·
Yogya:
verreweg de leukste stad van Indonesië.
·
Op
elke hoek Batik tentoonstellingen.
·
Alles
is te boeken, normaal en in de “sunrise” versie.
·
De
wienerschnitsel is goddelijk, maar heeft heel veel puistjes en gevoelige huid
tot gevolg.
·
Heel
toeristisch, en naast de “backpacker” ook vooral veel georganiseerde toeristen.
·
Minder
beleven, meer zien.
·
Waanzinnig
veel souvenirstalletjes die allemaal hetzelfde verkopen.
Maandag 30 september 1996
Onze directe bus naar Yogya blijkt iets minder direct. We
vertrekken eerst richting Surabaya. Als we de chauffeur nog vragen of deze bus
direct naar Yogya gaat, krijgen we een zeer besliste ja te horen. Directe bus,
ja, ja, het is de public bus die niet verder gaat dan Surabaya. Wel hebben we
nog het geluk dat onze chauffeur niet in de menigte verdwijnt, maar ons naar
een andere bus brengt, één die wel naar Yogya gaat en gelukkig duidelijk regelt
dat we al betaald hebben voor Yogya.
Een dollemansrit brengt ons tot diep in de avond, kwart
over elf, in Yogya. De chauffeur rijdt werkelijk als een maniak door het leven
en al snel komen we erachter dat hier op de wegen van Java het recht van de
sterkste geldt. Voor voetgangers, fietsers, brommers, bemo’s en auto’s is er
absoluut geen respect. Alles wat kleiner is dan de bus duwt de chauffeur gewoon
aan de kant, ook al zijn het tegenliggers. Een ander verhaal is het als er een
grote vrachtauto of één van de vele collega bussen de tegenligger is. Dan
begint er een gevecht van bluf, wie wijkt er het eerste uit. Meestal is dan
diegene die we net aan het inhalen zijn de dupe, want die wordt dan volledig
van de weg geduwd, alsof hij er niet is.
Dan denk je, het wordt nu donker, dus het zal allemaal
wel wat rustiger worden, maar nee hoor. De lampen gaan aan om het nog
spookachtiger te maken en de maniakale zelfmoordacties blijven even resoluut.
Dat doen we dus niet meer, voorin de bus zitten … met uitzicht op al dat
geweld.
Wendy kniest nog over de zoveelste afzetactie van de
Indo. Ze rekent uit dat ons kaartje, direct van Bromo naar Yogya, een stuk
duurder is geweest dan losse kaartjes bij elkaar voor de public bus. En
uiteindelijk is dat wat we krijgen: public bussen met behoorlijke wachttijden
ertussen. Niks direct. En zeer waarschijnlijk gaat de rit op eigen kracht veel
sneller, want dan spring je in elke bus die gaat. Nu moeten we lang wachten in
Probolinggo op de maatschappij van ons kaartje.
Ach, we weten dat dit bij Indonesië hoort. Af en toe denk
je makkelijk te doen door iets rechtstreeks te nemen, en dan pakt het iets
anders uit. Drie Engelse meiden die ook in onze bus zitten, zijn definitief
pissig op alles wat Indonesië is. Nog niet zolang in Indonesië is deze
omgangsnorm van de Indo, haal alles uit de toerist wat erin zit op welke manier
dan ook, hun behoorlijk koud op hun dak
gevallen. Ermee omgaan, of accepteren dat ze er mee moeten omgaan, kunnen ze
niet. Die zullen het hier niet echt naar hun zin hebben, vooral ook omdat ze
met hun chagrijnige gedrag het alleen maar erger maken. Gezichtsverlies.
Vanwege het wel hele late tijdstip en de behoorlijk
verlaten busterminal, nemen we maar een taxi. Iets wat we normaal niet doen
omdat taxi’s een zekere bron van afzetterij is en dan van het zeer hardnekkige
soort. Maar goed, we delen hem met die Engelse meiden, dus de financiële schade
die niet groot kan zijn, zal nog sterker meevallen. We laten ons afzetten in de
Backpackerswijk Sosroryawan en pakken de eerste het beste hostel. Behoorlijk
smoezelig en wel zeer goedkoop, als er maar een bed staat. Die staat er…
Dinsdag 1 oktober 1996
Java is toch erg ongezond voor Erik. Het is weer raak.
