·    Oosterse, chaotische, rommelige, stoffige wereldstad;

·    vol met auto’s, fietsen, karren, baja’s, taksi’s,

·    bussen waar mensen uithangen;

·    Mengelmoesgeur van open riolen, rokende eettentjes en wierrook

·    Met vliegertjes spelende kinderen

·    Waar iedereen iets verkoopt en dat aan iedereen laat weten

·    Fascinerend

 

Zaterdag 18 mei 1996

 

Schipholdag! Het is zover; onze eerste grote wereldreis gaat beginnen. Na maanden werken, sparen en lenen, voorbereiden (onszelf, maar vooral ook onze ouders) is de vertrekdag aangebroken.

Ons Garuda-vliegtuig op grijs Schiphol

De ene ouders komen ons ophalen bij de andere ouders. Na een snelle rit zonder files naar Amsterdam op naar balie 18 voor het inchecken. Tot dan toe is alles nog bekend. Ik, Wendy, krijg echter toch het idee dat dit snel afgelopen zal zijn en dat Erik eigenlijk daarop zit te wachten. Een Wendy die het onbekende ingaat is natuurlijk lachwekkend.

Maar eerst verrast Peter ons die ons spontaan komt uitzwaaien, samen met Marjorie. We krijgen allebei een reismascotte mee die we direct dopen tot Calvin en Hobbes en een cadeautje dat we pas mogen openen in het vliegtuig. Uitgezwaaid door pa en ma Koebrugge en Marjorie en Peter gaan we richting douane, Wendy’s poort naar het onbekende…

 

Wendy-les 1: hoe ga ik het onbekende tegemoet?

(antwoord: in een sprint)

 

In plaats van afwachtend te kijken hoe anderen handelen, duikt Wendy op allerlei controles af, enthousiast vragend aan betreffende ambtenaar (met serieus hoofd) wat te doen. Zo ook bij de tassencontrole: krijg ik de ingeleverde boardingkaartjes ook terug? Waar moet de rugzak heen? Waar moet ik dan heen met mijn zakmes? Afijn, zonder piepen komt ze langs de controle waarna ik als een soort puinruimer achter de door Wendy vergeten rugzakken aan moet. Vervolgens is de teleurstelling groot als blijkt dat ze niet direct door kan stuiven het vliegtuig in.

 

Ach ja, eens nieuwsgierig, altijd nieuwsgierig hé. Na een poosje wachten en even zitten komen we tot rust We hadden toch veel langer in de tax-free winkels kunnen rondkijken. Dan uiteindelijk toch het vliegtuig in. Mijn teleurstelling is groot: ik wil zo graag in een grote jumbo! Is het toch een kleinere. Foto: vertrek0b Wel van alle gemakken voorzien, dus op naar Indonesië.

Zo raar; we krijgen een papiertje hoe hoog we zitten. Buiten op 11,2 kilometer hoogte is het -51° Celsius. En het lijkt alsof je zo naar buiten kunt stappen en over de wolken kunt wandelen. We vliegen de nacht in, terwijl het achter ons nog gewoon licht is. Bergtoppen die net boven de wolken uitsteken glijden onder het vliegtuig voorbij. Zijn het de Alpen, de Sinaï, de Himalaya?. We weten het niet want elk gevoel voor tijd en plaats zijn we kwijt. Een hele ervaring dat vliegen.

Om 21:00 uur NL tijd maken we een tussenlanding in Abu Dhabi van een uur. Het is stikdonker, dus van het land zien we alleen maar lichtjes. We mogen even het vliegtuig uit dus brengen we de tijd door in de vertrekhal van Abu Dhabi Airport, kijken naar de rondlopende sjeiks met gesluierde dames.

De tweede tussenlanding is Singapore. Hetzelfde niet bijzonder interessante verhaal. Het mooie van tussenlandingen is wel dat je weer opstijgt!!

 

Tussenstop in Jakarta, Indonesië

De reis naar Australië duurt erg lang, vandaar dat het reisbureau ons aanraadde om een tussenstop te maken in Indonesië. Het voorlopig eindpunt is Jakarta waar we twee dagen blijven. Uitgeput komen we om acht uur NL tijd aan (één uur ‘s middags plaatselijke tijd) op vliegveld Soekarno-Hatta International. En zo is de zondag al half voorbij.

