3.5.1 Nihilist of niet?

 

 

De dichter laat met deze afgebroken uitdrukking niet alleen zien geen boodschap te hebben aan de grenzen van de pagina, maar er schemert mijns inziens ook een ambivalente houding ten opzichte van het nihilisme in door. Het lijkt wel alsof Van Ostaijen het nihilisme letterlijk uit beeld wil laten verdwijnen door het in een hoek te drijven en zowaar over de rand te duwen. Tegelijkertijd maakt hij op dezelfde bladzijde doeltreffend gebruik van de nihilistische woordenkrans door de heilige huisjes van zijn tijd ("kerk, vorst en staat") er op vernietigende wijze mee te lauweren.

 

De tegenstrijdigheid op dit punt komt aan het einde van de 'OPDRACHT' nog eens duidelijk naar voren in onderstaand fragment:

 

 

Over welke "van-zelf-sprekende schoonheid" rept Van Ostaijen in deze regels, die overigens in een vrij traditionele vorm zijn gegoten, zeker in vergelijking met de vele ´losbandige´ strofen die Bezette Stad doorkruisen. En hoe kunnen uitdrukkingen als "zuiver" en "ongeweten" worden gerijmd met de vele nihilistische kreten die de dichter zo luid en duidelijk in de bundel uitstoot?

 

In het essay met de veelzeggende titel 'Wat is dan uwe hoop die gij nauwelijks durft zeggen' legt schrijver Geert Buelens de vinger op de zere plek door zijn lezer te confronteren met de vraag: "is die Van Ostaijen in Bezette Stad nu een nihilist of zitten er nog restanten idealist in hem?" (Buelens & Spinoy, 1996, p. 141)

 

Voor het antwoord verwijst de auteur onder meer naar de volgende sleutelpassage uit een brief van kunstenaar Oscar Jespers aan zijn vriend in Berlijn:

 

Belangrijk. Gesprek met Stan-Kunnen over uw boek (…)

Voor mij zijt gij nihil. Anders begrijp ik je boek verkeerd en snap ik niet waarom uw slot is ´MISSCHIEN WORDT EENS DE NOOD ZO GROOT – ALLE DIJKEN BREKEN´. Dat zijt gij : ´ALS ZULLEN GEVALLEN ALLE KATHEDRALEN, HANNIBALEN, GENERALEN DAN ZAL ER MISSCHIEN PLAATS ZIJN VOOR EEN EIGEN SCHOON.´

(…)

En dan zegt Stan en Kunnen neen dat is Paul niet. Paul zegt, LIG NOU NIET TE KLETSEN, ALLES WURSCHT VIVE RIEN. Paul vindt ook alles als wij het de moeite niet waard.

Dan vraag ik me weer – O ONS VERLANGEN. Wat is dan je verlangen. Wat is dan uwe hoop die gij nauwelijks durft zeggen.

(Buelens & Spinoy, 1996, p. 142)

 

Buelens legt uit dat Jespers met zijn paradoxale uitspraak "voor mij zijt gij nihil" eigenlijk bedoelt dat Van Ostaijen een "anti-nihilist" is, aangezien de dichter over de lijken van zijn gesneuvelde idealen heenstapt en niet blijft steken in de nihilistische sfeer van totale hopeloosheid. Jespers vermoedt dat zijn kunstbroeder in Bezette Stad voorbij het absolute nulpunt is geraakt en daardoor weer voorzichtig gehoor kan geven aan het verlangen naar een nieuwe schoonheid. Stan en Kunnen daarentegen kenschetsen Van Ostaijen in bovenstaand fragment als een zuivere nihilist zonder idealen of hoop, waarbij ze zich beroepen op citaten als "VIVE RIEN" en "ALLES WURSCHT".

 

Geen Flash??? Ga naar www.macromedia.com en download de Flash Player.

Creative Commons License
Op dit werk is een Creative Commons Licentie van toepassing | Gerealiseerd door Design by Dumont.