Het begint op het moment dat hij voet zet op Javaans grond, in Jakarta op weg
naar Australië. Direct aan de raas. En nu weer. Het gebeurt niet direct, dus
hij is meer resistent, maar het is nu weer raak. We verlaten onze goedkope
hostel onder de trieste ogen van de eigenaar, maar ja, in crisis tijd met
alarmcode op bruin, heb je een eigen privé mandi en wc op de kamer nodig. We
lopen gelukkig snel tegen een heel mooi tentje aan met een kleine binnentuin
met trap omhoog naar de werkelijk superschone kamers. Dan zie je toch duidelijk
het verschil tussen een toeristische plek als Yogya en een niet-toeristische
plek waar je zo’n kamer voor zo’n prijs niet kunt verwachten.
Verplicht doen we de hele dag dus maar weer niets, al
doen we wel een moedige poging. Maar naar vijf minuten lopen, moet Erik met
stijf dichtgeknepen billen weer maken dat hij op de wc komt…
Woensdag 2 oktober 1996
De raas is aardig uitgeraasd, dus we kunnen nu echt een
poging wagen Yogya te verkennen. Echt veel verder dan de grote winkelstraat,
Malioboro, om de hoek komen we niet, maar goed het is in ieder geval iets.
Yogya is een grote stad, behoorlijk toeristisch, met wat
alle Aziatische steden hebben: vuile straten, stank, open riolen, overal
eetstalletjes, en een drukte van belang met becaks, brommers, auto’s en bussen.
De enorme hoeveelheid mensen die alles wat los en vast zit verkopen, ontbreken
ook niet. Overal mensen. Zelfs op een toeristische plek als deze, zijn er nog
steeds meer Indo’s dan toeristen.
Aan de andere kant is Yogya anders, heeft het iets
aparts. Vooral onze wijk, Sosro, bestaat uit vele kleine steegjes met losmens,
restaurantjes in alle soorten en maten en de wereld aan Batik galeries waar
altijd wel een Indo staat om de voorbijkomende toerist naar binnen te lokken.
De menukaart in restaurants is doorgaans enorm uitgebreid en je krijgt voor de
verandering niet de melding “habis” bij het grootste deel van de menukaart.
Het geheel is enorm kleurrijk. Ik krijg als ik hier
rondloop het gevoel in een toneeldecor te lopen in plaats van een woonwijk.
Elke deur en muur heeft weer zijn eigen felle kleur en overal hangen
versiersels als lampen en slingers. En dan natuurlijk de prachtige uithangborden
om toch iedereen duidelijk te maken wat er te koop is.
Ons doel vandaag is om eens rond te kijken voor
souvenirs. Voor een aantal mensen thuis hebben we nog niets gevonden en als we
ergens kunnen slagen, is het wel in Yogya, het artistieke centrum van Java.
Juist ja.
Ken je dat hoe groter de keus hoe moeilijker het wordt.
Dat hebben we hier ook. En hoe meer ik van hetzelfde zie, hoe meer alles op
rotzooi gaat lijken. Het ene stalletje naast het andere ligt vol met leren
portefeuilles, houten auto’s, broeken, sarongs en jurken. Ook dezelfde
kaarsenstandaards die we al in Manado zagen, staan hier in overvloed en in alle
vormen. In Manado hebben we nog staan twijfelen of we ze mee zouden nemen. De
eigenaar met zijn verkooptechniek had de prijs behoorlijk opgeschroefd omdat ze
zo speciaal zouden zijn. Hier liggen ze voor een kwart van die prijs voor het
oprapen. En nu vinden we ze gelijk niet mooi meer. Dit zijn nu typisch van die
dingen die straks als we terug zijn voor een stuiver bij de Xenos liggen. Dat
risico lopen we maar liever niet en laten de kandelaars voor wat ze zijn. We
zien wel enkele mooie krissen die het altijd goed doen als souvenirs en
beginnen al een beetje over de prijs te klooien. Zo krijgen we tenminste een
aardig idee van de prijzen en hoeveel eraf te onderhandelen valt. Want dat is
in elk deel van Indonesië toch weer anders.