Eerst maar de vlucht over twee dagen naar Cairns bevestigen, en dan zien we wel verder. Al bij het tweede loket wordt de bevestiging afgegeven, dus een meevaller en van de gevreesde bureaucratie nog geen last. Ondertussen hebben we veertig dollar gewisseld voor zo’n 92.000 roepia’s om naar de stad te kunnen en onderdak te kunnen regelen. In onze Lonely Planet (LP) lezen we iets over prijzen, maar we zijn te moe om ons echt in de LP te verdiepen. Fout!! Niet gehinderd door enige wijsheid gaan we de Indonesische cultuur tegemoet en stapelt de ene na de andere beginnersfout zich op. De eerste is een basisbeginners fout, namelijk een veel te dure “taxi-die-eigenlijk-geen-taxi-is”, waar de LP na iets verder lezen zelfs voor waarschuwt. Maar ach, onze zelfkennis bracht ons in het vliegtuig al tot de conclusie dat de eerste paar dagen Indonesië een leerschool worden, vooral op het gebied van prijzen en afdingen.

Tijdens de rit naar het centrum van Jakarta, zo’n 35 kilometer, doet onze fysieke gesteldheid onze nieuwsgierigheid en enthousiasme verdwijnen. Een vlak landschap, een snelweg met gigantische reclameborden, een plakkerige hitte en het gevoel van de knagende beginnersfout overmant ons. Want ik voel gewoon dat we de mist in zijn gegaan met de afgesproken prijs voor de taxirit.

En Jakarta ziet er niet echt aanlokkelijk en tropisch uit.

 

We laten ons afzetten op Jalan Jaksa, een straatje vol met backpackers hostels, en betalen de 50.000 roepia. Later merken we dat een echte taxi 35.000 en de bus 4.000 per persoon kost.

Onze eerste cultuurschok ... we kijken onze ogen uit ... zoals een Japanner in Amsterdam de tram fotografeert ... ... we krijgen geen genoeg van de Oosterse sfeer in Jalan Jaksa

Jalan Jaksa komt op ons over als een typisch Indonesisch straatje met een oosterse sfeer waar kinderen met eigengemaakte vliegertjes tussen de elektriciteitskabel spelen. Her en der sieren bungelende vliegertjes het straatbeeld feestelijk op.

Het eerste de beste hostel is vol.

Geen nood, want het hele straatje staat vol met hostels. Iets verderop geeft een bord aan dat in het steegje links hostel Bloemsteeg nog plaats heeft. Het steegje, net breed genoeg voor een auto, wordt opgevrolijkt door vliegerende kinderen. Halverwege meldt een oud bord welke achtertuin bij het hostel hoort. We gaan de betegelde achtertuin binnen met een boom waarin een bamboe kooitje hangt met een duifachtige vogel erin. Het beest doet gelijk mijn fluitje precies na en springt vrolijk heen en weer in zijn kooi.

Binnen staat rechts een bureautje met Indo erachter. Hij vertelt ons de prijs en gaat ons voor de trap op naar de eerste verdieping om ons de kamer te laten zien. Het interieur ziet eruit alsof het sinds de koloniale tijd niet meer is geverfd, en een oude koelkast (zou die het doen ?) achter de trap maakt de sfeer compleet. Of het een lekkere sfeer is, kan ik nog niet vertellen.

De kamer is niet veel anders. Een klein hok, kale muren, een bed en een tafeltje met ventilator. Er is geen raam en de bovenkant van de binnenmuren bestaat uit gaas waardoor de buren uit de beide aangrenzende kamers intiem dichtbij zijn.

We nemen de kamer toch maar, want we zijn moe en hebben geen zin om van alles af te lopen. En we gaan eerst een beetje Jakarta verkennen.

 

En daar zitten we dan nu. Ontheemd.

 

Alsof je lichaam ergens naartoe is gewandeld en je geest zich rot schrikt, nog een beetje verdrietig om wat je hebt achtergelaten. En dan zijn we ontheemd voor een half jaar!

En daar zitten we dan nu, gevlucht in de McDonalds, het enige bekende met airco, een hamburger naar binnen te werken. Na even te hebben gesnoven aan westerse cultuur, durven we het aan om naar buiten te gaan en de cultuurschok te overwinnen.

