·
Een
pakketje posten is een belevenis.
·
Bahasa
is makkelijker dan je denkt.
·
Tucjes
zijn vreselijk lekker in de tropen…
Donderdag 20 juni 1996
Al
vrij vroeg lopen we richting de boot in de verwachting dat we lang moeten
wachten voordat er vijftien mensen bij elkaar zijn die naar Lombok willen.
Onderweg houden we een paard-met-wagen aan en laten ons naar de boot brengen.
Dat die dingen nog bestaan in deze wereld, weet ik eigenlijk wel. Dat zie je
wel een op tv. Maar nu we zelf zo primitief rondrijden, verbaas ik me er toch
nog over. We rijden stapvoets over de zandweg, vol met kuilen, ondertussen
uitkijkend voor de takken die in de weg hangen. We zien voor de laatste keer
alle strandhutjes langs de kant waar van alles te koop ligt en hangt. Indo’s
hangen er al vroeg rond in de schaduw van de vele bomen die langs de weg
groeien. Een heerlijk gemoedelijke sfeer op een mooi eiland.
Niet
zo’n bounty-eiland, maar wel mooi.
Bij
het haventje, nou ja, het is niet meer dan een aanlegstrand, koop ik kaartjes
voor de “public boat”. We zijn nummer zes en zeven, dus het kan nog even duren
voor de boot vol is. Een Australiër ziet de bui van het lange wachten al hangen
en loopt richting zijn losmen om nog een boek te ruilen. Ik wil net een reserve
fietslampje halen voor de zaklamp als de “shuttleboat” wil vertrekken. Niet dat
het een superboot is, het is net zo’n houten drijver als de normale boot, maar
hij gaat direct en is daarom twee maal zo duur. Zo’n Indo maakt de fout ons te
zeggen in te stappen, wat we dus doen, samen met de andere vier wachtenden.
Tja, de Australiër is nog niet terug en zal waarschijnlijk nog langer moeten
wachten, nu zes medereizigers al weg zijn. Dat is nou pech. Wij hebben geluk
want de tickets worden niet gecontroleerd. Zo leren we weer iets van de
Indonesische stijl: veel verschillende prijzen, maar geen controle.
De
dag begint goed.
Onze
rugzakken wegen ondertussen erg zwaar omdat we in Bali niets naar huis hebben
kunnen sturen door de schandalig hoge prijs. In Bangsal, waar we via een paar
natte voeten weer voet op Lombok zetten, willen we eerst wat natte kleding en
een rugzakje lozen. Maar hoe? Eerst bestellen we een cola in dezelfde tent als
toen we naar Gili gingen, en wuiven alle opdringerige Indo’s af die van alles
en nog wat aan ons willen verkopen. Dan besluiten we om de eerste de beste Indo
die ons iets wil verkopen wat ons aanstaat, onze spullen aanbieden als
ruilmiddel. We staan op en na welgeteld twee tellen nadat we het drinktentje
hebben verlaten, komt een klein jochie aanzetten met van die bamboe punthoeden
die zo kenmerkend zijn voor de Aziatische rijstlanden. Ik bied hem mijn rugzak
aan met inhoud, een T-shirt en korte broek, en gebaar hem om te ruilen. Zeer
beteuterd kijkt hij me aan en de anders zo opdringerige Indo is even uit het
veld geslagen. Een andere jongen en nog een stel komen er direct bij en
beginnen de rugzak te onderzoeken.
“Broken?”,
vraagt hij mij.
En
voordat ik “no” kan zeggen, geeft hij het jochie aan de ruil te doen. Ik pak de
hoed en de ruil is geschied, een beteuterd jochie en een groep onderzoekende
jongens achterlatend. Waarschijnlijk lachen ze ons vierkant uit: een goed
T-shirt plus short én een rugzak voor zo’n stomme hoed, die domme, rijke
toeristen. Lachend vertrekken we met paard-en-wagen, terwijl de groep nog
steeds druk bezig is de rugzak te onderzoeken. De dag wordt steeds leuker.
De
paard-en-wagen stopt bij een plek waar de “public bus” langs komt, aan de kant
van een wat grotere, geasfalteerde weg,
voor een paar huizen. Daar vangen enkele onvermijdelijk Indo’s ons op die
enthousiast reageren als ik vraag of ze weten hoe Engeland tegen Nederland is
geëindigd. Al doet Indonesië niet mee met het WK-voetbal, ze weten er alles
van, al is deze uitslag nog niet doorgedrongen. Maar stellig beweren ze dat
Nerderland met “Goelit” wel zal winnen. Later hoor ik dat Nederland met 4-1
heeft verloren van Engeland en tegen Frankrijk moet spelen in de kwart finale.
Verbazingwekkend
snel stopt er een busje waar in Nederland negen mensen in mogen zitten. De
chauffeur hijst onze rugzakken op het dak en maakt ze daar gelukkig stevig
vast. We proppen ons in het busje. Mijn telling wijst uit dat er vierentwintig
Indo’s in de bus te zitten, inclusief chauffeur en een aantal kinderen, plus wij
tweeën.
