·
De
speldenknoppen op de wereldkaart dat ons land enorme welvaart en rijkdom heeft
gebracht.
·
V.O.C.
munten en nootmuskaat jam.
·
Antieke
meubels en koloniale huizen.
·
Oude
muren en vervallen deuren.
·
V.O.C.
kanonnen langs de kant van de straat.
·
Wij
pellen bananen ons hele leven al vanaf de verkeerde kant.
·
Paradijs
met een niet zo’n fraai Nederlandse historie.
![]() |
![]() |
Maandag 16 september 1996
We gaan vroeg naar de boot en zijn er al om halfacht. Tot
onze grote opluchting is het er al erg druk! Dat ziet er hoopvol uit. Allemaal
mensen die met spullen de boot op sjouwen en er weer vanaf. Dat laatste
begrijpen we niet helemaal. Op de boot is het een enorm zooitje. Overal staan
dozen, liggen mensen, lopen kippen met rondrennende kuikens en proberen mensen
hun eigen territorium af te bakenen met matjes. Ergens achter de grote stuurhut
vinden we nog een plaatsje om op de grond te zitten en zien met groeiende
verbazing de chaos om ons heen aan.
“Gaan al die mensen mee?”
Hopelijk is de helft
van het soort afscheid nemende familie en blijven achter, anders is het wel
heel erg vol. Lijkt er niet op trouwens.
![]() |
![]() |
We nestelen ons met onze rugzakken tussen de rotzooi en
het wachten begint. Het lange wachten, want het is al ver na negenen en geen enkel
teken duidt op vertrek. Tot overmaat van ramp begint het ook nog te regenen.
Erik is bezig behoorlijk nat te worden en zijn humeur zit inmiddels in een
vrije val. Geen mogelijkheid om beschutting te vinden en opgepakt tussen alle
rotzooi en mensen wachten we nog steeds op het vertrek van de boot. Het loopt
al tegen twaalf uur en we spreken af dat als de boot niet voor drie uur
vertrekt dat we de boel oppakken en dan maar niet naar Banda gaan.
Om de tijd te doden probeer ik een beetje rond te lopen en de schrik slaat me
om het hart. Over het grote voordek is een enorm zeil gespannen waaronder een ontelbare hoeveelheid mensen
en rotzooi.
Ik zie de krantenkoppen al voor me: ”overbeladen
cargoschip gezonken in Molukken, duizenden verdronken”.
Ik heb geen idee hoeveel mensen hier onder het zeil
zitten, maar het lijkt wel een vluchtelingenboot. Als ik me omdraai zie ik
tegen de stuurhut boven mij de wel heel cynisch toepasselijke tekst hangen:
”safety first”.
Waar beginnen we aan! Ergens hoop ik dat we om drie uur
nog niet vertrekken…
Eén uur.
De trossen gaan los en we zitten nu definitief gevangen
op dit tot passagiersboot omgedoopte cargoschip. De kustlijn van Ambon schuift
langzaam voorbij als we vrij snel in volle zee varen. De Indo’s om ons heen vinden
het blijkbaar heel normaal en hangen overal en nergens op matjes, bovenop dozen
met elkaar te kletsen en te roken, te slapen of over de reling over te geven.
Tja, en dat terwijl de zee zo glad is als een spiegel.
Al snel blijkt ook waarom onze plek nog vrij was…we
zitten naast het wc-hok. Nu denk je, hoe erg kan dat nu zijn. Nou, de snelheid
waarmee de boel enorm begint te stinken is verbluffend en vooral de nacht is
een komen en gaan van mensen. Als we al hoop hebben om te kunnen slapen…
… Afijn, geen lekkere plek dus. Op een geven moment ’s
nachts is de stank blijkbaar ook voor de doorgewinterde Indonesiërs in het wc
hok te erg zodat ze de behoeftes van achteraf de boot doen…
… niet ver van onze plek vandaan.
Naast ons staat een kartonnen doos met daarbovenop een
kip die met een touw aan zijn poot ergens aan vast is gebonden. Net als we in
een aardige houding een boek weten te lezen schiet de doos op onbegrijpelijke
wijze open en krioelt het ineens van de rondrennende kuikens. Moeder kip raakt
behoorlijk in de stress, maar verder is er niemand die zich eigenaar genoeg
voelt om achter de kuikens aan te gaan. Langzamerhand beginnen we de lol van
onze situatie in te zien, een situatie die je van tevoren niet kunt verzinnen.