We gaan rustig ergens in het gras zitten, terwijl Jakarta aan ons voorbijraast. Vrijwel direct komen een aantal Indo’s bij ons zitten om ons een handje te helpen over de schok heen te komen. Ze kunnen weinig Engels, maar dat hindert ze niet om zoveel mogelijk te vragen en hun nieuwsgierigheid op ons te botvieren. Of ik Erik’s “darling” ben. Ja. Dat vinden ze leuk. Helemaal leuk vinden ze ons gestuntel met het Indonesische woordenboekje en het gebrekkige Bahasa wat we uitproberen. De conversatie vlot dus niet en na enige tijd zijn ze weer afgedropen en voelen wij onze moeheid weer toeslaan. De avond valt in als een baksteen en in een mum van tijd is het donker. We verlaten ons grasveldje en gaan op zoek naar Jalan Jaksa … waar ligt die straat ook al weer?

 

Het is donker en onnatuurlijk warm. Mijn geest en lichaam zijn zo gewend aan de koppeling donker en kou, dat ze allebei nogal onwennig reageren op de warme, donkere avond. Het koelt nauwelijks af. Vooral in bed lijkt het op zo’n zeldzaam zwoele zomeravond in Nederland, te warm om de slaap te vatten. Zelfs onze dunne dekbedovertrekken die dienen als slaapzakken, zijn te veel.

Er staat een ventilator op het kastje in de kamer, maar het ding maakt een ratelend lawaai als we het aanzetten. Samen met de andere vreemde geluiden te veel om bij te kunnen slapen. Dus de ventilator maar uit, maar nu is het echt te warm en te benauwd.

Een poging om te knuffelen strandt in een glibberig drijven van twee zwetende lichamen op elkaar, wat vooral voor mij, Wendy een gevoel van afkeer oproept. Daarbij kunnen de buren alles horen door het gaas. Erik vindt dat glijden tegen elkaar aan wel wat hebben, maar toegegeven, er zijn fijnere situaties te bedenken.

Uiteindelijk vallen we in een onrustige slaap en zijn blij als het ochtend is.

 

 

Maandag 20 mei 1996

 

Na een warme, zwoele, plakkerige en woelige nacht word ik om 10:00 uur wakker. Wendy is al eerder op en staat te praten met een Nederlands stel dat al 20 jaar elk jaar naar Indonesië gaat. Ze hebben handige tips.

Eerst wisselen we geld omdat vooral die taxi van gisteren ons van de meeste roepia’s heeft beroofd. Daarna gaan we ontbijten in Memories Café, één van de vele eettentjes op Jalan Jaksa: toast met gebakken ei, jam, zoete boter en een gigantische biermok met thee, allemaal geserveerd op een plastic rood bordje. We hebben gehoord dat thee wel veilig is omdat het water is gekookt. Wendy’s maag is nog niet geheel bijgekomen van de Jakartaschrik en weigert het gebakken ei.

 

Ons doel vandaag is Kota, het oude Batavia uit het VOC tijdperk waar nog resten uit onze Gouden Eeuw moeten liggen. Ook willen we naar de oude haven, Sunda Kelapa, met haar vele houten schepen. Dit alles ligt niet op loopafstand van het hostel, dus proberen we een bus te nemen. Op aanraden van het ervaren Nederlandse stel nemen we de airco-bus en niet zo’n bus met openstaande voor- en achterdeur van waaruit Indos schreeuwend aankondigen dat de bus eraan komt. Deze bussen staan bekend als drukke sardineblikjes met zakkenrollers.

De VOC omstandigheden op Sunda Kelapa ... ook een behoorlijke schok

Sunda Kelapa valt tegen. De oude haven bestaat uit een lange pier met heel veel houten schepen, éénmasters. Op de pier is het een gigantische drukte van sjouwers die lopen te zeulen met hout en zakken cement over smalle, wiebelige loopplanken. Ze lopen allemaal op slippers of blote voeten, dwars door alle troep, keien, modder en houtsplinters. Ongelooflijk. De pier en de oude vrachtwagens dienen als opslagplaats, dus de verwachtte oud Hollandse pakhuizen zijn niet aanwezig. We voelen ons tussen de haveloze werklui niet op ons gemak: we schamen ons eigenlijk dat we naar dergelijke middeleeuwse omstandigheden komen kijken.

De terugweg langs de boten van Sunda Kelapa

Aan het einde van de pier nemen we een soort punter om de terugweg af te leggen over het water langs de andere kant van de schepen. Daarbij hebben we afgedongen op de prijs van 5.000 naar 2.000 roepia. 

