·         Fort Duurstede.

·         Tante Sien en wentelteefjes.

·        Vooral de oudere Indonesiërs kunnen Nederlands, maar dan op de ouderwetse manier.

·         Iedereen heeft wel familie in Nederland, waarbij Capelle er met kop en schouders bovenuit steekt.

·         Kinderen zingen Nederlandse liedjes.

·         Naast de exotische vruchten durian en mangostan is hier ook langsat.

·         Koloniaal.

 

Dinsdag 10 september 1996

 

In ons hotel maken we inmiddels leuke contacten met onze buren, een vrij bijzonder stel. Zij, Christine, is een vrouw van in de veertig uit Singapore en hij, Iwan, is een Ambonese jongen.

Opmerkelijk!

Zij is dus bijna tweemaal zo oud als hem en ze delen samen een kamer, iets wat in Indonesië hoogst ongebruikelijk is als je nog niet bent getrouwd. Aan de andere kant, zij is een westerse vrouw, en hij een locale man. Wellicht dat de Indonesische normen dan toch net iets anders liggen, maar waarschijnlijk niet. Wat moet zo’n jonge vent nu met zo’n “oudere” vrouw. Een goed en rijk leven zullen we maar zeggen… Hoe ze elkaar hebben gevonden is niet geheel duidelijk.

 

Afijn, zij is op vakantie en willen vandaag net als wij naar het eilandje Saparua, een twee uurtjes varen vanaf Ambon eiland.

We vertrekken we vroeg richting haventje waar de boot naar Saparua vertrekt. Natuurlijk komen we veel te vroeg in de terminal aan. De boot vertrekt om twee uur en het is pas tien uur. Ach, reizen is wachten en gelukkig is hier voldoende afleiding. We raken aan de praat met de ticketverkoper, een hele aardige man die redelijk engels kan en gezegend is met een wel hele aanstekelijke lach die hij na bijna elke zin laat horen. De woorden “never mind” behoren duidelijk tot zijn favoriete uitspraken.

 

De vier uur verstrijken heel snel als we de boot naar Saparua oplopen. Zo’n typisch houten boot die hier heel veel rondvaart: niet al te groot met kleine stuurhut halverwege het dek. We nemen plaats op de planken van het ruime voordek tussen alle marktvrouwen die manden vol met vruchten meeslepen. We hebben die vruchten, Langsat genoemd, al eens eerder gehad, dus ik vraag de vrouw naast mij wat die dingen kosten. Altijd in voor een handeltje begint ze te onderhandelen en vrij snel zijn we het eens over de prijs van een zakje van die gele vruchten.

 

En wat er dan gebeurt is nauwelijks te bevatten voor onze westerse normen...

 

… Een man die ons al eerder lachend heeft begroet komt langslopen en grijpt zomaar een vrucht uit het zakje dat we voor ons op het dek hebben liggen! Met stomheid geslagen kijk ik zonder te reageren verbouwereerd toe hoe hij de vrucht met een brede lach begint af te pellen. Nauwelijks bevat ik nog wat er gebeurt als de marktvrouw naast mij, waar ik zojuist de vruchten van heb gekocht, haar kans grijpt en twee vruchten uit ONS zakje graait. Ze zal wel gedacht hebben, wat die man kan, kan ik ook. Nu wordt ik wakker en grijp de vrouw mijn vruchten uit haar hand en gebaar de man, die gehurkt voor ons zit, dat ook hij de vrucht moet teruggeven.

Geen probleem.

Ik krijg zonder mokken een half afgepelde vrucht terug en lachend loopt de man weg terwijl hij enkele woorden wisselt met een eveneens lachende marktvrouw naast mij.

 

“Nou ja! Wat is dit nou weer? Wat moeten we hier nou van denken?”

 

Alsof we de grootste vrienden zijn komt de man nog regelmatig breed lachend en groetend voorbij lopen. En ook de marktvrouw gaat zonder rancune gewoon door met wat ze normaal ook doet, kletsen met haar vriendinnen. Alsof er niets is gebeurd. Ons zakje met vruchten is vanaf nu volledig veilig voor grijpende handen want niemand onderneemt een nieuwe poging en wij … wij weten nog niet wat we hiervan moeten denken. Nog steeds heeft deze cultuur bijna elke dag weer nieuwe aspecten voor ons in petto en geeft ons bijna elke dag weer nieuwe stof tot nadenken.