Hier zitten we dan, midden op de Bandazee op een gevaarlijk volle boot, half
liggend tegen een enorm stinkend wc hokje aan, nog half nat en verkleumd van de
regen, met als grootste vriend een moeder kip waarvan net alle kuikens zijn
ontsnapt.
Wat een situatie! Allebei schieten we in de slappe lach
en beginnen wat kuikens terug te stoppen in de doos.
Midden in de nacht, om vier uur, zwelt het rumoer om ons
heen aan en ontwaken we langzaam uit een dommelende slaap. Bandaneira, onze
bestemming! En we liggen al een tijdje aangemeerd, dus we kunnen direct de boot
af.
Nog voordat we ons met onze rugzakken door de chaos
kunnen worstelen, spreekt een jonge Indo ons aan, of we op zoek zijn naar
accommodatie. Veel te enthousiast en te wakker voor dit uur legt hij uit dat
hij een heel goed en goedkoop hostel heeft. Nu hebben we van Iwan, onze
metgezel in Saparua, een adres meegekregen met een leuk prijsje, waar hij veel
heeft gewerkt, dus we vertellen dat we al een adres hebben, Flamboyan. Een
uitbundige kreet leert ons dat hij van hetzelfde guesthouse is en dat hij Iwan
goed kent. Slaperig volg ik zijn vrij goede engels maar half en probeer
ongeschonden van de boot af te komen. Onze vriend ratelt maar door en merkt
tussen neus en lippen nog op dat het niet zo druk was op de boot.
“Normal you can only stand.”
“Juist ja, je wilt zeggen dat we nog enorm veel geluk
hebben gehad ook…”
“Yes, yes, we call this boat “kapal ayam”, chicken boat…”
Dwars door het halfverlichte straatje van Bandaneira
lopen we langs koloniale huizen en deuren en gaan bijna aan het einde van de
straat een heel mooi koloniaal huis binnen. Flamboyan is werkelijk schitterend,
echt zoals ik me voorstel van de koloniale tijd. De kamers liggen aan een
prachtige ommuurde binnentuin met een grasveldje en wat boompjes. Morgen, of liever
gezegd over een paar uur, als het licht is en wij nog wat slaap hebben gehad,
zullen we het wat beter bekijken hier. We duiken de fantastische bedden in en
vallen direct in slaap.
Dinsdag 17 september 1996
Bandaneira is een paradijselijk eiland.
Waarom?
De mensen.
Daar is Toss, een jongen die we in Ambon ook al tegen
zijn gekomen en bevriend is met Prins Bernhard. Tenminste, dat beweert hij
stellig.
Aandoenlijke Boy. Boy is een klein gerimpeld mannetje met
oude gerafelde kleren. Hij koopt VOC munten van lokale kinderen om ze weer te
verkopen aan toeristen. Van de winst koopt hij sigaretten en koffie.
Ridwan natuurlijk, de energieke jongen van Flamboyan.
Zijn levensdoel is ons het naar ons zin te laten hebben. En dat lukt hem als
geen ander, vanaf het eerste moment dat we wakker worden in Banda. Hij rent
zijn longen uit zijn lijf voor ons, niet overdreven maar gewoon erg sympathiek
en spreekt een heel goed woordje engels.
Oscar uit het dorp. Oscar is de huisvader die iedere
toerist die voorbij komt uitnodigt voor een kopje thee zodat hij zijn foto’s
kan laten zien. Daarbij laat hij zijn gasten proeven van de inheemse
nootmuskaatjam.
Bandaneira is een paradijselijk eiland.
De sfeer.
Er is geen auto te bekennen en slechts enkele
fietsbecaks. Oké, die ene becak is dan wel duidelijk aanwezig met zijn keiharde
muziek die uit een radio schalt. Maar juist dat draagt bij aan de sfeer.
Oude Nederlandse forten, waarvan fort Belgica fantastisch
is gerestaureerd.
Kleine laantjes met bloeiende bomen en oude, verweerde
deuren die ik weet niet waar naar toe leiden. Half afgebrokkelde muurtjes
houden de deuren nog een beetje op hun plaats.
Oude VOC kanonnen liggen her en der langs de kant van de
straat, gewoon omdat ze daar horen en niemand ooit de moeite heeft genomen om
ze ergens anders neer te zetten. En waarom ook.
