·   Verkeersregels zijn er niet, wel “spelregels”: links rijden en toeteren als je gaat inhalen of gewoon als je eraan komt zodat de toeschouwers van het spel dat weten.

   ·    Er zijn ontzettend veel straathonden en zijn ze smerig, berooid, mager en soms zelfs met grote open wonden…

   ·    Overal liggen bloemoffers, dankbaar opgegeten door de straathonden.

   ·    Elke tuin heeft zijn eigen hindoe tempeltje.

   ·    Gekko’s zijn je beste vrienden…

   ·    Vaste prijzen?

   ·    De stoepranden zijn een halve meter hoog.

   ·    Alles is te koop en iedereen verkoopt hetzelfde.

   ·    Overal Coca Cola…

 

Bali ten top, fris groene rijstvelden ... ... inclusief bijbehorende terassen.

Woensdag 12 juni 1996

 

De grote dag voor het volgende deel van onze reis: Indonesië met als eerste eiland Bali. De vlucht van Darwin naar Bali duurt zo’n 2½ en de hele weg schudt het vliegtuig ons aardig heen en weer door turbulentie. We komen we er misselijk uit. Op de bagageband vinden we onze legerzakken met rugzak erin snel terug waarna we rustig richting uitgang lopen. Nu hebben we de LP wel goed gelezen en we besluiten ons niet gek te laten maken door welke Indonesiër dan ook.

 

Tja, we zijn de bagageruimte nog niet uit of een gekkenhuis van herrie en hoge vrouwenstemmetjes schreeuwt ons toe. Uit kleine hokjes steken een tiental armpjes en zwaaiende handjes uit een smal loketraampje, druk schreeuwend en bewegend om onze aandacht te trekken. Het zijn de verkoopsters die vanuit kleine wisselkantoortjes erg graag hun roepia’s willen ruilen voor harde buitenlandse valuta. We hebben nog wel wat over van Jakarta, maar om de eerste tijd te overbruggen wisselt Erik maar wat dollars in … heel rustig.

We weten nu ook dat we niet meteen een taxi moeten nemen. We lopen richting de plek waar bussen stoppen en de hele weg begeleidt een Indo ons die ons graag voor een zacht prijsje wil brengen waar we willen, het plaatsje Ubud. Doorlopen en onderhandelen is de strategie, want hoe dichter we bij de bussen komen, hoe goedkoper hij wordt en uiteindelijk gaan we op zijn bod in:  28.000 roepia, in plaats van de 47.000 roepia op het vliegveld en de 34.000 roepia die de LP als richtprijs aangeeft.

Niet slecht dus.

 

De taxi zet ons af, na een rit door het drukke Denpasar en een stukje binnenland van Bali, in het centrum van het dorpje Ubud, naast het voetbalveld. Dat is trouwens niet meer dan een groot veld met dor gras en zand waar twee doelen staan.

We zijn de taxi nog niet uit of vier Indo’s verdringen zich om ons om kamers aan te bieden. Tussen de schreeuwende Balinese hostelhouders kan ik nog net de chauffeur betalen. Vervolgens hoor ik de hostelhouders aan, pak mijn LP om ze aan te laten wijzen waar hun hostel ligt. Ze weten precies welk nummertje in de LP bij hun hostel hoort. Dan kies ik er domweg één uit die dichtbij is en omlaag is gegaan met zijn prijs.

We komen op een bungalowtje uit, Raka House, ergens in de achtertuin gelegen in een steegje met vele hanen in bamboe kooien. Dat voorspelt een leuke wekker elke ochtend.

In de tuin staan drie stenen huisjes met rieten dak en een prachtige veranda, een slaapkamer en eigen douche met wastafel en wc pot. Op de veranda staan twee stoelen met een tafeltje ertussen. In het drukke Bali hebben we een oase van rust gevonden, een plek waar we tot onszelf kunnen komen om de cultuurschok te verwerken. We ploffen neer op de stoelen om het zeer enerverende welkom in Ubud een beetje te verwerken. Vanaf de veranda kijken we uit op weelderig groen van het soort kamerplanten die hier buiten oneindig veel groter groeien.