 

Als we van de schrik zijn bekomen en met elkaar over het voorval discussiëren komen we tot de conclusie dat het juist deze kleine voorvallen zijn die het reizen zo bijzonder maken. Die voorvallen van menselijk handelen die voor ons volkomen vreemd zijn, die in onze waarden en normen zo anders liggen dat ze ons volledig overvallen. Pas later ga je erover nadenken en probeer je te beredeneren waarom de mensen hier handelen en denken zoals ze doen. Stoeien met een vreemde cultuur, dat is reizen. En dat, daar zijn we beide van overtuigd, maakt het reizen in vreemde culturen zo vreselijk interessant. Elke dag is weer een belevenis en kom je andere dingen tegen en geen van al die belevenissen kun je van tevoren verzinnen. Geweldig, dat onbekende.

Maar je moet er wel voor open staan.

 

Het huis van Tante Sien

Met Christine en Iwan lopen we over de zandstraten van Saparua op zoek naar onderdak. We stuiten op enkele uitgestorven of te dure hostels en de Lonely Planet biedt ook al weinig uitkomst. Maar met Iwan erbij is de taalbarrière een stuk kleiner en komen we uiteindelijk terecht bij het huis van iboe Sien Pieterze, ofwel tante Sien. Op de veranda van het huis worden we door een oud, 72 jaar,  en grijs vrouwtje, dat sterk aan oma doet denken, begroet in onvervalst oud Hollands. Iboe Sien heeft wel twee kamers in haar huis vrij en gaat ons schuifelend voor, een Oudhollands ingerichte woonkamer binnen. 

 

Tante Sien en Wendy op de veranda

Perfect. 

 

Een gewoon huis waar we hartelijk worden ontvangen in huiselijke sfeer van een dame die vroeger lerares Nederlands is geweest op de plaatselijke school hier aan de overkant van de straat. Blij als ze is met Nederlandse gasten praat ze honderduit over vroeger. Ontzettend leuk, al moeten we er wel bij blijven, want ze raakt nogal eens de draad kwijt…

 

Hier gaan we het zeker naar onze zin hebben. Voor het eerst in Indonesië voelen we heel tastbaar de invloed die ons land  hier ooit heeft gehad. Buiten het centrum van Jakarta en fort Rotterdam in Ujung Pandang zijn alle sporen van de koloniale tijd uitgewist, in ieder geval op de plekken waar wij zijn geweest. Nu, op een klein eilandje, nog geen speldenprik op de kaart, logeren we bij tante Sien vlak naast een koloniaal fort, Benteng Duurstede. Laat die koloniale sfeer maar over ons heen stromen, want ook daar zijn we voor gekomen.

We zijn daar waar de geschiedenisboeken van vroegen over spraken: Indië.

 

 

Woensdag 11 september 1996

 

We slapen in de voorkamer, direct naast de woonkamer en zingende klanken die uit de school komen aan de overkant van de straat wekken ons. De kinderen zingen de Indonesische versie van “Roodborstje tikt tegen het raam” en we kijken in elkaars brede grijns als we tegelijkertijd onze ogen openslaan.

“Is dit dan de ultieme koloniale sfeer?”

 

Tante Sien is al druk in de weer met ons ontbijt en we kunnen gelijk aanschuiven aan de keukentafel. Tussen de happen nasi goreng met eieren, brood met oranje ananasjam en de slokken thee en koffie door knikken we op gezette tijden naar tante Sien om haar aan te geven dat we nog steeds haar verhalen volgen. Onophoudelijk stromen de Oudhollandse termen over ons heen en eerlijk gezegd raken wij de draad al heel snel kwijt. Als we dan ergens “de kentering der jaargetijden” opvangen, kijken we elkaar lachend aan en eten rustig verder. Fantastisch, dit.

 

Met Christine en Iwan wandelen we de lokale markt over. De indringende vislucht is onmiskenbaar. Vis is ook met kop en schouders het meest verhandelde product hier. Helaas zien we geen vruchten, behalve wat citroenen, maar die eet je niet voor je lol. Wel kopen we wat oranje bananen die er erg lekker uitzien, maar nauwelijks eetbaar zijn. Het zijn bananen om te bakken. Verder is er naast de vis ook heel veel sago te koop, een soort meelachtig spul dat ze uit een boom halen.