Koloniale huizen met houten raamluiken en fantastische
veranda’s opgesierd met weelderig groen en veel bloemen. De beroemde
nootmuskaat bomen en kruidnagels groeien hier overvloedig. Grote broodvruchten hangen
als onwerkelijk grote pruimen in dit “hof van Eden”.
Banda is heerlijk.
Bandaneira is paradijselijk.
Waarom?
![]() |
Ja, waarom eigenlijk, want de geschiedenis leert me een
gruwelijk verleden. Het huis van Jan Pieterszoon Coen staat hier, het huis van
een Oudhollandse held uit de tijd dat ons kikkerlandje nog iets voorstelde op
deze planeet. Maar de waarheid is gruwelijker dan we ooit op school hebben
meegekregen. Om die positie in de wereld te krijgen heeft onze held de hele
lokale bevolking van de Banda eilanden uitgemoord. Kruidnagel en nootmuskaat,
twee specerijen die in die tijd alleen hier groeiden, zijn de reden dat deze
eilanden de kern van het toenmalige koloniale rijk vormden … de kern van onze
onmetelijke rijkdom.
Ook nu is Banda voor de mensen hier nauwelijks een
paradijs te noemen. De lokale opperhoofd, Des Alwi, regeert als een tiran op
het eiland en bepaalt alles. Zijn innige vriendschap met de Soeharto familie
houdt hem hier stevig in het zadel.
En toch …
… zo ver weg van onze gehaaste prestatie maatschappij, zo
rustig, zo groen vol warmte, zo gezellig klein …
… voor ons een waar paradijs.
Dan is het nauwelijks voor te stellen dat voor Ridwan en
waarschijnlijk alle andere mensen hier Nederland HET paradijs op deze aarde is.
Het grijs grauwe Nederland?
Zittend op een “Bounty” strand terwijl ik over een
azuurblauwe zee uitkijk, geeft dat stof tot nadenken. Diep nadenken.
Woensdag 18 september 1996
Het geluk zit ons nog steeds niet echt mee. Erik is
vandaag echt ziek: hoge koorts, koppijn, hoesten en gevoelige ledematen. Dat is
het gevolg als ik nog niet geheel hersteld aan een tocht met een Perintis
cargoschip begin, nat regen en een halve nacht op het achterdek naast de wc
doorbreng met mijn benen buiten boord om toch nog enigszins te kunnen liggen.
Dit keer slaat de griep harder toe. Alles doet zeer. Maar ik heb een zeer goede
plek uitgekozen om ziek te worden, beter kan ik me eigenlijk niet voorstellen.
Ten eerste is het hier heerlijk rustig en zijn de kamers schoon. Ik heb
uitzicht op een hele mooie tuin met gras, schitterende bloeiende struiken, een
paar palmbomen en dat alles omringd door een oude verweerde muur. Ten tweede
loopt hier een Ridwan rond die perfect voor me zorgt en allerlei
wondermiddeltjes verzint om me weer beter te krijgen. Eerst komt hij aanzetten
met “Air jeruk” ofwel water met uitgeperste limoen en suiker voor de nodige
vitamines. Daarna voert hij me een plaatselijk mix van arak (sterke drank),
eigeel, water en peper. Dat is om goed te gaan zweten. Ik moet zeggen, het smaakt beter dan
verwacht, een beetje als advocaat met peper. Zweten deed ik al, maar na die mix
breekt het zweet me helemaal uit. Om kort te zijn, dit is typisch zo’n rotdag
in een paradijs.
Ridwan geeft naast zijn bezigheden in het guesthouse ook
engelse les aan kinderen van 14-15 jaar. Voor de les van vanavond nodigt hij
ons en Karen en Kane, een Australisch stel die we van de boot kennen, uit. Erik
is helaas te ziek om mee te gaan.
![]() |
De leraren van de plaatselijke school onthalen ons
uitgebreid, zo uitgebreid dat het snel duidelijk wordt dat ze indruk op ons
willen maken. En dat terwijl ze eigenlijk niets met de engelse les te maken
hebben.
Het klasje is klein en de kinderen zitten op houten
bankjes. Ridwan leert ze dat ze niet tegen alle toeristen “hello mister” moeten
zeggen. De een vrouw geen “mister” is, maar miss. De kinderen mogen ons vragen
stellen, maar ze zijn eigenlijk te verlegen. De leraren van de school zijn
trots op de moeite die Ridwan neemt om de kinderen engels te leren. Engels
kunnen betekent dat je in het toerisme kunt werken, iets wat doorgaans meer
brood op de plank brengt dan gemiddeld.
