vis, levend dus vers.

·         Bizarre begrafenisrituelen.

 

 

Dinsdag 16 juli 1996

 

Ingepakt gaan we om negen uur op pad om een bemo te zoeken die ons naar het busstation kan brengen. De bus gaat om tien uur, en omdat het een luxe aircobus is van een goed uitziend bedrijf, kunnen we niet riskeren te laat te komen. Je weet nooit of deze op tijd vertrekt. Helaas gaan de bemo’s bij de hoofdweg niet richting busstation, dus moeten we naar de volgende hoofdweg lopen. Na twintig minuten hebben we eindelijk een bemo gevonden, maar de chauffeur rijdt zo langzaam om passagiers te zoeken met zulke grote omwegen, dat ik begin te vrezen dat we tien uur nooit  halen. Hopend dat de bus niet op tijd vertrekt, tikt de klok verder totdat we plotseling om tien voor tien het busstation oprijden. Gelukkig. Tot nu toe is er met ons vervoer nog weinig mis gegaan. De bus is wel eens een uurtje te laat, maar we hebben nog niet iets gemist zodat de hele reisplanning omgegooid moet worden. Het gaat ongetwijfeld nog gebeuren, maar vandaag dus nog niet, al was het wel even spannend.

 

De bus is joekelig groot met airco en abnormaal luxe stoelen en ongelofelijk veel ruimte, oftewel een echte touringcarbus Europese stijl. De tickets zijn wel iets duurder (16.000 in plaats van 10.000 roepia) maar we vinden dat we deze luxe wel een keer hebben verdiend. De bus is trouwens tot onze verbazing half leeg en de mensen die erin zitten zijn veelal van Nederlandse afkomst. Een hele echte toeristenbus dus.

Een gelukzalig gevoel van zoveel luxe mengt zich, als we Ujung Pandang al achter ons hebben gelaten, met het gevoel een rijke toerist te zijn die zich door een land begeeft met een luxe bus en het land aanschouwt vanuit een lekkere stoel vanachter een donkere ruit, geen last hebbend van het hete klimaat. Het duurt niet lang of het ongelukkige gevoel begint te overheersen. We missen de public bus waar je innig met je buren schouder aan schouder, dij aan dij of lijf aan lijf opgevouwen op een stoel, krukje of op een rijstzak zit. We missen de public bus waar mensen achteraan hangen, op het dak zitten, waar geiten en varkens ook mee mogen, waar mensen overgeven, roepen om plastic zakjes of gewoon uit de deur hangen, waar altijd plaats is voor nog een passagier omdat er die dag verder geen bussen meer gaan. We missen de schreeuwende verkopers die de bus op het busstation bespringen, door raampjes allerlei eet- en drinkwaar opdringen. We missen de public bus waar altijd wat gebeurt en waar we zoveel plezier,  misselijkheid en afzien hebben beleefd.

Nu zitten we in een luxe bus met vooral Nederlanders die een vergelijkend warenonderzoek tussen Garuda en Singapore Airlines uitvoeren, elkaar vertellen in welke hotels ze zo fantastisch en goedkoop hebben gelogeerd; hoeveel korting ze wel niet op een vliegticket hebben gekregen; hoe anders het was toen ze vorig jaar naar Afrika (ofzo) zijn geweest.

 

Op een gegeven moment stopt de chauffeur om iets te kopen, precies op de plek waar een groep Indo’s net het geraamte van een huis ophijsen. Dan schiet je natuurlijk met je Pentax fotokamera en Panasonic V8 kamera naar buiten om even snel wat bere-interessante plaatjes te schieten.

 

Voor thuis.

 

Ja, we maken wat mee.

 

Voor de lunch stoppen we bij een soort wegrestaurant, vrij groot met veel tafels en stoelen. We bestellen het enige wat de tent heeft, een vis, soep, groente in pindasaus en rijst. Als we het nog opeten ook, worden twee van onze medereizigers overmand door verbazing. Zoiets eet je toch niet op!

Juist ja. Wij stellen net vast dat dit één van de betere lunches is die we in Indonesië eten.

Afijn, met de nodige opluchting rijden we eindelijk Rantepao binnen en verdwijnen de Nederlanders met z’n allen in hetzelfde hotel. Wij gaan mee met twee aardige Indo’s naar hun hotel: Maruro. We krijgen de kamer op de tweede verdieping met een groot overdekt balkon, een bad zonder warm water (?!) en een westerse wc die nog doorspoelt ook.

Het is al laat en na ergens eten zijn we gaan slapen. Het was een “enerverende” dag.......

 

 

Woensdag 17 juli 1996

 

Vandaag staat er iets heel bijzonders op het programma. We hebben een gids, Adam, gehuurd om ons mee te nemen naar een originele Toraja begrafenis. We twijfelen nog een beetje omdat de gids in Bajawa niet echt bevallen is, vooral dat gezeur van tevoren niet. Nou, deze keer hebben we geen betere keuze kunnen maken. Adam is aardig en bescheiden en vooral niet opdringerig. Ik denk dat dat een eigenschap is die wij steeds meer in mensen gaan waarderen.