 

’s Middags gaan we aan het strand aan het einde van de straat liggen, niets doen. Het is een geweldig mooi strand met bomen die voor de nodige schaduw zorgen en een riviertje dat de lokale vrouwen gebruiken als wasplaats. Alles ademt een ontzettend relaxte sfeer uit. Een duik in het helder blauwe water is verfrissend, maar helaas is er geen koraal. Verderop is en visser in de branding bezig met een net zijn eten voor vanavond te vangen en wij …

 

… wij liggen heerlijk niets te doen deze fantastische sfeer op te zuigen.

 

 

Donderdag 12 september 1996

 

Ibu Sien tovert als ontbijt iets nieuws op tafel: gestoomde rijst met kokosnoot en suikerstroop. Wel lekker, maar om eerlijk te zijn moet je ervan houden. Natuurlijk siert ze het ontbijt op met haar “van-de-hak-op-de-tak” verhalen zonder rode draad en zonder einde. Het schooltje aan de overkant van de straat produceert weer zingende geluiden en maakt die typische sfeer compleet.

We zijn volmaakt gelukkig.

Volgens mij is een dergelijke Oudhollandse sfeer in geen dorp in Nederland meer te vinden, maar ik kan me helemaal voorstellen dat in de tijd van Dik Trom een zelfde soort sfeer in de Nederlandse dorpen heeft gehangen.

Een goed moment om eens in de geschiedenis te duiken die heeft geleid tot deze heerlijke sfeer anno 1996 op het eiland Saparua…

 

***

 

De tragedie op het eiland Saparoea in het jaar 1817

Zoals men zich misschien nog zal herinneren, verwierven wij ons eerste Koloniale bezit, doordat de Amboineezen de Verenigde Nederlandsche Oost-Indische Compagnie (VOC) van 1602 verzochten het te bevrijden van het Portugeesche juk. Door de benoeming van Frederik de Houtman tot Gouverneur was dan sedert 25 Februari 1605 het Nederlandsch oppergezag in de Molukken gevestigd. Het is wel opmerkelijk en het geeft te denken, dat de bewoners dezer eilanden, die zich toch geheel vrijwillig onder ons gezag hadden gesteld, twee maal tegen ons in opstand kwamen. Den eersten keer, in 1634, vond dit hoogstwaarschijnlijk zijn oorzaak in de harde en zelfzuchtige regeering van den toenmaligen Gouverneur van Ambon, Anthonie van den Heuvel, al was er voor ons toen wel eenige aanleiding voor een hardhandige behandeling, omdat men de aangegane beloften betreffende de kruidnagels door een smokkelhandel niet nakwam. In of voor 1817 was de bevolking echter niet tegenover ons tekort geschoten.

 

***

 

Het inlandse bestuur was onder de Engelschen (tijdens de overheersing van Nederland door Napoleon) zeer zagt. Wanneer het negorij-volk over hunne Hoofden klagten inbragten wierden deze dikwijls afgezet zonder gehoord te worden; hierdoor verloren de Radja’s, Patty’s en verdere Hoofden veel van hun gezag, zij vermogten niet meer te straffen, het volk wierd hierdoor hoe langer hoe losbandiger, de schoolmeesters alleen behielden hunnen invloed.

Met het optreden van het Britsche bestuur kreeg hij (de inlander) kijk op een vrijzinnige richting, waardoor hij te meer moest gevoelen, nu dat bestuur met 1817 weer dreigde heen te gaan.

 

***

 

De Resident, als vertegenwoordiger van het Gouvernement, en allen die daarmede hielden, moesten gedood worden, aangezien men zich nu eenmaal met “de Compagnie” in oorlog beschouwde omdat men zich wilde bevrijden van het altijd nog drukkende Nederlandsche juk. Hierin moeten wij, zoo wil het mij toeschijnen, de hoofdoorzaak zien voor het zo tragische einde van allen die zich op den 16en Mei 1817 in het fort Duurstede bevonden, waarbij slechts één kind, de kleine Jean Lubbert van den Berg, als door een wonder aan den dood ontsnapte.

 

C.J.G.L. van den Berg van Saparoea,

Gepensioneerd Ritmeester der Huzaren,

Kleinzoon van J.L. van den Berg,

Maart 1946

 

In Indonesië is de leider van de opstand in Saparua, Thomas Matulesia, bijgenaamd Pattimura, de grote held. Vele straten zijn naar hem vernoemd en in Ambon stad staat zijn standbeeld.

Vanuit de bossen van Saparua gaf hij leiding aan een groep opstandelingen die op 16 mei 1817 fort Duurstede bestormde om iedereen die zich in het fort bevond af te slachten. Ook de hele familie van de toenmalige jonge regent Van den Berg werd vermoord. Maar één van de bedienden van de regent ontfermde zich over de jonge zoon van de regent en sloop via een achterdeur met kind het fort uit om het kind in veiligheid te brengen.