Wat een heerlijk plekkie.

 

We schrijven of lezen wat als eigenaar thee en koek komt brengen. Natuurlijk zie ik dit met de nodige achterdocht aan.

“Included in the price”, vraag ik achterdochtig.

“Yes, yes, no problem, includ in price, no problem…”

Ik schaam me al voor mijn verdenking tegen deze aardig man.

 

Dezelfde avond bezoeken we al de eerste attractie: de Legong en Barongdans in Ubud Palace, het oude paleis van de sultan van Bali. De voorstelling wordt bijgewoond door een flink aantal toeristen, wat al aangeeft dat Ubud, hoe klein ook, een echt toeristencentrum is. De dans is als uit een platenboek: kleurige kostuums, kleine danseressen die eruit zien als poppetjes die sierlijke bewegingen maken. De Legong vertelt het verhaal van een prinses die vast wordt gehouden door een prins. Hij wil met haar trouwen, maar zij is verliefd op een ander. Hij gaat op weg om met die ander te vechten om haar.

De Barong is alleen een karakter, een soort draak. Twee spelers bewegen in één kostuum op de ritmische muziek. Na deze twee dansen krijgen we nog een typisch Indonesisch epos uitgebeeld in dans over twee reuzen die de hemel willen veroveren. Het spektakel wordt begeleid door een orkest aan slagwerkers die allemaal verschillende gongen en bellen op ritmische, maar vrij eentonige manier bewerken. Dat maakt de voorstelling van twee uur zeer de moeite waard maar aardig vermoeiend.

 

In bed luisteren we naar de typische geluiden van dit land. Het is heel donker en de geluiden hebben iets mystieks en romantisch.

“We zijn op Bali”, spookt het door ons heen.

ekkooooooo, ekkooooooooo

Een oord waar je veel van hoort, een naam dat exotisch klinkt, ver weg en romantisch. Ondanks de warmte kruipen we wat dichter tegen elkaar om te knuffelen. Plotseling, midden in een zoen, horen we keihard een heel raar geluid. Alsof iemand met zijn tong staat te klikken, gevolgd door een nog vreemder geluid: ”ekkooooo, ekkoooooo, ekkooooooo”. We schrikken ons lam en het romantische gevoel is gelijk verdwenen.

Is er nou een Indonesiër zo onbeschaamd om ons voor het raam te bespieden?

Lijkt me niet, maar voor de zekerheid kijk ik uit de beide raampjes of er iemand staat. Misschien is het wel een één of andere grote exotische vogel die in de tuin rondloopt of een slaapplekje zoekt.

Niemand en niks te zien.

 

Dan horen we geritsel op het plafond.

Een muis? Een ander ondefinieerbaar beest? We weten het niet en willen het eigenlijk ook niet weten. Romantisch is het in ieder geval niet meer, dus proberen we maar te slapen wat ondanks de rare geluiden goed lukt.

 

 

Donderdag 13 juni 1996

 

Het klikkende geluid blijkt bij navraag een Gekko of Tjecak te zijn. Dat is een klein salamandertje van nauwelijks tien centimeter dat tegen plafonds jaagt naar insecten.

Hele onschuldige, zelfs nuttige beestjes dus die overal in Indonesië aanwezig zijn als trouwe huisdieren. De grappige mr Raka barst in lachen uit als we hem proberen duidelijk te maken dat wij dachten aan een enorm beest dat zo’n hard geluid maakt. En bij hem gaat het er niet in dat die gekko’s niet in Nederland leven.

Als we op onze veranda wakker zitten te worden, wordt ons ontbijt gebracht: een groene kokos pannenkoek, wat vruchten en thee. Verbazingwekkend lekker.

