Foutmarges en risico's, een blik op de denkprocessen
achter skydiving Door Kjeld van Druten (november 2002) februari
2004
Door de buitenwereld wordt springen als een risicovolle sport gezien
en binnen de sport zijn de meningen verdeeld. Nieuwkomers proberen het
thuisfront, kennissenkring en wellicht ook zichzelf te overtuigen van
het veilige karakter van de sport en de oldtimers stoeien soms met de
vraag of het te nemen risico nog wel aanvaardbaar is en hoe de beginners
van de risico's bewust gemaakt kunnen worden. Wat is springen nu eigenlijk:
gevaarlijk of niet?
Statistiek waardevol of waardeloos?
Van bijna alles worden statistieken bijgehouden, zo ook van onze sport.
De clubs geven hun gegevens door aan de KnvvL en deze maakt er mooie overzichtjes
van in het technisch jaarverslag, net zoals alle andere knvvl's in de
wereld. Om te kunnen vaststellen of iets gevaarlijk is heb je vergelijkingsmateriaal
nodig. Zowel van de sport zelf als van niet sportgerelateerde zaken. Van
de sport zelf om veranderingen door de tijd vast te kunnen stellen: is
springen nu gevaarlijker dan bijvoorbeeld 10 jaar geleden? In de regel
zijn dit soort vergelijkingen eenvoudig. Immers iedere keer worden dezelfde
variabelen vergeleken. Op deze manier kunnen trends gesignaleerd worden
en kan de statistiek gebruikt worden bij het maken van beleid.
Bij het vergelijken met niet-gerelateerde (dus anders dan springen) zaken
ligt dit anders. Andere variabelen worden gebruikt en vergelijkingen zijn
hierdoor dus moeilijk. Het zogenaamde appels met peren vergelijken. Door
deze vergelijkingen kan parachutespringen zo veilig of onveilig gemaakt
worden als men maar wil. Het bekende goochelen met de cijfertjes. Een
voorbeeldje: een van de manieren in de transportsector om de veiligheid
te bepalen is het aantal ongevallen per persoon per afgelegde kilometer.
Op deze manier bekeken is springen een zeer gevaarlijke vorm van vervoer.
Maar valt springen onder vervoer? De meeste springers zien dit niet zo.
Als springen als een vrijetijdsbesteding wordt gezien is het misschien
beter om te kijken naar het aantal uur dat ongevalvrij aan de hobby wordt
besteed. Dan is springen alweer een stuk veiliger.
De statistiek kan dus wel de risico's in kaart brengen, maar kan geen
sluitend antwoord geven of springen gevaarlijk is, want wat is gevaar
nu eigenlijk?
Het artikel hiernaast komt uit een Metrokrant
van januari 2004. Het illustreert het bovenstaande mooi hoe je met
cijfers kunt goochelen en appelen met peren kunt vergelijken.
Gevaarlijk?
Vraag 10 verschillende mensen wat ze gevaarlijk vinden en je krijgt 10
verschillende antwoorden. Gevaar is een relatief en subjectief begrip,
dat afhankelijk is van de voorgaande ervaringen van iemand. Onderdeel
van deze voorgaande ervaringen zijn gewenning, kennis en vaardigheden.
Gewenning. Door een regelmatige blootstelling aan een
bepaalde situatie die steeds goed afloopt zullen de hersenen hieraan
wennen en zullen de angstgevoelens afnemen. De situatie wordt niet
langer als gevaarlijk ervaren. Dit is puur subjectief. Het reële
risico is nog steeds aanwezig.
Kennis. Door kennis kan op dreigend gevaar worden geanticipeerd,
doordat het eerder wordt herkend, waardoor het daadwerkelijke gevaar
zich niet zal voor doen. Kennis zorgt ook voor meer mogelijkheden
om problemen op te lossen. Zonder oefenen verkleint kennis het reële
gevaar maar in beperkte mate.
Vaardigheden. Vaardigheden zijn eigenlijk geoefende
kennis. Door probleemsituaties te oefenen zullen oplossingsmogelijkheden
steeds sneller voor handen zijn en kunnen deze goed worden uitgevoerd.
De veiligheid neemt hierdoor toe en het gevaar af.
