2.0 Van Ostaijen in vogelvlucht
2.1 Een Dandy is geboren
Ik ben twee-en-dertig haast en ben nog niet getrouwd. Zal ik dan op alle punten een toonbeeld moeten zijn van de integriteit eens kunstenaars? Zal ik dan in alle vakken van de kunst de eerste prijs halen? (Van Ostaijen; geciteerd naar: Borgers, 1971, p. 24)
Op betreurenswaardige wijze droeg zelfs Van Ostaijen's overlijden in 1928 bij aan de "integriteit" van zijn kunstenaarschap, want kort na zijn tweeëndertigste verjaardag stierf hij aan tuberculose: "de kunstenaarsziekte bij uitstek", aldus Marc Reynebeau in een essay over het leven van de dichter (Buelens & Spinoy, 1996, p. 24). Toen het einde voor Van Ostaijen naderde beantwoordde hij in vrijwel alle opzichten aan het romantische cliché van het miskende genie dat onder miserabele omstandigheden een veel te vroege dood sterft. Zelf had hij (ironisch genoeg) vooral in de laatste jaren van zijn leven stevig geageerd tegen elke romantisering van het dichterschap, dat toentertijd vrijelijk werd geassocieerd met profetische gaven en uitverkoren genialiteit. De afkeer tegen een geïndividualiseerde poezieopvatting, waarbinnen het persoonlijke onlosmakelijk met het werk is verbonden, heeft Van Ostaijen niet altijd zo sterk gevoeld. Integendeel, want zijn eerste bundel Music-Hall (1916) staat bol van verwijzingen naar de dandyeske levensstijl van een dichter die zich volledig overgeeft aan de geneugten van de grote stad Antwerpen. Tijdens lange nachten vol drank, cocaïne en "meenge mooie meid" (VG, p. 123) flaneerde Van Ostaijen als "Orpheus in Biedermeierkostuum" over De Keyserlei, waar hij een onmiskenbare indruk op passanten achterliet: "Somtijds droeg hij een parelgrijze Mac-farlane en wanneer de wind in het kapje speelde, kreeg hij als het ware vleugelen gelijk een keizerlijke adelaar". Onder deze mouwloze overjas uit de eerste helft van de 19 e eeuw droeg hij volgens Maurice Gilliams gewoonlijk nog meer onmodieuze kledingstukken, waaronder "zijn roodfluwelen ondervest" en vlinderdas (terwijl de stropdas het modebeeld bepaalde) (Gilliams, 1943).
Deze quasi-artistieke verschijning leverde hem de bijnaam 'meneer 1830' op, waar hij zeer waarschijnlijk prat op ging, aangezien hij zich als geen ander bewust was van zijn eigen buitengewone uitstraling:
Dat weet ik:ik ben een schepper die een warme golf over de stad laat varen
(VG, p. 143).
Van Ostaijen wist echter ook dat diezelfde stad niet zaligmakend was ("illuzies hogere regionen") en dat achter de vele façades van het variété ook een hoop verdriet en eenzaamheid werd weggemoffeld (idem, p. 27):
Toen de ziel even buiten de zaal was,
Is zij stuk gevallen als zeer broos glas.
(VG, p. 30)
Geen Flash??? Ga naar www.macromedia.com en download de Flash Player.