 

Eindelijk!

 

We hebben geleerd van de taxirit en betalen niet meer dan de helft van wat ze oorspronkelijk vragen. De check met de Lonely Planet leert dat we zelfs onder hun prijs zitten! De boottocht brengt ons over het smerige water langs de schepen en het laatste stukje gaat tussen de opeengepakte schepen, gevaarlijk dicht onder de afvoerpijpen van de schepen door. Gelukkig zit er niet iemand op de wc op het moment dat wij voorbij komen.

Veilig halen we de pier en we besluiten richting centrum te lopen. We zijn de haven nog niet uit of ik wordt hard geconfronteerd met de vreemde cultuur die in dit geval volledig anders denkt over dieren. Er komt een groepje kinderen al schreeuwend en spelend aanrennen, onze kant uit. Als ze vlakbij zijn, zie ik één van de kinderen met een speeltje aan een touw mee rennen. Dat zie je bij ons ook wel, een kind dat speelt met zijn auto aan een touw, alleen ontdek ik het volgende moment dat er geen speelgoedauto aan het einde van het touw zit, maar een klein hondje, nog een heel jong puppy. Het kan nauwelijks lopen zodat het wordt voortgesleept door de rennende jongen. Net als ik in de gaten heb dat het een puppy is, wordt het ruw tegen de hoge stoeprand aangekwakt, en wordt het verder meegesleept met de rennende jongens. Snel kijk ik een andere kant op, want dit soort beelden raken me in mijn hart en maken me misselijk. Wendy heeft er zo snel geen erg in en volgens mij heeft ze niets gezien. Tja, het ontdekken van een andere cultuur is niet alleen het beleven van interessante dingen. Leren accepteren dat een andere cultuur in bepaalde, misschien wel vele, opzichten volledig anders is; meer kun je niet doen.

 

Via het centrum van Kota, het plein Taman Fatahillah en de vieze Hollandse grachten met hier en daar pakhuizen die de vergane glorie van vervlogen tijden duidelijk weergeven, gaan we naar Jakarta’s China Town, Glodok genaamd. Wat je hier ziet is onbeschrijfelijk. Alles en iedereen lijkt wat te verkopen (vooral eten) vanuit zeer kleine winkeltjes van één vierkante meter of tentjes en karretjes. Veel is overdekt met grote kleurige dekzeilen waar ik gebukt net onderdoor kan lopen. De straten lijken hier nog erger vervuild dan de rest van Jakarta en de open riolen en grachtjes stinken enorm. De mensen zijn er heel vriendelijk zoals tot nu toe overal. Ergens in een straatje hebben we de stoute schoenen aangetrokken en zijn we bij een tentje gaan zitten om te eten. Wel hebben we er één uitgezocht waar veel Indonesiërs bij zitten wat dus betekent dat het voedsel waarschijnlijk beter is dan bij een stil tentje. Twee goed geklede dames zitten naast ons en beginnen giechelend uit te leggen wat zij op hun bord hebben liggen. Het gebroken Engels van hun en onze moeite met het Indonesische woordenboekje geeft voor iedereen een lollige situatie. Uiteindelijk bestel ik kip en een gekookt ei in een pittige saus met de onvermijdelijke witte rijst. Wendy kent het woord gebakken vis in het bahasa en krijgt inderdaad een vis op haar rijst. Het ding ziet er niet uit. Alles zit er nog aan en de vis heeft een grijs-bleke kleur en nodigt niet echt uit voor een smulpartij. Moedig begint Wendy eraan en ze krijgt van beide vrouwen tips hoe ze de vis met haar handen kan eten. Een soep met groenten wordt er nog bij gedaan en het geheel wordt compleet met een biermok thee. Wendy krijgt zelfs een bakje water om haar visvingers schoon te maken. Het smaakt aardig.

Als je dan opstaat, heb je het gevoel dat je er pas echt in begint te komen. En je neemt je ook voor je niet meer te laten bedonderen.

 

Helaas!

 

Dezelfde avond is het weer raak.