Het wordt dus gevaarlijk op het moment dat de gewenning het gevoel voor
het gevaar heeft weggenomen maar men (nog) niet over voldoende kennis en
vaardigheden beschikt. Een situatie die herkenbaar is bij de beginnende
springer die te groot is voor het servet, maar te klein voor het tafellaken.
Handels in verkeerde volgorde getrokken...
Handels in correcte volgorde getrokken...
Soorten risico's.
Een risico is een vermenigvuldiging van de kans dat iets fout gaat maal
de schade die het gevolg hiervan kan zijn. Binnen de risico's kun je grofweg
een tweedeling maken: controleerbare risico's en oncontroleerbare risico's.
Controleerbare risico's zijn risico's waar wij invloed op kunnen hebben:
we kunnen de kans dat ze zich voordoen verkleinen of de daaruit voortvloeiende
schade verminderen. Denk hierbij aan het falen van materiaal: door materiaal
te verstevigen is de kans afgenomen dat het kapot gaat. Op niet-controleerbare
risico's kunnen wij geen invloed uitoefenen. Ze zijn een gegeven bij datgene
wat we aan het doen zijn en kunnen het slechts accepteren. Weersinvloeden
als plotselinge turbulentie tijdens de landing vallen hier bijvoorbeeld
onder. Het totale risico dat we lopen is de som van de controleerbare
en de niet-controleerbare risico's samen. Door middel van kennis is een
risicoanalyse eenvoudiger en kunnen we de controleerbare risico's verminderen
waardoor alleen de niet-controleerbare overblijven. Indirect kunnen we
ook deze verminderen door middel van kennis, bijvoorbeeld door te besluiten
om met turbulent weer niet te springen. Ook kan kennis ervoor zorgen dat
voorheen oncontroleerbare risico's controleerbare risico's worden.
Waarom deed hij het fout?
Na een dodelijk ongeval wordt altijd gezocht naar de oorzaak: Wat is er
gebeurd en waarom?
De wat-vraag is redelijk eenvoudig: materiaal vertelt vaak een heleboel
en de technische oorzaak is daardoor meestal redelijk goed te achterhalen.
Dit ligt anders met de waarom-vraag.
De menselijke denkprocessen zijn moeilijk te achterhalen. Wat iemand denkt
onder hoogspanning is moeilijk te achterhalen en dat zal nog geruime tijd
zo blijven. Wel kunnen we inzicht krijgen in de algemene denkprocessen
en beslissingstrajecten die hier van invloed zijn. In de psychologie zijn
er heel wat modellen ontwikkeld die de relatie tussen (denk)prestaties
en spanning moeten beschrijven. Het eerste model was het omgekeerde U-model
van
Yerkes en Dodson uit 1908. Naarmate de spanning toeneemt
neemt de prestatie ook toe, tot een maximum wordt bereikt waarna de
prestatie weer geleidelijk afneemt. In de praktijk bleek deze theorie
niet te voldoen omdat het niveau van presteren voorbij een bepaald,
individueel afhankelijk, punt sterk vermindert. Het bekende "black-out-effect".
De spanning van de situatie overweldigt de capaciteiten om met deze
situatie om te gaan, waardoor een blokkade optreedt. Pas in 1972 werd
hiervoor een theorie ontwikkeld door Rene Thom: de catastrofe theorie.
Het niet kunnen omgaan met de situatie tijdens de black-out vloeit
voort uit een tekort aan onder andere de eerder genoemde factoren:
gewenning, kennis en vaardigheden.
Ook hebben sommige mensen van nature, door erfelijke aanleg, een hogere
spanning nodig dan anderen om hun ideale prestatie te kunnen leveren en
zullen zij ook bij een hogere spanning een black-out krijgen dan anderen.
Deze mensen vinden we vaak terug in sporten als motorrijden, duiken, klimmen
en dus ook parachutespringen.
Foutmarges en beslissingstrajecten
Er vanuit gaande dat iemand uit het juiste hout gesneden is en voldoende
gewenning, kennis en vaardigheden heeft, waarom maakt iemand dan toch
essentiële fouten?