De
weg gaat langs mooie rijstvelden en vele apen die langs de kant van de weg zich
niets aantrekken van mens en materieel. Slingerend en toeterend brengt het
openbaar vervoer van Lombon ons voor ongeveer één gulden naar Sweta, zo’n
vijftig kilometer verderop. We stappen uit op een bemo terminal, een
verzamelplaats voor stadbusjes, veelal kleine Suzukibusjes.
Chaos!!!!
Schreeuwende
Indo’s: “Transport? Wèr you go?? Accomodeson???”.
We
slepen ons door de massa langs de bemo’s en eetkarretjes om op een rustig
plekje onze LP te raadplegen voor onderdak. Met een gevoel van: “we kennen die
Indo’s nu wel en laten ons niet meer inpakken”, pakken we onszelf in. Want
in plaats van vijftig cent voor een
bemo, gaan we lopen richting de buurt met de meeste losmen, verwachtend dat het
maar een klein stukje lopen is.
Dat
valt tegen!
Maar
ja, je kunt ook niet de hele dag geluk hebben en je perfect door de
Indonesische cultuur bewegen. We leren hiervan dat de kaartjes in de LP af en
toe net zo kunnen misleiden als een Indo dat kan!
Uiteindelijk,
na een flink stuk sjouwen met nog steeds zware rugzakken, ondanks de ruil van
vanochtend, op het heetst van de dag, vinden we een leuk onderkomen: Adiguna
Homestay. Schoon! Zelfs de ramen zijn gewassen. Even bijkomen van primitieve
omstandigheden voor 12.500 roepia per nacht inclusief ontbijt en ’s middags
thee.
Heerlijk.
’s
Avonds slenteren we het stadje Cakranegara in om te gaan eten. Cakra vormt
samen met de havenstad Ampanan, de hoofdstad van Lombok, Mataram, en het
transportcentrum van Lombok Sweto één langgerekte stad. Ooit zijn het vier
verschillende steden geweest, maar nu zijn er geen duidelijke grenzen meer te
onderscheiden. Ons homestay staat in Cakra, het commercieel centrum van de
vier.
Langs
de drukke hoofdstraat die als een slagader door de vier steden loopt, vinden we
een traditioneel eethuis, met lokaal “Sasak” voedsel: pittig met veel kroepoek
udang op tafel dus dat blust wel. De Fransen naast ons kunnen het geloof ik
minder waarderen……….
Vrijdag 21 juni 1996
Eerst
maar eens uitrusten van alle ervaringen die deze vreemde cultuur opleveren.
Rustig al de tassen uitpakken en kijken wat weg kan met de zeepost. Goh, wat
hebben we eigenlijk weer te veel meegenomen! Als eerste moeten de boeken en de
duikvideo van Australië weg. Al drie kilo. Verder kleding: mijn spijkerbroek,
een T-shirt met lange mouwen, Erik een T-shirt, twee handdoeken, leesboeken,
een portemonnee en nog wat kleine dingen. De grote pot zonnebrand, factor 20,
laten we maar achter. Je gaat hier echt niet in de volle zon lopen, dus nodig
is dat spul niet. Voor de zekerheid vullen we een filmrolkokertje; veel kleiner
en veel minder zwaar.
’s
Middags gaan we op weg naar het postkantoor van Ampanan en kunnen we gelijk een
bezoek brengen aan het Pelnikantoor om een tijdschema van alle Pelni
veerdiensten op te halen. We willen de grotere afstanden tussen eilanden niet
gaan vliegen, maar op een goedkopere manier doen: met grote Pelnischepen, de
lokale Stenaline schepen zal ik maar zeggen. Het is midden op de dag, dus heet,
dus erg stom om juist dan op pad te gaan. Ten tweede: geen drinken bij ons en
ten derde: nog niets gegeten. En om het geluk van gisteren helemaal teniet te
doen zijn beide kantoren voor de lunch gesloten en staan we in een straat
zonder eet- of drinktentje.
Voor
het postkantoor wachten we in de schaduw van enkele bomen totdat het kantoor
weer open gaat. Iets verderop staat een karretje waar ik twee cola koop.
Gelukkig opent het postkantoor redelijk op tijd zijn deuren. Ik vraag de man
achter een open loket hoeveel het kost om een pakketje naar Nederland te
versturen. Tja, dat ligt aan het gewicht, en ik pak de kleine rugzak uit en leg
alle spullen op een weegschaal. Ik vraag of er een speciaal doosje nodig is en
hoeveel die kost. Vragend kijkt hij me aan en gebaart dat we zelf voor een doos
moeten zorgen en dat hij er geen heeft. Shit, moeten we dus eerst op zoek naar
een stevige verpakking voor ons pakketje. We pakken de rugzak weer in en
besluiten Ampanan in te gaan om wat te eten en een doos te regelen in één van
de vele winkeltjes.