Zoals in die tijd gewoonlijk, is de opstand bloederig neergeslagen en Pattimura en andere strijders geëxecuteerd. De jonge regent Van den Berg, die de opstand dus niet overleefde, kreeg de schuld van de opstand van de hoge heren van de VOC die zichzelf en de Gouverneur van Ambon daarmee zuiverden van alle blaam.

 

Met een relaas waarvan hier slechts kleine stukjes zijn weergegeven wilde de kleinzoon van de enige overlevende van die opstand aantonen dat juist de hoge heren hadden gefaald en dat zijn overgrootvader geen schuld trof.

De ironie is dat in 1946, toen Van den Berg van Saparoea dit stuk schreef, de Hollanders begonnen aan het bloederige afslaan van de laatste Indonesische opstand.

Dit keer zouden “wij” niet winnen…

 

***

 

Trots meldt Ibu Sien als we de keuken binnen lopen voor het ontbijt dat ze ons trakteert op iets waar we vast al lang heimwee naar hebben: wentelteefjes.

“Maar”, waarschuwt ze al, “ze zijn vast niet zo lekker als in Holland”.

Lachend kijken we elkaar aan. Die dingen hebben we zelden of nooit gehad, laat staan dat we die dingen voor ons zelf klaarmaken. Als we Ibu Sien op het hart drukken dat ze voortreffelijk smaken, minstens zo goed als in 

De ingang van fort Duurstede
Fort Duurstede vanaf de muur

Holland, hebben we haar dag gemaakt.

 

Na het ontbijt lopen we de straat uit om fort Duurstede te bekijken. Eerst lopen we het kleine museum tegenover het fort binnen. De opstand van Pattimura is kort maar mooi weergegeven met maquettes. Het fort is oud en vervallen en echt mooi kunnen we het niet vinden, maar met de achtergrondverhalen is het ontzettend leuk om er rond te lopen en komt de ruïne echt tot leven.

Als ik daarna het Oudhollands geschift lees van de kleinzoon van het jongetje dat de opstand overleefde, gaat de geschiedenis helemaal leven. De VOC tijd met haar koloniale denkbeelden, hoge heren in vol ornaat met pruiken en hun lokale bedienden en het “negorij-volk” is nu bijna tastbaar, kan ik hier bijna uit de lucht zuigen. Wat een geweldige plek.

 

’s Middags neemt Ibu Sien ons mee naar het dorpje Ouw om het traditionele

Tante Sien en Wendy lopen door het dorpje Ouw, tussen de kinderen en vlaggetjes

 pottenbakken te bekijken. De pottenbakkers halen de klei uit het bos en bakken hun kunstwerken op een gewoon houtvuurtje in de open lucht. Maar het meeste indruk maakt het dorpje zelf. Overal hangen vlaggetjes over de zandstraat heen en terwijl Wendy in gepast tempo arm in arm met Ibu Sien wandelt rennen de schoolkinderen luid joelend en zingend om ons heen. Het lijkt wel feest hier, maar Ibu Sien weet van geen feest. “Het is hier altijd zo”.

 

Terug duikt Wendy gelijk het bed in. Het regent een beetje en ze heeft last van een verkoudheid, dus het bed lijkt de beste plek om de middag door te brengen.

 

 

Vrijdag 13 september 1996

 

We voelen ons lamlendig, allebei. Ik ben herstellende van een verkoudheid en Wendy krijgt hem nu te pakken, net nu haar zwerende lip praktisch over is. Eigenlijk lopen we al te klooien vanaf het moment dat we in de Molukken aankwamen. We zijn snel moe, hebben niet echt zin om actief dingen te doen, maar gunnen ons ook niet echt de rust om weer volledig op kracht te komen.

Tel je dit op bij het druilerige weer van Saparua waar je ook niet veel fitter van wordt, duurt het niet lang of we hakken de knoop door en vertrekken vandaag weer naar Ambon. We kunnen ook morgen terug gaan naar Ambon, want de boot naar Banda vertrekt morgen pas aan het einde van de middag, maar het druilerige weer geeft de doorslag.

We gaan.

 

We nemen afscheid van tante Sien. Ze geeft ons nog een enveloppe voor haar nicht die ook in Nijmegen woont. Of we die willen bezorgen als we terug in Nederland zijn. Dat gaan we doen.