Het huis met de tombe van de overledene ervoor. De huizen zijn in een vierkant gebouwd, speciaal voor de ceremonies.

We gaan met de bemo naar Maruang, een klein dorpje. Daar moeten we nog een klein stukje lopen een vrije  steile weg op. Onderweg komt een truck achterop en de chauffeur wenkt ons achterin te stappen waar nog meer mensen zitten en  meeliften. Iedereen stapt uit bij een plek waar de begrafenisceremonie zal plaatsvinden. Drie in Toraja stijl gebouwde houten huizen die lijken op omgekeerde scheepsrompen, staan naast elkaar met ertegenover houten overdekte zitruimtes voor de gasten. Het geheel is opgesteld in een vierkant.

 

Adam heeft voor een passend cadeau namens ons gezorgd: een groot pak suiker. Met de zes kilo suiker in de hand betreden we de ceremonieplaats. Een zeer kleurrijk geheel waarbij rood de overhand heeft. We worden ontvangen door en voorgesteld aan de oudste zoon van de overledene. 

Hij is geheel gekleed in het zwart. Een korte handschud en het overhandigen van de suiker is genoeg en hij leidt ons naar onze plaats. Schoenen uit en we nemen plaats op een kokosmat onder een groot dak recht tegenover de tombe van de overledene. Daar krijgen we koffie en thee aangeboden in mooie kop en schotels.

Heerlijke koffie, thee en koekjes ... "feest"

“Ha, koffie…”

De laatste keer was in Australie en die koffie was zo smerig dat ik het sindsdien niet meer geprobeerd heb. Toraja staat bekend om haar koffie, dus ik besluit snel de stoute schoenen aan te trekken. De smaak is geweldig. Nog wel zonder melk, want dat hebben ze natuurlijk niet. Daar neem ik dus gelijk twee koppen van. We 

krijgen ook nog een schaal met koekjes en cakejes.

 

Adam heeft ondertussen voor ons geïnformeerd en vertelt dat de man al acht maanden geleden overleden is. Tot nu toe heeft zijn familie hem gemummificeerd en in huis gehouden tot ze 

genoeg geld hebben voor de begrafenis. Een begrafenis kost hier namelijk erg veel geld. De voltallige familie uit heel Indonesië moet overkomen, onderdak krijgen en gevoed worden. Hiervoor worden een aantal buffels geslacht, waarbij de stelregel hoe meer buffels hoe beter voor de overledene. Hier in Tana Toraja geloven ze dat de zielen van de buffels de dode begeleiden naar het hiernamaals. En een buffel kost al gauw vijf tot zes miljoen roepia. Dat afgezet tegen een maandsalaris van 150.000 roepia, is erg veel. Sommige families gaan failliet aan een begrafenis. En dan vraagt de overheid ook nog belasting voor elke geslachte buffel. Afijn, dit is blijkbaar een rijke familie want acht maanden sparen valt nog wel mee.

 

Een doorsnee begrafenis in Tana Toraja duurt meerdere dagen en vindt meestal plaats in het “begrafenis seizoen”, de maand augustus. Heel praktisch omdat dan de meeste mensen vakantie hebben en kunnen komen.

De eerste dag brengt de familie de overledene naar de plaats van de begrafenis. Dit is bij de Tongkonan (huis) van de familie. De tweede dag een soort receptiedag, de dag waar wij nu bij zitten. Dan komen alle gasten aan en verwelkomt de naaste familie de gasten met rook waren, koffie en thee. De derde dag is “slachtdag”. Dan offeren ze de buffels. Afhankelijk van de rijkdom van de familie worden er buffels geslacht. De overheid heeft wel een maximum ingesteld, honderd. De begrafenis duurt dan wel langer, tot zeven dagen. De familie drogen de huiden van de buffels om ze te verkopen. Het vlees staat op het menu van de begrafenisdagen voor de gasten.

De laatste begrafenisdag brengt de familie de dode over naar de begraafplaats. Dit kan een huisgraf zijn, een steen graf of een graf in een rotswand zijn. Vroeger kregen overledenen een Tautau pop, maar dat doen ze tegenwoordig niet veel meer.

 

Kleinzoon en kleindochter ontvangen de gasten in kleurrijke kleding

Na enige tijd horen we de luide klank van een gong en kondigt iemand via een megafoon de eerste bezoekende familie aan. In een lange stoet komen ze de ceremonieplaats op met varkens als geschenk, vastgebonden met hun poten aan twee bamboe stokken gedragen door twee Indo’s. De kleindochter en -zoon in traditionele kleurige kleding vertegenwoordigers van de toekomst, ontvangen de stoet gasten, waarna de gasten plaatsnemen in de receptieruimte. In optocht komt vervolgens de directe familie van de overledene, allen in zwart gekleed, naar de receptieruimte met een glas water voor de gasten om aan te geven dat de gastvrijheid eerlijk en puur is en het ontvangst goed zal zijn. Ook nemen ze rookwaar voor de mannen en beatlenuts voor de vrouwelijke gasten mee. Na een gezellig weerzien van ongeveer tien minuten, vertrekken de “zwarten” weer en komen de koffie- en theedames in optocht. De gasten krijgen dus ook nog koffie of thee en koekjes. Na weer tien à vijftien minuten verdwijnen de koffiedames en niet lang daarna verlaten de gasten de receptieruimte, pakken hun varkens weer op en gaan naar hun toegewezen zitplaatsen.