Vandaag willen we enkele broodnodige zaken regelen, zoals kaarten schrijven (we zijn toch al bijna een maand weg), faxen naar één van onze ouders, een pakket overtollige kilo’s naar huis sturen en geld halen met de girocheques. Dit is allemaal ’s ochtends gelukt, behalve dan het versturen van het pakket. Dat is zo  schreeuwend duur dat we een andere oplossing voor onze overtollige kilo’s moeten verzinnen. Die girobetaalkaarten zijn in Indonesië echt het ei van Columbus. Elk willekeurig dollarbiljet met een kreukje wijzen de wisselaartjes direct af. En travelers checkes inwisselen betekent steevast een halve dag rondhangen in zo’n pompeus marmeren gebouw waar de airco op vriezen staat. Nee, die girobetaalkaarten is gewoon invullen bij een simpel postkantoortje en binnen vijf minuten weer buitenstaan met een dikke bundel roepia’s.

Het faxen gaat ook wonderwel eenvoudig. Ubud heeft een “Telcom office” waar de mooiste apparatuur staan. Faxen kost zo’n 10.000 roepia en het is ook mogelijk om het faxnummer van het kantoor op te geven zodat onze ouders terug kunnen faxen. We hebben wel een bevestiging gekregen, maar het blijft hopen dat de fax echt overkomt en we er nog antwoord op krijgen ook.

 

Aan het einde van de ochtend komen we weer puffend bij ons huisje waar de hulpjongen ons zijn twee fietsen te huur aanbiedt voor 2.000 roepia.

“Ja, waarom ook niet.”

Op twee mountainbikes gaan we op weg naar het Balinese “platte land”. Onderweg eten we wel eerst in een restaurantje voor de broodnodige brandstof. Op straat durven we nog niet aan. We willen onze magen rustig de tijd geven om aan het andere voedsel en bacteriën te wennen, net zoals we nog aan de tropische warmte moeten wennen. Een klein bultje opfietsen is al een flinke aanslag op mijn longen die snakken naar frisse lucht. En dat is er niet.

 

Monkey Forest is de eerste stop die we maken. Het is een klein bosje aan de rand van Ubud met een tempel en veel apen. Het lijkt sterk op de Apenheul, maar dan met maar één soort aap: een flink brutaal ras. Ze vinden mensen lang niet zo interessant als voedsel. Dus bluffen ze wat af om toeristen te overvallen om wat eten te jatten. We kijken het even aan, maar vrij snel besluiten we onze longen maar wat te trainen en rond te fietsen. Dan is het net alsof je in een film terechtkomt die zich afspeelt in zo’n exotisch, oosters land: smalle weggetjes met veel groen en palmen, heuvelachtig, rijstvelden, veel vliegers, vochtig warm, idyllische plekjes, open riolen, hoge stoepranden, overal kleine hutjes en huisjes met hindoeïstische tempeltje in de tuin, straathonden, vriendelijke mensen, kinderen die “hallo mister” roepen, veel brommers, eetkarretjes, en ………… mooi en kleurig aangeklede vrouwen met hoge fruitschalen op hun hoofd.

We volgen de vrouwen richting offerceremonie ... ... en komen via de smalle paadjes door de rijstvelden bij de offertent ... ... waar vrouwen met hoge offerschalen vol fruit af en aan lopen

 

Nieuwsgierig keren we om die vrouwen te volgen. We  hebben wel eens gelezen over offerceremonies waarbij vrouwen mooie bouwwerken van fruit en etenswaar op hun hoofd dragen naar de offerplek. Iemand wijst ons zomaar uit zichzelf een betere weg, en we komen op een smal pad in een rijstveld terecht. Een eindje verder zien we een vreemd kleurig bouwsel en fietsen over smalle paadjes dwars door het rijstveld richting het bouwsel. Het is de offerplek, gemaakt van tentzeil in allerlei kleuren met voor de ingang, natuurlijk enkele eet- en drinktentjes die wij nog niet geheel vertrouwen voor onze magen.

