De zorgelijke toestand van de tuinbouw
op Voorne, die een gebrek aan zoet water had, leidde tot
een eerste begin van uitvoering van dit plan door afdamming
van Brielse Gat en Botlek, waardoor de Brielse Maas van
1950 af een zoetwaterbekken werd. De omvang van de werken
voor het Deltaplan was zo groot en er moesten zulke grote
technische problemen worden opgelost, dat men begin 1953
nog aan een zeer geleidelijke uitvoering dacht. Toen op
1 febr. 1953 een stormvloed van ongekende hoogte optrad,
waardoor 1835 mensen het leven lieten en ruim 150 000 ha
onder water kwam te staan, groeide het besef dat de veiligheid
van het zuidwesten van het land op zo kort mogelijke termijn
verhoogd moest worden. Reeds op 21 febr. 1953 werd de Deltacommissie
geïnstalleerd. Deze commissie moest adviseren welke
werken zouden moeten worden uitgevoerd. Daarbij werd er
vanuit gegaan dat de Nieuwe Waterweg en de Westerschelde
wegens de grote belangen van de zeescheepvaart open moesten
blijven. De Deltacommissie kwam binnen het jaar met de aanbeveling
om de monden van Haringvliet, Brouwershavense Gat, Veerse
Gat en Oosterschelde af te sluiten. Om ontoelaatbare stroomsnelheden
in de tussenwateren te vermijden, moest een aantal secundaire
dammen worden gebouwd, nl. in de Zandkreek, de Krammer,
de Grevelingen en het Volkerak. Deze dammen maken een verdeling
van het water over verschillende bekkens mogelijk, waardoor
het mogelijk wordt de kwaliteit van het zoete en zoute water
beter te beheersen. Een wettelijke basis voor de uitvoering
van de werken en de verdeling van de kosten werden vastgelegd
in de Deltawet van 8 mei 1958.
De eerste werken
Al in 1958 werd een beweegbare stormvloedkering in de Hollandse
IJssel bij Krimpen in gebruik genomen. Hierdoor is het gevaar
voor het hart van de Randstad Holland bij een doorbraak
van de IJsseldijken afgewend. De afdamming van het Veerse
Gat en die van de Zandkreek kwamen in 1961 gereed. Hierdoor
ontstond het Veerse Meer.
Haringvlietsluizen en
Brouwersdam
Niet elk hoog water van de Rijn kon via de Nieuwe Waterweg
naar zee worden afgevoerd wegens de beperkte capaciteit
van de Noord. Daarom was het nodig het Haringvliet van een
stel uitwateringssluizen te voorzien. Deze sluizen hebben
tevens een functie voor de afvoer van ijs. Bij dichtvriezen
van de benedenrivieren kunnen ijsdammen ontstaan. De eb-
en vloedbeweging vermindert de kans dat het ijs zich vastzet.
In ijsperioden worden daarom de sluizen in het Haringvliet
geopend. Eb en vloed hebben dan vrij toegang en de schotsen
kunnen door de geopende sluizen naar zee drijven. Gedurende
een dergelijke ijsperiode wordt het Haringvliet dus weer
zout. Na de ijsperiode verdringt het van de rivieren komende
dooiwater het zoute water, zodat het Haringvliet weer zoet
zal zijn wanneer de landbouw in het voorjaar zoet water
nodig heeft. De afwateringssluizen in het Haringvliet, met
17 openingen van elk 56,5 m wijdte, werden in 1971 in gebruik
genomen. De Brouwersdam in het Brouwershavense Gat kwam
in 1972 gereed.
|