De varkens dragen ze één voor één weg naar de achterkant van de ceremonieplek om daar geslacht te worden. Dat kunnen we wel horen aan het gekerm. Maar ja, als ze op een bus liggen, kermen ze net zo hard.

 

Familie uit heel Indonesië komt met gulle geschenken De vrouwen gaan feestelijk gekleed De directe familie van de overledene ontvangen de gasten in het zwart

 

Plotseling stoot Adam ons aan. Een man leidt een buffel naar het midden van de ceremonieplaats en Adam zegt dat ze het beest nu gaan offeren. 

Met een forse slag wordt de keel van de buffel geopend...
... en de buffel stort snel ter aarde ...
... in een bamboekoker wordt het bloed uit het gapende gat opgevangen om later het vlees in te braden.

De man bindt de voorpoten stevig aan een paal vast waarna hij de kop van het beest aan de neusring omhoog tilt. Plotseling slaat hij met zijn lange mes toe en springt snel weg. Een gapend gat in de hals van de buffel spuit bloed en het beest strompelt met vastgebonden voorpoten heen en weer al slaand met zijn kop. Het bloed stroomt in een dikke straal uit het onwerkelijke gat en het duurt niet lang voordat het beest stuiptrekkend op de grond ligt. Op dat moment springt een man met een dikke bamboe koker naar het beest om bloed op te vangen. Heel voorzichtig want de stuiptrekkingen zijn nog hevig waardoor veel bloed rondspat. Adam legt uit dat als je bloed op je krijgt tijdens het offeren dat ongeluk betekent.

Het schouwspel heeft maar even geduurd, maar is stevig in mijn geest geprent. Het maakt een diepe indruk, ook op mijn maag want die voelt aardig weeïg. Als de stuiptrekkingen voorgoed voorbij zijn en twee bamboekokers zijn gevuld, begint een groep mannen aan het slachten. Ze zetten een paar palmbladeren rechtop in de grond om voor schaduw te zorgen en een paar bladeren op de grond om het vlees op te leggen. Ze beginnen met het afstropen van de huid en haken de kop eraf. 

 

Later zal die kop nog een paar keer voorbijkomen.  Binnen een half uur weten de mannen het enorme beest onherkenbaar in hachee stukjes te snijden. 

Een paar palmbladeren zorgen voor de nodige schaduw.

Volgens de oude traditie proppen ze het vlees in bamboekokers om samen met het opgevangen bloed te koken het avondmaal. Dat laten we toch maar aan ons voorbij gaan, denk ik... 

Vele handen maken een grote buffel snel klein.

 

Tijdens het slachten gaat het ontvangen van verwante families gewoon door. Na een paar uur alle gebeurtenissen en drukte ondergaan, vinden we het tijd om te gaan. Mijn maag heeft iets nodig, want die voelt nog weeïg. Adam wijst ons toch nog even de weg naar de varkens-slacht-plaats.

Ze doden de varkens door een mes achter een voorpoot in het hart te steken. Dat schijnt de snelste methode te zijn… Daarna gooien ze het dode varken in een vuur om de huid te verbranden want de huid is te dun om te villen. Dit alles bekijk ik maar van eerbiedwaardige afstand. De buffel gaf geen kik, maar de varkens gillen alles aan elkaar en in dat aanzicht hebben we allebei weinig zin.

We krijgen nog wat palmwijn uit een bamboe koker, als afscheid. We gaan maar gauw naar Rantepao om wat te eten. Het is een geweldig bizarre ervaring, maar we hebben er duidelijk genoeg van. Zo is het leuk geweest. Ik kan me niet voorstellen om honderd van die offeranden te zien.

 

Na de lunch rijden we met Adam naar een dorpje dicht bij Rantepao, Kete Kesu genaamd. In dat dorpje in de rijstvelden staan traditionele Toraja huizen met haar typerende bouwstijl. Een stukje achter het dorp, tegen een grote rotswand, liggen de graven van de dorpsmensen. Overal liggen vermolmde kisten met verzamelingen botten en schedels. In diezelfde rots staan als in een poppenkraam de Tautau poppen. Deze symboliseren de overleden personen die ernaast tussen de botten -en schedelresten liggen. Alleen de rijke mensen kunnen zich een pop veroorloven ter nagedachtenis. Zo hebben we vandaag dus de begrafenisceremonie en de manier van begraven van het Torajavolk gezien.