 

Maar voor het zover is, krijgen we nog een fikse regenbui over ons heen. De lucht wordt gitzwart, alsof de avond al is gevallen. We schuilen onder een brug die de gebouwen aan beide kanten van een drukke vierbaans straat midden in Jakarta met elkaar verbindt. De halve straat staat binnen een paar tellen blank. En met dezelfde vaart dringt zich een menigte bijeen onder de brug. De meeste mensen staan aan de straatkant te dringen om een taxi of bus te bemachtigen die al overvol voorbijkomen. Uit de voorbijkomende bussen schreeuwen Indo’s dat er blijkbaar nog genoeg plek over is in de bus, want elke bus stopt om nog meer mensen in te laden. Dit gaat in sneltreinvaart aan de lopende band. Ondertussen zijn Indo’s met eetkarretjes erbij gekomen en lopen overal mensen rond met een bordje eten. Toeterende auto’s, bussen, brommers, taxi’s en andersoortige voertuigen, schreeuwende portiers van bussen en al het overige Jakarta-lawaai, het donkere weer en de vele drukke verlichting, maken het en gezellig zooitje. Ondertussen verandert de plas in de goot in een meer waardoor allerlei eetkarretjes moeten verkassen en een bus pakken gelijk staat aan natte voeten.

We staan ongeveer een half uur alleen maar te kijken en ondergaan. Na een tijdje krijgen we er genoeg van en storten ons moedig in de dringende massa om een niet-airco-bus te bemachtigen. Dat lukt wonderwel en goed op elkaar en onze zakken lettend komen we er met alles weer uit.

 

Na wat rust in ons hostel besluiten we ’s avonds naar een padang-food restaurant te gaan. Padang betekent dat je allerlei schaaltjes op tafel krijgt met verschillende soorten voedsel, maar dat je alleen dat betaalt wat je hebt gegeten. Volgens de LP is Natrubu “the most classiest padang-food-restaurant of Indonesia” en een “filling meal” kost 10.000 roepia.

 

Mis!

 

De bediende voert ons meteen naar boven, bij een bandje en veel obers. Het eten is koud, maar dat hoort bij padang zo te zijn, en ik vind het absoluut niet bijzonder. Erik vindt het wel lekker. Het eindigt in een rekening van 50.000 roepia, terwijl we echt niet zoveel hebben gegeten. Ach ja, leergeld hè. Moet je maar van tevoren durven vragen hoeveel alles kost.

Nu zitten we nog op het balkon van ons hostel met cola (doodt alles) en een pas gekocht tweedehands leesboek. Erik begint alvast maar de LP voor Australië goed door te lezen, want morgen gaan we naar Cairns.

 

 

Dinsdag 21 mei 1996

 

Het afscheid van Jakarta:

Wendy heeft diarree, maar is er niet ziek van (warmte diarree volgens ons, maar het kan ook nog wel eens de vis zijn). Ik kan mijn rotzooi juist niet kwijt (en we hebben niets tegen moeilijke stoelgang meegenomen). De bus terug naar het vliegveld kost slechts 8.000 roepia voor twee personen; zijn ze ons dan toch liever kwijt dan rijk?

 

Vriendelijk “wonder” Cairns, Australië

·    Rainbow Lorrikeets.

·    Schietende stoplichten.

·    Linkse rijden en rugby league.

·    Nachtclubvoedsel.

·    Jugs of beer.

Woensdag 22 mei

 

Vliegen, hoe nieuw ook, is zeer vermoeiend. Na overstappen in Bali en Darwin komen we vermoeid aan in Cairns. Maar ook deze reis verloopt niet zonder een rare gebeurtenis. Vlak voor de landing in Darwin, rennen plotseling een aantal stewardessen al spuitend met een haarlakbus door het vliegtuig. Het blijkt geen verkoopstunt voor een haarlak of deodorant, maar het is een middel om de boel te ontsmetten. Tja, onze eerste kennismaking met Australië is er één van verbazing. Jakarta is verre van schoon, maar om een vliegtuig te gaan ontsmetten gaat mij toch echt iets te ver! Het blijkt echter dat elk vliegtuig dat Australië binnen komt dezelfde beurt krijgt.

Erik en ik hebben besloten, na ons te snel willen zijn in Indonesië met als gevolg dat we het onhandig aanpakten, om het nu rustig aan te doen op het vliegveld met het volgende resultaat: een beambte kijkt ons chagrijnig aan en voegt toe of we willen opschieten! We zijn zo vroeg in de morgen (6:00 uur) de enigen. Met de taxi naar het hostel is een westerse belevenis: gewoon dus. Het hostel heeft Erik nu ruim van tevoren al in de LP opgezocht en voor twee vermoeide mensjes is het uitblijven van gezeur wel lekker. We checken ons in en slapen vervolgens tot twaalf uur heerlijk.