De middag brengen we toch maar weer door in ons losmen.
We willen nog wel naar het paleis van de Sultan, maar dan moet Erik eerst zijn
lunch zien kwijt te raken op de wc, want het paleis is toch iets verder weg.
Dat laat nogal op zich wachten, ondanks verwoed heen en weer lopen in de vele
steegjes. Als dan het regenseizoen opeens van zich laat horen, stipt op tijd
volgens de Javanen van ons losmen, besluiten we het paleis maar voor later te
bewaren.
Na de regenbui, we hebben toch niet echt de rust in onze
kont, gaan we weer op pad. Nog steeds ben ik niet naar de wc geweest. Als dit
niet de eerste tekenen van herstel zijn? Ik hoop het en ik hoop dat het
gedonder dan ook is afgelopen, want het is om de haverklap raak de afgelopen
drie tot vier weken. Waarschijnlijk hebben we toch niet genoeg op onze
gezondheid gelet.
Het is al donker als we onderweg naar ons losmen in een
gigantische regenbui terechtkomen. Echt zo’n enorme tropische stortbui die we
in Nederland niet kennen. De straat staat gelijk blank en als je niet schuilt
ben je binnen een minuut tot op de laatste draad nat. Voor de alles verkopende
Indo’s geen probleem zo’n buitje. Razendsnel halen ze uit alle hoeken en gaten
zeiltjes tevoorschijn die ze over de verkoopwaar uitspreiden en alles blijft
droog. Onder afdakjes van winkels en zeilen van kraampjes kunnen wij redelijk
droog onze weg vervolgen. Totdat we bij een kruising aanbelanden en we dus naar
de overkant moeten. Weer geen nood, want combineer een regenbui met de altijd
inventieve Indo om geld te verdienen en zeker weten dat er een jochie met een
paraplu voor mijn neus staat te zwaaien. Drijf nat meldt hij dat we voor
vijftien cent zijn paraplu kunnen lenen om droog naar de overkant te komen. In
de stromende regen loopt hij achter ons aan, natter kan hij toch niet meer
worden en koud is het toch niet, om op een droog plekje aan de overkant zijn
paraplu en vijftien cent van ons te innen. Terima kashi en weg is hij weer, de
stromende regen in op zoek naar zijn volgende klant…
Wat een geweldige mensen, wat een geweldig land. Je
blijft je verbazen hier. Ze zijn arm, maar niet dom. De inventiviteit om geld
te verdienen is hartverwarmend en menig reclame en marketing bureau in ons
rijke westen kan hier nog wat van leren. Wat een geweldige mensen…
Donderdag 3 oktober 1996
Oléé, de diarree is over en voorbij en de eetlust groeit
met de seconde. Ik begin weer te leven. Zonder aarzeling durven we het aan om
naar het paleis van de Sultan, het waterpaleis en de beruchte vogelmarkt van
Yogya te lopen. De eerste bestemming op onze lijst, het paleis van de Sultan,
blijkt gesloten. Een regiment soldaten oefent op het sportveld voor het paleis
in paraderen, dus er zal wel een bijzonder evenement in aantocht zijn.
Door naar de vogeltjesmarkt. Nou ja, vogels. Naast de
vele soorten vogels staan er allerlei andere beesten te koop. Naast de
grasparkieten ligt een berg cavia’s. Onder de zielige uiltjes krioelen hamsters
en konijnen in dozen. De exoten zijn natuurlijk ook aanwezig. Wat te denken van
Beo’s en de zeldzaamste Molukken Kaketoes, of gewoon roofvogels als de
zeearend? De hondjes, katjes en vele aapjes zijn er natuurlijk ook, maar ook
die beesten die je echt niet verwacht zijn present. Een komodo varaan kopen?
Nee, nou je kunt er ook mee op de foto voor vijfhonderd roepia. Slangen,
fretachtigen, vliegende honden … eigenlijk kun je het zo gek niet verzinnen of
het is hier onder erbarmelijke omstandigheden te koop. Nauwe modderige steegjes
bomvol mensen lopen langs al die kraampjes die volhangen met kleine kooitjes.