We gaan er rustig bij zitten, bestellen een flesje cola (dat is altijd te vertrouwen en cola doodt alles) en vragen ons af of we naar binnen mogen. Na schuchter met handen en voeten vragen aan de colaverkoper, maakt hij ons vriendelijk en bijna verontschuldigend duidelijk dat we niet naar binnen mogen omdat we een korte broek aan hebben. Maar vanaf onze zitplaats voor de ingang zien we de vrouwen aan ons voorbij komen en kunnen we iets zien van wat er zich binnen afspeelt. Een fascinerend schouwspel van blije en felgekleurde vrouwen, spelende kinderen en een hond die er rustig ligt te slapen. Een gelukzalig gevoel daalt op ons neer. We voelen ons speciaal, als enige toerist op deze plek en omdat we het geluk hebben dat we net voorbij komen op het moment dat de Balinezen hier zijn gaan offeren. Dat komt eens in de drie dagen voor op een bepaald tijdstip.

We vervolgen na enige tijd onze weg. De kaart van de LP blijkt niet de betrouwbaarste als we op een gegeven moment bij een kloof aankomen waar de weg ophoudt. Wij willen al terugkeren als de aanwezige Balinezen ons gebaren dat daar echt de weg naar Ubud ligt. Ja, maar dan moeten we eerst naar de andere kant van de kloof. Over een glibberig en zanderig paadje lopen we met de fiets naar beneden, de rivier over en via een nog steiler en glibberiger paadje weer omhoog. We krijgen wel hulp van de Balinezen, waarvan een steeds grotere groep zich om ons heen verzamelt. Inderdaad gaat de verharde weg aan deze kant van de kloof door. Er is blijkbaar geen geld voor een brug. Wij zijn door al dat gekronkel op slingerweggetjes alle oriëntatie kwijt en zijn natuurlijk weer verkeerd gereden. Vijf kilometer en heel wat heuveltjes verder komen we bij ons losmen (Indonesisch voor guesthouse). Moe maar voldaan zitten we op onze veranda. De thee staat al klaar.

 

 

Vrijdag 14 juni 1996

 

Voor de komende twee dagen willen we een auto huren. Eén van de losmen eigenaren wil zijn auto wel aan ons verhuren, maar mijns inziens te duur. Oh, “no problem” dan moet ik eerst maar met hem mee zijn auto bekijken, honderd meter verderop. Het is een nieuwe Suzuki, type kleine terreinwagen, waarschijnlijk zonder vierwielaandrijving, wel mooi maar nog steeds te duur. Bij het huren van een auto moet er ook nog een vage verzekering worden afgesloten, dus wil ik eerst weten hoe duur dat is en waar ik die kan afsluiten. “No problem” en samen lopen we naar een kantoortje. Aldaar noem ik een prijs, inclusief verzekering die mij meer aanstaat, maar meneer wil daar niet op ingaan. Zijn auto is uit 1995, pas één jaar oud en is dus duur. Geen nood, laat de man achter het bureau nou net een auto hebben voor de prijs die ik noemde: dezelfde Suzuki, maar dan vijf jaar oud. Dat is hiermee geregeld.

Dit alles duurt al met al een uurtje. Tijd is hier een heel ander begrip dan in Nederland. Dus ergens halverwege de ochtend gaan we in onze huurauto Bali verkennen. Zowaar geen eenvoudige opgave met smalle weggetjes en diepe riolen direct langs de kant van de weg waardoor uitwijken onmogelijk is. Daarbij is Indonesië links, moet ik dus rechts in de auto zitten en met links schakelen. Gelukkig zit het gas en de rem wel op de goede plek.

 

De rit gaat langs de kust, via Padangbai naar Tulamben in het noorden waar een wrak ligt dat ook met snorkelen te zien moet zijn. Met het idee om in één dag het hele eiland rond te rijden maken we een forse misrekening. Het eiland is daarvoor veel te groot en de bewegwijzering en onze vaag “gedetailleerde” kaarten maken het er niet makkelijker op. Het gevolg is dat we meer verkeerd rijden dan goed, Padangbai nooit zien en een aantal weggetjes daarentegen twee maal: heen en terug. Allemaal lachende Balinezen op de heenweg, die we nog harder lachend weer zien op de terugweg als blijkt dat de weg doodloopt. Tja, foutrijdende toeristen is ook super vermakelijk en hartelijk lachen we om hun blije reactie.

 

Straatbeeld in Bali.