Mogelijk door het zoeken van nieuwe uitdagingen. Als het spanningsniveau
tijdens het springen laag is geworden door gewenning, kennis en vaardigheden,
is het dan nog wel leuk? Afhankelijk van de motivatie om te springen zullen
ervaren springers met kleinere foutmarges gaan werken waardoor zij ook
weer een hoog spanningsniveau ervaren. In de ideale situatie maken ze
hun marges zo klein dat hun spanningsniveau overeen komt met hun ideale
prestatietoestand (IPS). Als zij echter te kleine marges nemen kan de
spanning samen met het gebrek aan kennis en vaardigheden voor een slechte
afloop zorgen.
Tijdens een sprong zijn er verschillende momenten waarop een beslissing
kan of moet worden genomen die de veiligheid en het verdere verloop van
de sprong bepalen. Een serie van beslissingen in de tijd noemen we een
beslissingstraject. Naarmate beslissingmomenten elkaar sneller opvolgen
is er minder tijd om na te denken over de gevolgen van een beslissing
en is er ook minder tijd om een voorgaande foute beslissing te ontdekken
en te corrigeren. Als een fout niet ontdekt wordt is het goed mogelijk
dat in een volgend beslissingmoment een verkeerde beslissing gemaakt wordt,
al is het ook mogelijk dat "per ongeluk" toch de juiste correctie
wordt uitgevoerd door de veranderende situatie. Om dit laatste te verduidelijken
een voorbeeld: een springer vliegt onder zijn chute naar het landingsgebied
en ziet een andere springer niet aankomen die op botskoers met hem ligt.
Op dit beslissingsmoment zou tot een uitwijkmanoeuvre moeten worden over
gegaan. De springer kijkt op zijn hoogtemeter ziet dat hij het gewenste
landingsterrein niet meer gaat halen en besluit daarom om een ander landingterrein
uit te zoeken, daarmee onbewust een botsing vermijdend.
Op het moment dat elkaar opvolgende beslissingen verkeerd worden genomen
is het steeds lastiger om uit een foutieve beslissingsketen te ontsnappen.
Een situatie moet immers worden waargenomen en daarna verwerkt (wat gebeurt
er), waarna een beslissing kan worden genomen en tenslotte een actie kan
worden uitgevoerd. Als het probleemoplossend vermogen van de springer
minder is dan de snelheid van de zich opeenvolgende beslissingsmomenten
leidt dit tot een spiraal van foute beslissingen, die vaak ook wel de
wet van Murphy genoemd. Vaak leidt dit tot een slechte afloop van een
sprong.
Welk risico neem je?
Of springen gevaarlijk is blijft dus een moeilijk te beantwoorden vraag.
Gegeven het feit dat zo'n 95% van de ongevallen uiteindelijk niet
te wijten valt aan het materiaal, maar aan het verkeerd gebruik ervan
of verkeerde reacties op storingen, kunnen we stellen dat je het voor
een groot deel zelf in de hand hebt. Eerlijkheid tegenover jezelf is hierbij
heel belangrijk: heb ik voldoende kennis en ervaring om de dingen te doen
die ik wil doen, of beweeg ik mij hierdoor in een positie waar ik niet
uit kan komen als er iets tegen zit? Ben ik snel genoeg in het oplossen
van problemen of niet en zijn deze problemen wel oplosbaar? Scholing en
training zijn dus essentieel, want iemand die weet welk risico hij neemt,
neemt een kleiner risico dan iemand die niet weet wat hij doet. Helaas
laten sommige springers bij deze keuzes zich leiden door sociale invloeden
van buitenaf en gaan zij onder (passieve) sociale druk vrijwillig over
hun eigen prestatielimieten heen, zowel ervaren springers als beginners.
De mensen die al lang in onze sport rondlopen zonder blessures weten bewust
of onbewust precies waar hun eigen limieten liggen en weten van zichzelf
heel goed welke problemen en situaties voor hen wel oplosbaar zijn en
welke niet. Als je het nog niet weet of twijfelt, kies dan altijd de veiligste
oplossing: vermijd het risico of ga zelfs helemaal niet springen tot je
je antwoorden duidelijk hebt voor jezelf. Want zoals iemand ooit treffend
zei:
"Soms is het beter om op de
grond te staan en te wensen dat je in de lucht was dan in de lucht te
zijn en te wensen dat je op de grond stond"