Na de les drinken we thee bij het schoolhoofd met stukjes
nootmuskaat vrucht. Erg apart en lekker. Ik krijg ook een schaaltje mee voor
Erik.
Donderdag 19 september 1996
Erik is nog steeds ziek. Al wel wat beter, maar duidelijk
nog niet genoeg om niet nog een dag in bed door te hoeven brengen. Zondag gaat
de Pelni richting Ambon en verder naar Ujung Pandag. Het is één van de weinige
mogelijkheden om dit mooie eiland te verlaten, en als we nog tijd willen
overhouden om door Java te trekken, kunnen we niet anders dan zondag de Pelni
naar Ujung Pandang pakken. Ik ga dus maar vast tickets halen bij een kantoortje
in de haven. Net als ik de tickets in ontvangst neem kom ik Ridwan tegen en
slenteren we samen richting fort Nassau en haar vele nootmuskaatbomen.
Terug in het guesthouse, vragen Kane en Karen of ik zin
heb om mee te gaan naar Banda Besar. Erik ligt nog steeds zielig in bed en veel
kan ik toch niet voor hem doen, dus daar heb ik wel oren naar.
We hebben pech. Komen we na een mooie boottocht en een
kwartier trappen op en af lopen op een vreselijk idyllisch strandje terecht,
begint het me toch te plenzen. Gelukkig duurt zo’n stortbui meestal niet lang,
dus na even schuilen, klaart het op en duiken we het azuurblauwe water in. Lang
duurt de zwempartij niet, want om vier uur gaat de laatste public boot terug
naar Bandaneira. We hadden met Solomon, een man van het guesthouse, afgesproken
dat hij ons met de public boot zou oppikken, maar geen Solomon en geen boot. We
besluiten maar te gaan lopen richting de bewoonde wereld. Na een half uur
lopen, het is al ver na vieren, komen we gelukkig iemand tegen die ons voor de
prijs van de public boot een lift wil geven. Praktische voor ons guesthouse
stappen we uit de boot en beseffen we dat we aardig geluk hebben. Maar ach, een
nachtje slapen op het strand is ook niet zo erg, zolang het niet regent…
Vrijdag 20 september 1996
De ledematen en het hoofd doen het weer, net genoeg voor
een rondwandeling rond het dorp. Wendy heeft nog een leuk souvenir gezien voor
mijn zus: oudhollandse oorringen van wel honderd jaar oud. Het zijn aparte
dingen, alleen blijven ze niet aan je oor hangen. We besluiten dat zo’n oorring
heel goed als kettinghanger kan dienen en dus kopen we er één. Dit zijn de
leuke souvenirs voor thuis, die met een verhaal. En een oorring die Hollandse
vrouwen op de Banda-eilanden tijdens de koloniale tijd droegen is toch iets
aparts.
Alleen…
… Wendy toont de oorring met enige trots in het
guesthouse, net als Solomon voorbij komt.
“Ha”, roept hij uit, “die ken ik wel. Dat is een
traditioneel sierraad van de Kai eilanden, een groep eilanden op een dag varen
van Banda.”
Dus niet Oudhollands en dus niet honderd jaar oud. Wendy
kijkt er behoorlijk beteuterd en teleurgesteld bij. Maar Ridwan die er ook net
bij komt staat, beweert bij hoog en bij laag dat het wel oorringen zijn uit de
koloniale tijd. Afijn, we komen er niet echt uit, maar het verhaal is er wel
leuker door geworden.
De rest van de dag leert ons dat ook Wendy het weer
lichamelijk te pakken krijgt: hoofdpijn en koorts. Ik moet nog bijkomen van de
“zware” wandeling rond het dorp, dus ons bed heeft het weer druk…
De rest van het guesthouse bewijst haar sympathie door
gezellig met ons mee te doen. Ridwan heeft het ’s nachts zo koud gehad dat hij
onder de matras kruipt, een duidelijk geval van koorts in deze zwoele omgeving
waar het een hele opgave is om je koud te voelen. Karen heeft ook hoge koorts,
maar dan van het meer verontrustende soort. Kane gaat kuchend door het leven en
Sophie, de dochter van de Australische onderwater bioloog die hier zijn
vakantie viert, heeft last van oorpijn. ’s Middags komt zelfs de dokter nog
langs bij Karen, want de angst voor malaria is groeiende. Wat is dat toch met
dit prachtige eiland. Alsof er een vloek op rust zodat we niet kunnen genieten
van dit stukje paradijs op aarde.