De weggetjes door het binnenland zijn veelal steil, slingerend en vol met gaten. De omgeving is wel van een bijzondere schoonheid: vergezichten over dalen met groene rijstvelden die zich slingerend langs de berg hun weg vinden. Maar overal zijn toch ook mensen. Even stoppen we op een rustig plekje zonder een Indo te bekennen, voor een foto of zomaar om even te genieten. Het is niet te geloven maar binnen een minuut staat er een oud vrouwtje naast me om iets te verkopen. Met haar lengte reikt ze net tot mijn open raam zodat ze haar verkoopwaar, een schaal met fruit, omhoog tilt en ze mij onder mijn neus houdt. Ze laat ons iets aparts proeven, wel aardig maar om er nou meer van te kopen, nee. Wel kopen we een tros van die kleine banaantjes.

Na een lange hobbelige rit beginnen we toch honger te krijgen en inderdaad het is inmiddels lunchtijd. We stoppen in het eerste de beste dorp, bij een grasveld met een grote tent. En waar iets te doen is, staan allerlei eetkarretjes. Het veiligst lijkt ons de saté, gebakken vlees waar je bij staat, maar juist zo’n karretje staat er niet bij. Veel keus is er niet, er staan wel een stuk of tien karretjes, maar allemaal met hetzelfde: een ondefinieerbare soep met mie, groeten, plakrijst en rare balletjes. Tja, dan is het de keuze, of niets eten en een restaurant opzoeken, of de stoute schoenen aandoen. We hebben honger, en willen niet de volle reis alleen maar in restaurantjes eten, dus eens moet de eerste keer zijn … we gaan bij één van de karretjes zitten en krijgen een bord met dat ondefinieerbaar soepje. Nu maar hopen dat onze darmen en geen bezwaar tegen hebben. Bakso heet het goedje trouwens als we de verkoper vragen hoe het heet. En het smaakt redelijk, een beetje kippensoepachtig met vage, zeer smeuïge vleesballen erin, mie en groente.

 

Na de tocht door de bergen komen we uit bij Tulamben, een duik en snorkel plaats. Hier stappen we uit, pakken onze snorkelspullen en gaan heerlijk dobberen. Helaas zijn grote gedeelten van het water zo zanderig dat we niets ziet, maar we zien toch een aantal mooie vissen waaronder een felblauwe Palet Doctorsfish, Moorish Idols, kleine blauwe neonvisjes en nog meer. Uiteraard gaan we ook op zoek naar het wrak, maar ook een stuk verder uit de kust zien we niets dan blauw. Duikers zijn ook nergens te ontdekken. We zullen wel weer aan precies de verkeerde kant van het dorp zitten…

 

Na de snorkeltocht stappen we weer de auto in voor de terugweg via het hooggelegen Batur meer. De berg die we daarvoor eerst over moeten is 1.745 meter hoog en is gedeeltelijk verborgen in de wolken. Bij het bergmeer is de bewolking gelukkig niet belemmerend voor het zicht, al proberen kinderen ons uitzicht te beperken door van alles te verkopen. Een hele groep bestormt ons bijkans met ansichtkaarten. Een klein jochie raakt daarbij alleen wat in de war met de engelse getallen. Hij gaat voor een stel ansichtkaarten van vijfhonderd naar duizend roepia. Dat is toch de verkeerde volgorde, wat vriendjes hem lachend duidelijk maken.

 

 

Zaterdag 15 juni 1996

 

Vrij vroeg vertrekken we naar Tanah Lot, de beroemde zeetempel. Natuurlijk vinden we niet in één keer de weg, dus doorkruisen we een aantal keren Denpasar. Gelukkig blijft Erik er lol in houden om elke keer andere auto’s, kippen, honden, kinderen, kraampjes en vooral niet te vergeten alle hobbels in de weg te ontwijken.

Tanah Lot is erg toeristisch. De tempel op de rots ligt net voor de kust in het water en is niet te bereiken. Wat wel te bereiken is, staat vol met kraampjes en winkeltjes. De kust is hier erg ruig met hoge rotswanden en kleine baaitjes waar grote golven hard op inbeuken. We zitten een tijdje op de rots aan de andere kant van de baai waarin de tempel staat. Hier is het uitzicht over de tempel en de golven fantastisch. Af en toe spat een golf hoog tegen de rots op  en vormt een metershoge fontein.

