In februari 2003 ging het Wereld Natuur Fonds van start met een campagne voor koraal en al het moois in en rond koraalriffen, "Geef koraal weer kleur". Hoe kun je zo'n campagne beter starten dan met verhalen van mensen die zelf hebben gezien hoe mooi koraal is en ook zelf hebben ervaren hoe kwetsbaar...

"Ooggetuigen onder de zeespiegel"... , een verhalenwedstrijd die deze WNF uitschreef om de koraalcampagne in te luiden. Dit Travel-trek verhaal van Erik is in deze wedstrijd 2e geworden!

 

***

 

... Banggai oogt heel kleurrijk en vriendelijk. Overal hangen vlaggetjes langs de weg, bloeien bloemen en planten. De becaks (de bekende Indonesische fietskarretjes) maken de heerlijk oosterse sfeer kompleet en de onverharde straten van lichtrode gravel geven  me echt het idee terug te stappen in de tijd, een tijd waar asvalt nog niet bestaat. Alles ademt rust en toeristen zijn in geen velden of wegen te bekennen...

 

... Een aflevering van de National Geographic bracht mij op het idee om de Banggai eilanden te bezoeken. Het is niet te geloven, maar deze eilanden bewaren onderwater een unieke schat. Het is een klein visje, de Banggai Kardinaalvisje, en komt alleen hier voor. En dat visje moet ik zien. Aangezien vvv kantoren hier nog niet zijn doorgedrongen, laat staan dat er duikcentra zijn, moet ik mijn eigen snorkeltrip maar organiseren. Gewapend met mijn huis-tuin-en-keuken Indonesisch slenter ik richting haventje en roep daar in de buurt van een groepje mannen dat ik een bootje wil huren. Als echte Indonesiërs ruiken ze een buitenkansje om op eenvoudige manier wat te verdienen aan die orang Belanda...

Een hele ochtend onderhandelen verder heb ik mijn bootje voor een hele dag en twee Indonesiers hun roepia’s. Tijd om op zoek te gaan naar mijn Banggai Kardinaal visje.

 

***

 

In een lange, stabiele roeiboot met buitenboord motortje doorklieven we het water. De zon kleurt de zee diepblauw tot turquase. Midden in zee rijzen kleine rotseilandjes, begroeid met palmen en dikke groene regenwoud vegetatie op uit de diepte. We slalommen er langs terwijl links op Banggai een zee-zigeuner dorp op palen verschijnt. Het ene droomstrandje na het andere glijdt voorbij, tot we bij één van die eilandjes met hoog “blue-lagoon” gehalte aanleggen. Dit is volgens de kapitein een hele mooie snorkelplek.

Gespannen pak ik mijn bril en vinnen terwijl mijn twee begeleiders zich lui tegen een palmboom op het paradijselijke strandje vleien. Na een stukje ondiepe zandbodem doemen de eerste stukken hard koraal voor me op. Het water is fantastisch helder en snel bevind ik me boven een onafgebroken koraalbed met een enorme diversiteit aan koralen, vooral harde koralen. Die kapitein heeft niets te veel gezegd ...

 

.... AAAARRRGGGGGGGG, DAAR IS IE!!!!

 

Tussen de lange stekels van een zwarte zee-egel hangen enkele van mijn gezochte kardinaalvisjes. Precies als op de foto’s in de National Geographic, alleen zijn ze nog kleiner dan ik verwachtte. De blauwe stipjes op de lange buikvinnen lijken wel fluoriserend op te lichten. Wat een prachtig visje. Niet te geloven dat die alleen hier, op dit speldenprikje op de wereldkaart voorkomen.

Nu mijn ogen het kardinaalvisje eenmaal in het vizier hebben gehad, zie ik ze overal. Het is net alsof mijn ogen zich even moeten aanpassen aan het kleine wonder. Tjonge, wat zitten er hier veel, vooral tussen de zee-egels.

 

***

Terug op het strand doe ik tevergeefse pogingen om mijn begeleiders uit te leggen welk wondertje ik heb gezien. Voor hen is dit paradijs de gewoonste zaak van de wereld, sterker, hun bron van leven.

“Oké”, staak ik enthousiast mijn poging, “tijd voor een andere mooie snorkelplek.” En die Indo’s maar denken dat ze een lui dagje krijgen met roepia’s toe. We stappen weer in de boot en ik vraag of ze een plek kennen die wat verder uit de kust van een eilandje ligt.

 

***

 

Ergens tussen de vele eilandjes stopt de kapitein zijn motortje en legt zichzelf weer in de “hangstand”. Ik duik het water in en krijg bijna een hartverzakking. Onder mij strekt zich een koraalmassagraf uit tot zover het oog kan zien. En dat is heel ver in dit kraakheldere water. Her en der staan kleine stukjes koraal zielig alleen tussen het grijze, kleurloze koraalgruis. Alsof ze hier kernproeven hebben gehouden. Wat een verwoesting.

Als ik over de eerste schrik heen ben en me realiseer dat hier vissers met dynamiet aan het werk zijn geweest, zwem ik pissig terug naar het bootje.

“Noem je dit een mooie plek?!”, val ik uit tegen de kapitein die wakker schrikt. “Alles kapot!”

Ik zie dat ik hem in verlegenheid breng en besef dat ik nu oneerlijk reageer. Op een rustige toon ga ik verder en probeer hem duidelijk te maken dat toeristen zoiets niet willen zien.

“Veel koraal en veel mooi gekleurde vissen, daar zijn toeristen dollars mee te verdienen.”

Hij knikt, maar begrijpt hij wat ik bedoel? De volgende plek waar hij me naartoe brengt is in ieder geval weer maagdelijk mooi onder water. Dus hij begrijpt het wel, maar ziet hij de consequenties voor de toekomst? Ik heb geen idee. Deze mensen leven van de zee, altijd gedaan en dat zullen ze blijven doen, direct of via toerisme. Maar of hij dat koppelt aan een duurzame wijze van vissen of toerisme?

 

Tijdens de lunch lenen mijn begeleiders mijn duikbril en vinnen. Het lijkt wel voor het eerst dat ze een kijkje nemen in hun onderwater achtertuin. Enorm enthousiast komen ze weer het water uit en duiken direct in mijn vissenboekje om te wijzen wat ze allemaal hebben gezien.

 

Er is zeker hoop!