Zaterdag 21 september 1996
Onze laatste volle dag in Bandaneira en de laatste kans
om wat Nederlandse geschiedenis te bekijken hier. Allebei zijn we voldoende op
kracht om naar fort Nassau te lopen en het gouverneurshuis van Jan Pieterszoon
Coen te bezoeken.
Maar eerst wil ik naar de kapper.
In de vier maanden die we nu onderweg zijn, is mijn
kapsel flink aangegroeid, dus hoogste tijd voor deze nieuwe ervaring. En een
nieuwe ervaring is het. De dameskapper zit zo’n beetje aan de andere kant van
het eiland, dus Wendy gaat ook mee naar de herenkapper om haar haar weer in
model te laten brengen.
Ridwan begeleidt ons via de markt naar een huisje dat uitkijkt over de vismarkt. Een oudere man begroet ons in
![]() |
zijn huiskamer met een
spiegel en houten stoel. Wendy gebaart direct dat ik als eerste voor
slachtoffer mag spelen zodat zij het nog even kan aanzien. De vriendelijke man
komt na uitleg van Ridwan tevoorschijn met een enorme schaar en begint in hoog
tempo te knippen. Terwijl ik uitkijk over de taferelen van de vismarkt en de
spiegel, ontstaat er op mijn hoofddeksel een verbazingwekkend aardig kapsel, zo
aardig dat zelfs Wendy besluit zich te onderwerpen aan de “heggenschaar”. Voor
het fijnere werk haalt hij een tondeuse tevoorschijn, maar dan geen
elektrische. Een echte “handtondeuse”.
![]() |
Als de man met mij klaar is en Wendy aangeeft dat ze ook
wil, kijken we in het gelukkigste gezicht dat we ooit gezien hebben. Met een
gelukzalige lach kamt hij heel voorzichtig door de lange, blonde haren van
Wendy, alsof ze van goud zijn. Ondertussen houdt de buurman alles nauwlettend
in de gaten dat de kapper niets anders aanraakt dan Wendy’s haar.
Hij doet zijn werk met veel overgave en ik geloof dat
Wendy hem geen groter plezier heeft kunnen doen. Daar praat de lokale
gemeenschap nog tijden over na…
Vanuit de kapper lopen we naar fort Nassau. Veel is er
niet van over, slechts twee muren en een poort. Daar komen we Boy, ons
vriendelijke VOC mannetje, tegen. Spontaan loopt hij met ons mee om met zijn
onverstaanbare gemompel ons van uitleg te voorzien. Onderweg naar het VOC
paleis laat Boy ons de nootmuskaatbomen zien en de vrucht waarvan ze de schil
gebruiken om heerlijke jam te maken. Het paleis zelf is leeg, maar mooi
opgeknapt. Ontzettend leuk om hier rond te slenteren en de fantasie de vrije
loop te laten.
Als we uitgekeken zijn, brengt onze trouwe Boy en weer
terug naar het guesthouse waar we na de lunch in een stevige middagslaap
vallen. De rest van de middag hangen we rond in fort Belgica, het schitterend
gerestaureerde fort boven op de heuvel met mooie uitzichten.
Zondag 22 / maandag 23 september 1996
Afscheid van het mooie en gastvrije Banda, het valt ons
zwaar. Zoveel hebben we hier nog niet gedaan: snorkelen, duiken,
nootmuskaatplantage, andere eilanden, stranden, gunung Api beklimmen,
enzovoort, enzovoort. En ondanks onze verplichte beddagen hebben we het
geweldig naar onze zin gehad. De hartelijkheid van onze gastheren Ridwan en
Solomon en Boy, het lieve VOC-munten mannetje hebben onze harten gestolen en
maken dat we graag eens terug komen.
De bootreis verloopt vlotjes en op matrassen. In Ambon nemen we afscheid van Karen en Kane en vader Graham met kinderen en gaan wij met dezelfde Pelni door naar Ujung Pandang.
![]() |
![]() |
![]() |