2.3 Het Sienjaal: 'Demoedig zult gij zijn'

 

In Van Ostaijen's tweede bundel Het Sienjaal (1918) staat opnieuw zijn verhouding met de stad Antwerpen centraal. Het accent ligt echter niet meer zo sterk op het nachtleven van de grote stad, maar is verschoven in de richting van gewone, alledaagse dingen, zoals stadsgeluiden in het gedicht 'Avondlied':  

 

kranteventer, hond, tremsienjaal, zweepgeklets, autosireen,

alle klanken die schamel en verlaten staan

tegenover de grote éenklank, die niets minder is dan des avonds adem.

(VG, p. 102)

 

Ook in deze bundel laat Van Ostaijen zijn unanimistische kijk op de stedelijke omgeving doorschemeren in specifiek woordgebruik ("de grote éenklank") van een bijna profetisch gehalte ("en door de andere delen gaat je loop, als door jou de andere delen"). De decadente sfeer van Music-Hall is daarentegen vrijwel verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een semi-religieuze stemming waarin de "diepbewogen dichter" zijn "allesoverstelpende liefde" voor de wereld openbaart (VG, p. 108).

 

Gedichten als 'Vincent van Gogh', waarin Van Ostaijen zijn aanmatigende opvattingen over dichter en dichterschap verkondigt, geven vorm aan de humanitair-expressionistische aspecten van Het Sienjaal. De dichter is op zoek naar een universeel geluksgevoel, maar wordt voortdurend tegengewerkt door de verlammende realiteit van de doodgewone geluiden en geuren uit het "Abattoir van al de illuzies: tentaculaire grootstraat!" (VG, p. 103). De verderfelijke stad biedt echter ook een uitweg, in de vorm van een reinigende buitensporigheid, die in een zondige golf van zinnelijkheid wordt uitgestort over de "gewassen straten" en de overspoelde (levens)kunstenaar van de straat "leidt naar een wit, maar ongedacht gelaat" (idem, pp. 97-137).

 

In het essay 'De stadspoëzie van Paul van Ostaijen' brengt Kristiaan Versluys deze (anti)religie van aardse bekoringen in verband met het lijden van de dichter, die de pijn van de goddeloze stad aan den lijve dient te ervaren door zichzelf onder te dompelen in de poel des verderfs. De kunstenaar is volgens Versluys "gedoemd tot zelfkwelling", wat hem de status van een martelaar oplevert: "niet in het minst omdat hij de verlokkingen van de stad onmogelijk kan weerstaan. Maar zijn 'zonden zijn gewijd. / bedreven in het bloedig Godsverlangen'" (Buelens & Spinoy, 1996, p. 85). Ondanks deze openlijke verzoening met de zonde is Het Sienjaal toch geen vrijbrief voor een ongeremde, hedonistische levensstijl, wel is de bundel een ultieme poging van de dichter om vorm te geven aan een humanitair en idealistisch gevoel van universele liefde en eenheid. Van Ostaijen schreef Het Sienjaal met het oog op een nieuwe kunst, die hij in het leven had geroepen voor een nieuwe wereldorde (na afloop van de Eerste Wereldoorlog) en die zelfs aan het lijden zin zou kunnen geven:

 

Kunst is de allesoverstelpende liefde

en de allesomvattende. (…)

Kunst is de liefde in elke daad. (…)

Alles te vervormen, te martelen, te doden

tot schoonheid (…)

En de wijn die eenvoudig perelt in de kelk

is plots onder de adem van liefde, bloed geworden.

Levende drank.

(VG, pp. 108-109)

 

Geen Flash??? Ga naar www.macromedia.com en download de Flash Player.

Creative Commons License
Op dit werk is een Creative Commons Licentie van toepassing | Gerealiseerd door Design by Dumont.