Alleen de hanen hebben hier een behoorlijk leven zolang ze niet hoeven te
vechten. Bij elke kraan staan wel enkel mannen hun hanen te wassen en te
vertroetelen.
Geen toerist loopt alleen. Of je wilt of niet, een Indo
loopt continu mee als begeleider, aan één stuk door kletsend in een mengelmoes
van Bahasa, Engels en Nederlands in ons geval. Ach, we zeggen beleefd dat we
geen prijs stellen op zijn welgemeende service en negeren hem vervolgens. Zo
snel zijn ze niet ontmoedigd. Ook dat negeren helpt niet echt, maar als we dan
een paar keer een steegje inslaan terwijl hij rechtdoor loopt, verliest hij
toch redelijk snel zijn interesse in ons. Lang alleen zijn we niet, want snel
krijgen we een nieuwe begeleider en begint het ritueel van voren af aan.
De misère van de dieren op de vogeltjesmarkt maakt ons er
niet veel blijer op. Als echte dierenliefhebbers doet het aanzicht pijn aan ons
hart, maar dat weten we van tevoren. We blijven dus niet al te lang en lopen
richting het waterpaleis.
Het waterpaleis is de plek waar de sultan vroeger met
zijn harem ging baden en is niet ver. Het paleis is nog niet in zicht of we
zijn weer in het bezit van een kwelgeest die “geheel vrijwillig en gratis” voor
gids wil spelen. En, oh ja, ook nog zonder bijbedoelingen. Om dat te bewijzen
tovert hij een vage maar officieel uitziende kaart met zijn pasfoto
tevoorschijn. Maar we kennen de klappen van de zweep inmiddels en zelfs zo’n
kaart maakt al geen indruk meer op ons. Ik begin het behoorlijk zat te worden
al die aasgieren, dus zonder dat ik er erg in heb sla ik op niet mis te
verstane wijze, zeg maar bot, zijn aanwezigheid af. Ik schrik zelf van mijn
botheid, terwijl tegenover mij zo’n vreselijk aardige vent staat. Nee, zeg ik
nog tegen mezelf, dat is slechts buitenkant en een truc om toch aan geld te
komen in dit harde en ongelijk verdeelde leven. Ik bekrachtig mijn botte bijl
nog met een nors gezicht, maar het maakt heel weinig indruk. Ook hij kent de
klappen van de zweep.
Dan naar plan B. In het paleis splitsen we onze wegen,
gaat Wendy rechtsaf en ik linksaf. Even is hij in verwarring. Maar snel besluit
hij met Wendy mee te lopen nog steeds Wendy bestoken met een ratelende waterval
aan woorden. De volgende splitsing ben ik weer aan de beurt, en dan Wendy weer.
Hij weet zijn aandachtig perfect te verdelen en wij krijgen het voor elkaar om
samen naar een ruïne te gaan en deze toch apart te bekijken.
Tussen het negeren van onze gids door zien we een mooie
ruïne met de baden nog geheel intact, alleen zonder water. Naast de baden,
enkele vertrekken en een muur is er niet veel van het waterpaleis overgebleven
dus zijn we snel uitgekeken.
We zitten op één van de muren als onze gids prompt begint
over een schitterende batikexpositie. Juist, zo één hebben we de eerste dag in
Yogya ook al gezien en iedereen waarschuwt voor de Batikmafia van Yogya omdat
het meeste gewoon supergoedkoop fabriekswerk is wat ze verkopen als duur
handwerk. We negeren hem compleet, duiken de eerste de beste batikexpositie in
die we tegenkomen om via de zij ingang weer net zo snel te vertrekken. En onze
gids maar wachten bij de voordeur…
We kennen Indonesië en de Indo’s met hun streken nu naar
een paar maanden behoorlijk goed, maar zoals het hier in Yogya gaat spant echt
de kroon. Ik leer hier onbeschoft met mensen omgaan en nog erger, ik leer hier
ook dat ik me er niet eens rottig om voel.