 

Na een flinke rustpauze op deze rots rijden we terug richting Ubud. Onderweg zien we een markt en stoppen om een kijkje te gaan nemen. Het is de markt van Sukawati. Overal op de markt staan aardige mensen die met een lach onderhandelen en onze wil om Bahasa te leren geweldig amusant vinden. De markt is trouwens geweldig. Het is geen aaneenschakeling van kraampjes zoals wij die kennen, maar en enorm open gebouw met allemaal kleine hokjes of een hele grote hal waar de verkoopwaar op matjes op de grond ligt. Buiten het gebouw, op straat gaat de markt gewoon verder. Er ligt van alles en dat wat er ligt, ligt er in enorme hoeveelheden. Vlees ligt gewoon in de felle zon en dan bedoel ik geen gedroogd vlees… Een “afdeling” verder liggen stapels met rollen stof, vele hokjes zijn volledig volgestouwd. Uiteraard ontbreken de vele plastic huishoudartikelen en de kleding niet. Van plastic lepels, bakken in alle kleuren en maten tot ontelbare T-shirts en sarongs. Weer iets verder komen we in de afdeling “tussen kunst en kitsch” waar een overweldigende hoeveelheid houten beeldjes staan uitgestald. Als we al iets willen kopen, maken ze het ons gewoonweg onmogelijk door alles bij elkaar neer te zetten. Met zo’n overvloed aan keus waarbij alles op elkaar lijkt, gaat het bijzondere van zo’n souvenir er heel snel vanaf zodat we niets echt mooi vinden.

 

’s Avonds beginnen we aan het slot spectakel van Bali: echt Balinees eten. Gisteren moesten we het al bestellen omdat ze er een dag mee bezig zijn om te bereiden: Balinese gerookte eend met vis sateh, rode en gele rijst, groenten en kokossalade, kroepoek udang en een fruitsalade toe. Heerlijk.  Die eens is om te zuigen.

 

Hiermee komt een einde aan onze tijd in Bali.

Kort maar krachtig.

Waarschijnlijk hebben we de helft (of meer) niet gezien of beleefd. Bali vind ik in ieder geval heerlijk rustig, vol vriendelijke mensen, veel dieren, kleine straatjes, overal tempeltjes en natuurlijk de Gekko.

De Balinese mannen zijn gekker met hun haan dan met iets anders. Elke dag zie je ze hun haan wassen en vertroetelen als voorbereiding op hanengevechten. De vrouwen zijn vooral bezig met bloemoffers te brengen. Op de raarste plekken vind je van die bakjes met bloemetjes en iets te eten: midden op straat, in winkels, op hekjes, overal. Aan het einde van de dag liggen ze allemaal omver door of een onoplettende toerist de met zijn pp’s een bakje verpulverd, of door de vele zeer armetierige straathonden die het offervoedsel plunderen. Typisch land dat Bali.

 

Voor morgen boeken we een ticket naar Gili Trawangan, een eilandje bij Lombok. Een toeristenbusje brengt ons naar de boot voor Lombok, en daar rijden we met een tweede toeristenbusje naar een haventje vlak bij het eiland. We kopen een ticket naar het eiland, alleen houdt het ticket op in dat haventje. Daar moeten we dan nog een bootticket kopen naar het eiland. Ook typisch. Je koopt iets, maar je krijgt net iets minder. We moeten er ook niet over vallen, want dan lachen ze ons uit. Wat moeten ze anders, medelijden met ons rijke westerlingen hebben ze in ieder geval terecht niet. Trouwens het ticket naar Gili kost maar één gulden, dus waar hebben we het over?

 

De jongen van de boekingwinkeltje weet me te vertellen dat Nederland met twee-nul van Zwitserland heeft gewonnen tijdens het EK voetbal met doelpunten van Jordi Cruyf en Bergkamp. Dat weten ze hier op Bali allemaal precies.