Doelen
Je zal wel weten dat je leerkracht Aardrijkskunde niet zelf mag kiezen welke onderwerpen hij jullie geeft.
Het ministerie van Onderwijs kiest deze voor ons uit.
Hieronder staan een heleboel 'doelen'(juiste naam = Eindtermen).
Lees ze allemaal en schrijf de doelen op die je in deze webquest hebt ingeoefend.
(Misschien zijn sommige doelen moeilijk te verstaan ... vraag dan zeker uitleg aan de leerkracht)
4.1 Het landelijk landschap |
||
De leerlingen kunnen |
||
21 |
een landelijk landschap herkennen, beschrijven naar uitzicht en functies en eenvoudige observeerbare kenmerken ervan vergelijken met een landelijk landschap elders. |
|
22 |
milieueffecten opnoemen die in verband kunnen gebracht worden met landbouwactiviteiten. |
|
|
||
23* |
leren open ruimten als waardevol, duurzaam, maatschappelijk bezit waarderen. |
|
|
||
De leerlingen kunnen |
||
24 |
een industrielandschap herkennen, beschrijven naar uitzicht en functies en eenvoudige observeerbare kenmerken ervan vergelijken met een industrielandschap elders. |
|
25 |
milieueffecten opnoemen die in verband kunnen gebracht worden met industriële activiteiten. |
|
|
||
De leerlingen kunnen |
||
26 |
een stedelijk landschap herkennen, beschrijven naar uitzicht en functies en eenvoudige observeerbare kenmerken ervan vergelijken met een stedelijk landschap elders. |
|
27 |
milieueffecten en samenlevingsaspecten opnoemen die in verband kunnen gebracht worden met het stedelijk landschap. |
|
|
||
28* |
leren aandacht hebben voor en dragen bij tot de leefkwaliteit van de eigen omgeving. |
|
|
||
De leerlingen kunnen |
||
29 |
de landschappelijke invloed van het verkeer beschrijven. |
|
30 |
een havenlandschap herkennen en beschrijven naar uitzicht en functies. |
|
31 |
voor de eigen omgeving de drukke verkeersknooppunten aanbrengen op kaart of stadsplan. |
|
32 |
milieueffecten opnoemen die in verband kunnen gebracht worden met het verkeer. |
|
|
||
33* |
ontwikkelen een kritische houding tegenover de verkeerssituatie in de eigen omgeving. |
|
|
||
De leerlingen kunnen |
||
34 |
een toeristisch en recreatief landschap herkennen, beschrijven naar uitzicht en functies en eenvoudige observeerbare kenmerken ervan vergelijken met een toeristisch landschap elders. |
|
35 |
effecten van toerisme en recreatie op het landschap en de economie verwoorden. |
|
|
||
36* |
leren als toerist en recreant respect opbrengen voor het milieu, het patrimonium en de bewoners. |
|
|
||
De leerlingen kunnen |
||
37 |
de eigen leefruimte herkennen als een gedifferentieerd geheel van landschappen. |
|
38 |
de eigen leefruimte in een regionaal kader plaatsen en daarvan enkele hoofdkenmerken verwoorden. |