Voor de avond boeken we een ticket voor de Ramanyana
openlucht dansvoorstelling bij de beroemde Hindu tempel Prambanan. Maar helaas,
zoals het al is vanaf onze aankomst in Yogya, regent het elke middag. ’s
Ochtends is het zonnig en tropisch warm, halverwege de middag trekken er
donkere wolken over die de ene na de andere tropische bui over ons heen gooien.
Met een druilerige regen stappen we in het toeristenbusje, want de voorstelling
gaat door. Binnen als het regent.
We komen bij de Prambanan aan als het al behoorlijk
schemert. Drie immense tempels, sprookjesachtig verlicht, vormen de surrealistische
achtergrond van het openlucht theater. In een schitterende omgeving kunnen we
ons geluk niet op als het niet meer regent en de dans dus in deze geweldig
setting kan plaatsvinden. Als de vloer van de plassen water is ontdaan, neemt
een heel regiment musici plaats achter hun instrumenten en het bekende
jengelgeluid begint. Al met al verschilt de voorstelling niet zoveel van de
Legong die we in Bali hebben gezien. Het verhaal is alleen anders. Het verhaal
lezen we van tevoren en kunnen we redelijk volgen ondanks, of misschien we
dankzij, de prachtige en kleurrijke karakters. De voorstelling duurt al met al
twee uur en met de harde jengelklanken die naruisen in onze oren taaien we
vermoeid af richting bed.
Vrijdag 4 oktober 1996
Het spookachtige licht maakte gisteravond van de
Prambanan een surrealistisch monument, iets dat niet echt leek, maar meer als
een decor achter het danstheater was geplakt. Nu met daglicht willen we er nog
een keer gaan kijken.
Overal en iedereen waarschuwt ons voor zakkenrollers in
de bus naar toeristische attracties als de Prambanan en de Borobudur. Maar
vandaag nemen alle zakkenrollers blijkbaar een vrije dag, want we merken niets
en zijn ook niets kwijt als we bij de Prambanan de bus uitstappen.
Ook bij daglicht is de Prambanan heel indrukwekkend en
minstens zo mooi als bij avond. Vanuit de verte lijkt het monument te bestaan
uit drie grote tempels, maar het zijn er een stuk of zes op het hoogste plateau
en nog ontelbare kleintjes erom heen in het lager gelegen gebied.
De Prambanan is gebouwd in de achtste tot en met de
tiende eeuw. Het is een Hindu complex van tempels, in tegenstelling tot de
Borobudur, wat een Boedhistische tempel is. Er zijn dus zes hoofdtempels. Drie
zijn gewijd aan de hoofdgoden, Shiwa de vernietiger, Brahma, de schepper en
Vishnu, de beschermer. De andere drie staan voor hun rijdieren, de stier, de
zwaan en de adelaar. Een niveau lager stonden vroeger zo’n tweehonderd en
twintig tempels van de priesters. Daarvan zijn er nog maar vier gerestaureerd
en de rest ligt volledig in puin. Een waar puinlandschap met overal brokken
steen geeft het een sfeer alsof er een enorme aardbeving heeft plaatsgevonden.
Nog een niveau lager leefde vroeger de gewone sterveling in houten hutjes. Nu
is dat gebied een oase van grasvelden en bomen die het puingebied omringt.
Het is gelukkig nog heerlijk rustig als wij eerst langs
de grote gerestaureerde tempels kuieren. Enorme hoge gevaartes met overal
versiersels en afbeeldingen van Hindu goden. Prachtig. Tussen de puinhopen door
lopen we dan richting de grasvelden om daar in de schaduw van een boom neer te
strijken. Zo kunnen we van afstand genieten van het uitzicht op de tempels.
Schoenen uit, fles water erbij en nog wat broodjes, en de picknick is compleet.
Wat een heerlijke plek.
Als de menigte toeristen aanzwelt, pakken we de bus terug
naar Yogya. Erik denkt een straat te herkennen en we stappen snel uit: zo’n
twee kilometer te vroeg. Ach, lopen we gewoon verder. En als we dan ook nog een
hamburgertent tegenkomen met de naam Wendy’s, kunnen we ons niet inhouden om
weer eens friet te eten.
Net voor de bekende middag stortbui zijn we weer terug in ons hostel.