Aiiaiaai, wat een relaxe sfeer aan het Posomeer...

·         Rust, rust en rust.

·         Psalmen galmen.

·         Tuak vloeit.

·         Een gitaar helpt.

·         Lokale liedjes.

·         Volmaakt geluk.

 

 

 

Maandag 22 juli 1996

 

... een oase van rust.

Pendolo is een exotisch, rustig dorpje aan het Posomeer met dito losmen. Slechts zes kamers, waarvan twee bezet door John en ons, in een gebouw met u-vorm, verlicht met gekleurde lampjes.

Deze sfeer nodigt uit voor een heerlijke niets-doe-dag. ‘s Ochtends zwemmen we in het mooie Posomeer en liggen we op een strand wat in de zon te bakken. Allemachtig, wat zijn we snel rood. Om niet helemaal in luiheid om te komen wandelen we nog wat langs de oever van het meer als we een visser tegenkomen die zijn bootje in het water staat schoon te maken. We vragen hem of we wel verder kunnen lopen.

“Bisah?”, en vragend wijzen we in de richting die we op willen.

“Ja, ja.”, knikt het mannetje met de overbekende brede lach.

Het duurt niet lang of we lopen dood in een diepe en modderige oever. We kunnen niet verder dus we gaan maar terug. Natuurlijk staat het manneke er nog, nu nog breder lachend. Al gebarend zegt hij: “tidak indah di sana, huh”, “is niet mooi daar, hè?”

Tja, we moeten er hartelijk om lachen. Die Indo’s zullen gewoon nooit nee zeggen, en ondanks dat we dat nu al vaak aan den lijve hebben ondervonden, vragen we weer naar de bekende weg. Tuurlijk kunnen we verder die kant op, maar mooi is het niet…

 

‘s Middags zitten we onder het genot van wat broodjes met cola en pinda’s te schaken, bijgestaan door zeer geïnteresseerde Indo’s.

 

Onze kamer is heel sober met eenvoudige, doch vrij vochtige mandi. Het is dan ook niet vreemd als we op een gegeven moment een beest horen kriebelen onder bed. We jagen het beestje van onder het bed vandaan en zien een groot tor-achtig insect met grote vleugels en voelsprieten. Weten wij veel van welk soort, dus eerst proberen we het beest de deur uit te jagen. Natuurlijk zijn wij zo moedig dat we onze handen daarbij niet durven gebruiken. Tja, in de tropen en vooral in onze geesten kunnen de beesten de meest enge dingen uithalen. Uiteindelijk gaat het onder een plank zitten, ga ik op de plank staan en hoor ik het krakende geluid van het iets platter geworden beest. Met wat pijn in mijn hart verbeeld ik me dat het een super zeldzaam beest is geweest en dat er nu weer één minder is. Langzaam vergeet ik het voorval, en later zal blijken als ik iets meer kennis van de “tropische” insectenwereld heb opgedaan, dat het een kakkerlak moet zijn geweest. Tja, niet gehinderd door enige kennis…

Om de sfeer compleet te maken, speelt de gastheer ‘s avonds gitaar. Heerlijk en super ontspannend.

 

 

Dinsdag 23 juli 1996

 

Met een bootje varen we rond het meer richting het orchideeënbos

Voor vandaag huren we samen met John de Aussie de boot van onze gitarist. We zijn op zoek geweest naar meer toeristen, maar die zijn er gewoonweg niet. Met twee begeleiders gaan we op weg naar het orchideeënbos, Banchea genaamd. Het is een beboste heuvel die direct uit het water rijst. Op het moment dat we erlangs varen, zien we in een flits twee neushoornvogels wegvliegen. Hun blaffend geluid horen we nog regelmatig, maar zien doen we ze niet. We varen om de rots een inham in en voor ons verschijnt een sprookjesachtig baaitje.

Een hagelwit strand ligt voor één huisje, het huis van ranger Dolf.  

Een orchidee in volle bloei

Hij ontvangt ons zeer hartelijk en enthousiast leidt hij ons rond door het bos, al kan hij nauwelijks Engels.

De wandeling door het bos, eigenlijk meer jungle, is ontzettend leuk. Overal horen we het blaffend geluid van de neushoornvogels. Dolf is heerlijk enthousiast en heel grappig. Zijn gebrekkige Engels hindert hem helemaal niet en met handen en voeten en ons Indonesisch krijgt hij alles duidelijk wat hij wil vertellen. En dat is veel. We zien redelijk wat orchideeën, maar velen zijn nog niet in bloei. Halverwege rusten we nog op een platvorm, spiedend naar neushoornvogels. Die laten zich nog steeds niet zien en snel begint Dolf met gevonden eikels te tollen: wie het langste kan. Als kinderen hebben we veel lol met onze Dolf.

 

Terug bij zijn huis snort Dolf drie opgeblazen binnenbanden op en gaan Wendy en ik zwemmen in het paradijselijk baaitje. John gaat niet want de Indo’s gaan palmwijn halen. De brandende zon jaagt ons snel weer naar binnen waar het al aardig gezellig is. Een jerrykan palmwijn oftewel Tuak waarbij bladeren dienen als zeef, staat op tafel en de hond ligt eronder om de ongedwongen sfeer kompleet te maken.

Kompleet?

Nee!

Dolf haalt zijn eigengemaakte gitaar uit de kast. Hij legt uit dat hij deze gitaar zelf heeft gemaakt om de vele uurtjes eenzaamheid hier te doden. Zijn vrouw woont in het dorp en eigenlijk mag hij niets van haar. Zijn echte gitaar had zij weggehaald, dus hier afgezonderd van zijn vrouw voor het grootste deel van de maand, maakt hij een nieuwe. Hij vindt het wel best, ver weg van haar.  Kan hij tenminste rustig een gitaar maken en bespelen. Al is de gitaar nog niet helemaal af, hij klinkt geweldig. Of is dat de palmwijn…

De Indonesische liedjes maken de sfeer echt kompleet.

We blijven lang hangen om Indonesische liedjes te leren van onze enthousiaste leermeester. Hij vindt het geweldig. Wij ook en de frisse Tuak maakt ons allemaal ietwat zweverig.

 

Na een hartelijk afscheid varen we naar een dorpje met een waterval in de buurt. Het koele water is heerlijk en na een kop koffie bij familie van onze begeleiders, varen we zeer tevreden weer naar Pendolo.

 

Nu zitten we onder de gekleurde verlichting te relaxen terwijl in de huiskamer van de losmen het halve dorp psalmen zit te zingen, afgewisseld met lezingen uit de bijbel. Dat is weer eens wat anders dan een moskee.

 

Morgen vertrekken we heerlijk uitgerust en flink bijgekleurd, lees rood, naar Tentena met de boot dwars over het meer.