Het hostel ligt leuk, vlakbij het centrum. Het is gezellig. Als we uit onze tweepersoons kamer stappen, staan we meteen op een soort binnenpleintje met tafels en stoelen waar iedereen zijn eigen voedsel verwerkt. Links zijn douches en wc’s met daarnaast een vermaakhok met tv, poolbiljard (en niet zoals Wendy enthousiast dacht een zwembad)  en tafeltennistafel. Aan de overkant, naast het binnenpleintje, begint een tuin met gras en een boom met een schommelbankje. Rechts van onze kamer ligt de keuken waar iedereen gebruik van kan maken.

 

De brede en schone straten van Cairns ... terug in een westerse omgeving Typisch Cairns, grote houten huizen

Na het slapen lopen we even de stad in. Nou ja stad, eigenlijk is het meer een groot dorp. Maar het heet Cairns hè. Bij een kruidenierswinkeltje met bijbehorend prototype Australische vrouw (type Flying Doctors) kopen we wat brood en drinken. Oh, wat lijkt Australië Engels! Wholemeal bread, tea, enz. En, zoals die actie in het vliegtuig al beloofde, het is hier vreselijk schoon! De straten zijn breed, gelijk een grote weg in Nederland, en hebben gigantisch hoge stoepranden. De stoplichten schieten als een pistool als ze op groen springen, waarna ze binnen vijf seconden weer op rood gaan. Je weet eerst niet wat je hoort en je vraagt je of of dit voor of tegen blinden (en vooral ook niet-blinden) is.

Onze verkenning van de stad gaat ook langs de boulevard (aan zee) waar we schuilend voor het ietwat donkere weer het Undersea World Oceanarium in gaan. Hier hebben ze rifvissen van alle soorten en zelfs de enorm grote Napoleon Wrasse in een bijbehorend gigantisch aquarium. Wat een indrukwekkend gezicht als de Napoleon van onder uit het aquarium als een onderzeeër naar boven beweegt. We staan gewoon een kwartier alleen al daar te kijken. Je hart slaat over bij het zien van dit grote oerbeest. Geweldig! En dan te bedenken dat we deze en al de andere schoonheden in het “echt” op het rif gaan zien (hopelijk).

 

Australië is ook eten in de nachtclub. In het hostel word je al doodgegooid met aanbiedingen van nachtclubs om te komen eten voor weinig geld. Ze regelen zelfs dat er vanuit het hostel een paar maal op de avond rond etenstijd een busje rijdt naar de nachtclub van je keuze. En omdat dat inderdaad de goedkoopste manier is om te eten en volgens anderen niet slecht, laten we ons ook naar een nachtclub brengen. Grote rij natuurlijk. We treden een disco binnen, aangekleed met allerlei lampen, flipperkasten en racespel en groot videoscherm waar volcontinu videoclips op worden vertoont met begeleidende harde muziek. Net hard genoeg om je verstaanbaar te maken. In de hoek ligt het loket waar het eten wordt uitgedeeld voor een paar Australische dollars. En je hebt nog keuze ook (deze keuzemogelijkheden blijken redelijk vast te liggen, zodat je na vier dagen het gehele menu kan hebben afgewerkt). De bedoeling is natuurlijk dat we tot ver na het eten blijven feesten, maar daarvoor zijn we niet op reis gegaan. Direct nadat we het goedsmakende eten hebben weggewerkt, lopen we terug de boulevard op.

 

De boulevard vergaat van de herrie. Geen harde muziek, het is niet de zee die veel lawaai maakt.  Het geluid doet ons in eerste instantie denken aan de spreeuwen die bij zonsondergang in bomen neerstrijken in Nederland, alleen zijn dit duizenden Rainbow Lorekeets, papegaaien die  tot ons grote enthousiasme de boulevard opvrolijken met hun felle kleuren en afgrijselijke gekrijs. In eerste instantie geloven we onze ogen niet. Ze zitten overal in de bomen! Paartjes zoeken elkaar op en ze huppen van de een naar de andere tak en vechten met elkaar om een plekje te vinden.

De zon gaat langzaam onder in de zee en een oud mannetje op een bankje lacht ons toe: ”Welcome to Cairns, one of the seven wonders of the world.....”.