Met
de LP in de hand lopen we naar het centrum van Ampanan op zoek naar iets te
eten wat er niet al te slecht uit ziet. We komen op een stoffig marktpleintje
terecht, vol met kraampjes en vieze riolen en weinig aanlokkelijke
eetkarretjes. Hier gaan we echt niets eten. Een bak met ijs is er op de markt
niet te vinden, dus een koude cola ook niet. Vooral Wendy wordt aardig
misselijk en de hitte slaat mij ook redelijk weeïg op de maag, dus we moeten iets
aan onze lichamen voeren voordat we bezwijken. Dan maar een warme cola, die zit
per slot van rekening veilig in een afgesloten flesje.
We
slenteren verder. De cola helpt me
iets, maar Wendy wordt steeds misselijker van de hitte en de rotzooi om ons
heen. In zo’n tropische hitte moet je naast goed drinken niet vergeten te eten
en het broodnodige zout tot je te nemen.
In
een winkeltje zien we dan wat Tucjes liggen, de overbekende zoute koekjes. Die
moeten we hebben en ik koop er twee pak van. Tjonge, wat smaken die geweldig,
lekker zout. Wat kan een mens van die koekjes opknappen zeg. Ondertussen vraag
ik de verkoper of hij misschien een doos heeft om spullen in te verzenden. Om
aan te geven hoe groot de doos moet zijn, laat ik de rugzak zien, en hij gaat achter
in zijn winkeltje op zoek. Met een iets te grote doos komt hij terug. We pakken
de spullen erin en ik gebaar hem vragend of hij ook plakband heeft om de boel
goed af te sluiten. Nee, dat heeft hij niet, maar hij maakt duidelijk dat het
winkeltje aan de overkant op de hoek plakband verkoopt.
Ik
loop het winkeltje met allerlei huishoudartikelen binnen en wil de vrouw
duidelijk maken dat ik plakband wil hebben.
Tja,
hoe doe je dat.
Ik
begin wat te gebaren en in het engels “tape” te roepen.
Weinig
succes.
Hopeloos
kijk ik rond, op zoek naar plakband of iets dat erop lijkt. Ook weinig succes.
Afijn, na zo’n tien minuten onbegrijpelijke gebarentaal zie ik opeens op de
toonbank gewoon, smal plakband staan. Ik pak het en gebaar dat ik dit wil
hebben, alleen in een breder soort.
“Ooooh”,
zegt de vrouw, “plakban”.
Stomverbaasd
kijk ik haar aan.
“Plakban??”
Tja,
bahasa is makkelijker dan je denkt. Gewapend met een rol breed plakband loop ik
triomfantelijk naar Wendy terug. Terwijl ik het plakbandverhaal aan Wendy
vertel, pakt de Indo ons pakketje zo goed in dat ik begin te vrezen dat we het
nooit meer open krijgen. Als hij klaar is, wil hij een dubbeltje voor de doos
en lopen wij terug naar het postkantoor. De ambtenaar neemt zondermeer ons
vooral niet standaard afgemeten pakketje aan, iets wat in Nederland echt niet
zou kunnen.
Twee
uur en heel wat zweetpeentjes verder hebben we voor elkaar wat we willen: iets
zouts gegeten, een pakketje, een doos om het in te doen, afgegeven bij het
postkantoor en een tijdtabel voor alle Pelniboten.
We
gaan maar weer snel met een bemo terug, gauw naar de douche.
Na
een heerlijke douche zitten we op het terrasje voor onze kamer waar de thee al
klaar staat. Dit is met recht een uitputtende dag geweest, en dan is het extra
lekker om in de namiddag in de schaduw wat thee te drinken. In de lucht
produceren een groep duiven een zwaar, zoemend geluid. Heel vreemd, maar het
klinkt heerlijk exotisch en het past hier, ondanks dat we het nog nooit gehoord
hebben. Het zijn zoemers die ze hier aan duiven vastmaken en zullen wel een één
of andere betekenis hebben.
Als we weer wat energie hebben verzameld, trekken we er maar weer op uit om wat te eten. Het is al donker als we op de hoofdweg langs de Kentucky Fried Chicken lopen. Heel Amerikaans en net een McDonalds, maar dan met kippenpoten en hier luxe, dus wat duurder. Maar ja, ze verkopen patat en daar hebben we erg veel zin in. We zitten voor het raam op de eerste verdieping en kijken naar de drukke Aziatisch sfeer onder ons. Erik verbaast zich erover dat hij dit eigenlijk wel weer leuk vindt. Ik vindt het maar raar en eigenlijk niet echt leuk. In een westerse omgeving, want dit soort ketens zien er over de gehele wereld hetzelfde uit, kijk je uit over de Aziatisch straat. Een tegenstelling, een raar gevoel. En de kippenpoten smaken op straat echt veel lekkerder……